ECLI:NL:TNORAMS:2023:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam 718203/NT 22-18

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2023:7
Datum uitspraak: 19-04-2023
Datum publicatie: 05-06-2023
Zaaknummer(s): 718203/NT 22-18
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klacht is deels niet-ontvankelijk (vervaltermijn), deels gegrond. De kamer is van oordeel dat de notaris bij de administratie en de uitbetaling van bedragen ter zake van de depotovereenkomst (in het kader van de vaststellingsovereenkomst tussen klaagster (legataris) en de erfgenaam) niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een notaris verwacht mag worden. Er is volgens de kamer, gelet op het tuchtrechtelijk verleden van de notaris, sprake van een patroon van opvolgende slordigheden waarin geen verbetering lijkt te zijn gekomen. Daarom legt de kamer de notaris de maatregel van berisping op.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de klacht met nummer 718203/NT 22-18 van:

[naam klaagster],

wonend te [plaats],

hierna: klaagster,

tegen:

[naam notaris],

notaris, gevestigd te [plaats],

gemachtigde: mr. G.D.J. Zaalberg, advocaat te Heerhugowaard,

      hierna: de notaris.

1.          Ontstaan en loop van de procedure

1.1.      Bij e-mail van 31 mei 2022 is het klaagschrift met bijlagen, gedateerd 30 mei 2022, bij de kamer ingekomen.

1.2.      Bij e-mail van 3 juni 2022 heeft klaagster een (missende) productie aan het klaagschrift toegevoegd.

1.3.      Bij e-mail (tevens bij brief) van 27 juli 2022 heeft de notaris een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.4.      Bij e-mail van 29 juli 2022 heeft de notaris een correctie op het verweerschrift ingediend.

1.5.      Bij e-mail van 7 december 2022 heeft de notaris producties met een toelichting overgelegd; bij e-mail van
8 december 2022 heeft de notaris een correctie aangebracht in de toelichting op de producties.

1.6.      Bij e-mail van 12 december 2022 heeft klaagster producties overgelegd.

1.7.      De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 1 maart 2023. Aanwezig waren: klaagster, bijgestaan door mevrouw [naam] en de notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd, klaagster aan de hand van pleitnotities. Uitspraak is bepaald op heden.

2.          De feiten

2.1.      Op 1 mei 2018 is de heer [naam] (hierna: erflater) overleden.

2.2.      Klaagster heeft met erflater een affectieve relatie gehad en woonde van 1978 tot 2001 met hem samen.

2.3.      Bij testament van 13 juli 2017, later aangevuld bij testament van 26 april 2018, heeft erflater aan klaagster een bedrag van € 1.000.000 gelegateerd, niet vrij van erfbelasting en kosten.

2.4.      Blijkens de verklaring van erfrecht van 14 februari 2019, verleden voor notaris mr. P.J.F.M. Le Cat, was erflater buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [naam] (hierna: [A]). Erflater heeft [A] bij het aanvullend testament tot enig erfgenaam, alsmede tot executeur benoemd, welke benoeming [A] heeft aanvaard.

2.5.      Tot de nalatenschap behoorde het woonhuis van erflater aan [straat en plaats] (hierna: de woning). Bij leveringsakte van 8 maart 2019, gepasseerd door de notaris, heeft [A] de woning in eigendom aan een derde overgedragen.

2.6.      Bij e-mail/brief van 8 maart 2019 (en eerder op 25 januari 2019) heeft klaagster de notaris verzocht duidelijkheid te verschaffen over de huwelijkse status van [A] in verband met de rechtsgeldigheid van de benoeming van [A] als executeur en haar rechtsbevoegdheid tot overdracht van de woning. Daarop heeft de notaris klaagster op
8 maart 2019 geantwoord dat zijn betrokkenheid beperkt was tot de verkoop en levering van het registergoed.

2.7.      Bij e-mail van 13 maart 2019 heeft de notaris aan klaagster geschreven dat hij bij zijn werkzaamheden is uitgegaan van de verklaring van erfrecht, op 14 februari 2019 afgegeven door mr. P.J.F.M. Le Cat, notaris te Amsterdam: “Mitsdien is mevrouw [A], voornoemd, als executeur en enig erfgename bevoegd tot het beheren van en het beschikken over alle goederen behorend tot de nalatenschap van erflater overeenkomstig het vorenstaande.”

2.8.      Bij vaststellingsovereenkomst van 23 mei 2019 zijn [A] en klaagster als volgt overeengekomen:

  • uit de onder de notaris berustende gelden waarop klaagster beslag had gelegd, stort de notaris € 623.184, ter uitvoering van het legaat, op de rekening van klaagster;
  • uit de onder de notaris berustende gelden waarop klaagster beslag had gelegd, betaalt [A] middels de notaris
    € 10.000 op de rekening van klaagster, ter finale regeling van de geschillen tussen [A] en klaagster;
  • de notaris houdt een bedrag van € 386.816 in depot, zijnde het bedrag dat na schatting en bij benadering vermoedelijk door klaagster verschuldigd is ter zake erfbelasting, welk bedrag de notaris na definitieve aanslag namens klaagster overmaakt aan de Belastingdienst. Een eventueel restant in het depot stort de notaris op de rekening van klaagster; bij een eventueel tekort maakt klaagster zelf het ontbrekende bedrag aan de Belastingdienst over.

2.9.                  Op 23 mei 2019 heeft de notaris een concept van de depotovereenkomst aan klaagster gezonden. De factuur (met nummer N19.01552), een bedrag van € 875,10 voor het opstellen en passeren van de depotovereenkomst, is gericht aan klaagster en [A] gezamenlijk. Deze factuur wordt op 23 mei 2019 twee keer gezonden. De ene factuur vermeldt als passeerdatum 8 maart 2019, de andere vermeldt als passeerdatum 24 mei 2019. Klaagster heeft – zoals overeengekomen - op 17 juni 2019 € 437,55 aan de notaris betaald.

2.10.    Bij e-mail van 23 mei 2019 heeft klaagster aan de notaris bericht: “Hierbij mijn paspoort en ik kom morgen tekenen. Bij e-mail van 24 mei 2019 te 09:22 uur heeft de advocaat van klaagster aan de notaris bericht: “Na uw aanpassingen en het  bericht van akkoord van mr. Loonstein (CC) zal cliënte vandaag nog de definitieve akte komen tekenen. Ik begreep uit een e-mail van gisterenavond dat zij inmiddels haar ID-gegevens heeft verstrekt. Het staat U vrij ten aanzien van de organisatorische aspecten, zoals het maken van eenafspraak etc. rechtstreeks contact met cliënte op te nemen.”

2.11.    Bij e-mail van 24 mei 2019 te 09:55 uur heeft de notaris de gewijzigde depotovereenkomst aan de advocaat van klaagster gezonden.

2.12.    Bij e-mail van 24 mei 2019 te 10:26 uur bericht de advocaat van klaagster dat klaagster akkoord is met de aanpassingen en dat zij bereid en beschikbaar is om te komen tekenen om 11:30 uur: “Zonder tegenbericht ga ik ervan uit dat dit voor u  eveneens akkoord is. Mocht het organisatorisch anders moeten, dan verzoek ik u  rechtstreeks contact met cliënte op te nemen (..)”.

2.13.    Bij e-mail van 24 mei 2019 te 12:00 uur heeft de notaris aan de advocaat van [A] en aan [A] bericht: “I did not receive the signed power of attorney yet.  Mrs [naam klaagster] is waiting in my office in order to execute the deed (attachement).”

 2.14.   Bij e-mail van 24 mei 2019 te 14:29 uur heeft klaagster aan de notaris geschreven: “Verzoeke de kwestie vanmiddag af te werken. Ook kantoor Loonstein  kan de cliënte verzoeken de volmacht te tekenen.”

2.15.    Op 24 mei 2019 om 16:46 uur heeft de notaris de volmacht van [A] ontvangen.

2.16.    Bij e-mail van 25 mei 2019 heeft klaagster aan de notaris geschreven: “Inmiddels heb ik met uw kantoor een nieuwe afspraak gemaakt voor het passeren  van de depotakte op maandag 27 mei a.s. om 09:30 AM.(…)”

2.17.    Daarop heeft de notaris bij e-mail van 25 mei 2019 geantwoord dat dat akkoord was.

2.18.    Op 27 mei 2019 is de depotovereenkomst ten kantore van de notaris gepasseerd. In de depotovereenkomst is hetgeen tussen klaagster en [A] is afgesproken in de vaststellingsovereenkomst vastgelegd. Tevens is in artikel 5 bepaald dat door de notaris rente dient te worden vergoed over het depotbedrag, uit te keren tezamen met het depotbedrag. Wegens administratiekosten houdt de notaris op het uit te keren bedrag een in de overeenkomst vastgestelde vergoeding in (artikel 6).

2.19.    Op 9 januari 2020 heeft de notaris een factuur (met nummer N20.02366) aande gezamenlijke opdrachtgevers van het depot verzonden van € 878,46. Deze declaratie betrof de vergoeding wegens administratiekosten van het depot en het honorarium voor de werkzaamheden voor het uitvoeren van het depot. Klaagster werd verzocht daarvan de helft, € 439,23, te betalen.

2.20.    Bij e-mail van 9 januari 2020 heeft klaagster de notaris verzocht om het bedrag van € 386.816 aan de Belastingdienst over te maken, om de definitieve aanslag erfbelasting te voldoen.

2.21.    Bij e-mailbericht van 10 januari 2020 heeft kandidaat-notaris [naam] (hierna: de kandidaat-notaris), destijds werkzaam op het kantoor van de notaris, aan klaagster bericht: “In reactie op uw verzoek tot uitbetaling heb ik het navolgende overzicht voor u gemaakt. Wij zullen zo spoedig mogelijk € 375.939,22 aan de Belastingdienst voldoen. U dient zelf  zorg te dragen voor de restant-betaling ad € 10.876,78. Ingevolge de depotovereenkomst dienen u en mw. [A] namens de nalatenschap beiden de helft van beide facturen voor uw rekening te nemen.
Bij herlezing van de vaststellingsovereenkomst viel mij op dat daarin een rekenfout van € 10.000,- is gemaakt. Wij dienden aan u uit te betalen € 623.184,- en wij dienden in depot te houden € 386.816,-, tezamen € 1.010.000,-, terwijl daarnaast nog € 10.000,- aan u zou moeten worden uitbetaald vanwege schikkingskosten. De totale uitkeringskosten zou daarmee € 1.020.000,- belopen. In onderstaand schema is een en ander rechtgezet.

Mw. [naam klaagster]

U heeft recht op:         Legaat                                         €                 1.000.000,00
                                Schikkingsbedrag                           €                      10.000,00

Totaal te ontvangen                                                                                                              € 1.010.000,00

Reeds op 27 mei 2019 door u ontvangen                        €                 623.184,00                 
Reeds op 27 mei 2019 door u ontvangen                        €                   10.000,00

                                                                                                                     € 633.184,00

Uw kosten                                                                                                                      
50% van factuur N19.01552        € 875,10                       €                    437,55
50% van factuur N20.02366        € 878,46                       €                   439,23

                                                                                                                   €       876,78

Totaal te voldoen                                                                                                                    € 634.060,78
Resteert door ons uit te betalen                                                                                               € 375.939,22
Aanslag Belastingdienst                                                                                                           € 386.816,00

                                                                                                                                            ========
U dient zelf nog aan de Belastingdienst te betalen                                                                      €  10.876,78”

2.22.    Bij e-mails van 10 januari 2020 heeft klaagster de kandidaat-notaris bericht dat de notaris de depot-overeenkomst diende uit te voeren zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en de depotovereenkomst: “Ten vervolge: niet zonder mijn toestemming enig bedrag aan [A] overmaken! De overeenkomst is rechtsgeldig tot stand gekomen, waarbij [A] zich verzekerd had van rechtskundige bijstand. U en uw kantoor dienen de overeenkomst uit te voeren zoals deze tot stand is gekomen en zoals deze is vastgelegd in de depotakte. Mocht u wel betalen aan haar, dan stel ik u en uw kantoor reeds nu voor alsdan in gebreke.”
Eveneens, per e-mail van de zelfde dag heeft klaagster de kandidaat-notaris bericht datzij het bedrag van de nota van
€ 437,55 al op 17 juni 2019 had betaald: “Checkt u uw admin! En laat u mij dan per omgaande weten dat u een hoger bedrag aan de fiscus zult betalen (..) P.S: overigens is mijn adres niet in Tel Aviv!”

2.23.    Daarop heeft de kandidaat-notaris nog diezelfde dag bericht: “Hierbij bevestig ik dat wij vandaag twee betalingen hebben overgemaakt naar de Belastingdienst, van € 375.939,22 en van € 437,55.”

2.24.    Bij brief van 30 maart 2022 heeft klaagster de notaris aansprakelijk gesteld, stellende dat de notaris een onjuiste berekeningswijze heeft gevolgd: “Die laat zien dat ik door U in de positie werd gebracht nog aan de belastingdienst te moeten betalen, terwijl U in de eigen akte zegt dat U – en niemand anders – dat hele bedrag
(€ 386.816) aan de belastingdienst zou voldoen. Dat is te beschouwen als een derdenbeding dat door mij aanvaard is, waaraan de notaris heeft te voldoen. Door aan die verplichting niet te voldoen, benadeelt U mij en bevoordeelt U zonder reden mevrouw [A], die financieel toch al niet te klagen had. Daarbij komt nog iets: In Uw boven aangehaalde berekening is ten onrechte vermeld dat door mij nog betaald moet worden:
50% van factuur N19.01552  € 875,10     € 437,55
Laatstgenoemd bedrag was al betaald door mij aan uw kantoor, en wel op 17 juni 2019 dit n.a.v. uw schriftelijk verzoek aan mij (27 mei 2019) dat als volgt luidde:
“Graag verzoek ik u voor betaling van uw aandeel in bijgaande nota zorg te dragen. Indien u nog vragen mocht hebben verzoek ik u niet te aarzelen om contact op te nemen.(..)”
Begrijp ik het nou goed dat U op deze wijze tracht een nota twee maal betaald te krijgen? Hoe dan ook, slordig en bepaald niet correct. Bijzonder ook, dat U de betaling van een nota wel zelf ter hand neemt. Daarom stel ik U hierbij aansprakelijk voor de door geleverde toerekenbare tekortkoming en verzoek ik U het mij toekomende bedrag ad
(€ 10.876,78 minus € 437,55=) € 10.439,22 te betalen binnen 14 dagen na heden, op mijn bankrekening (..) waarbij ik aanspraak maak op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2020.(..)”

2.25.    Bij e-mail van 31 maart 2022 heeft de notaris de ontvangst van de e-mail van klaagster van 30 maart 2022 aan haar bevestigd: “(….) Het dossier is al lang geleden gearchiveerd. Ik heb een medewerker gevraagd het dossier uit het buitenarchief te halen. Indien wij een onjuist bedrag aan u hebben voldaan zullen wij dat vanzelfsprekend aan u vergoeden.”

2.26.    Bij e-mail van 5 april 2022 heeft de financieel medewerkster van het notariskantoor aan de notaris bericht:

“Conform de depotovereenkomst is er:
€ 623.184,- aan [klaagster] overgemaakt op 27-05-2020
€ 10.000,- aan [klaagster] overgemaakt op 27-05-20
en € 721.755,17 aan [A] op 27-05-20

Er zou een bedrag van € 386.816,- in depot blijven voor de betaling van de Belastingdienst.
Op 10 januari 2020 is aan de Belastingdienst voldaan:
€ 375.939,22 én € 437,55

Door een fout in de vaststellingsovereenkomst is er op 27-05-2020 € 10.000,- teveel uitgekeerd aan [A] waardoor er minder in depot is gebleven. Hierover heeft [de kandidaat-notaris] mevrouw [A] gemaild, met het verzoek deze
€ 10.000,- alsmede de kosten van onze declaratie ad € 439,23 te voldoen.(..)
Daarna volgt op 20 januari een email van [de kandidaat-notaris] dat mevrouw [A] aangeeft het bedrag over gemaakt te hebben. Dat is niet het geval, het bedrag is bij ons niet bijgeschreven. Loonstein Advocaten mailt op 27 januari dat mevrouw een bedrag aan ons wil overmaken, maar een herkomst gelden moet overleggen en of [de notaris] een Engelse brief hieromtrent kan overleggen Daarop antwoordt [de kandidaat-notaris]dat wij niet de boedelnotaris zijn en verwijst terug naar de notaris die de nalatenschap heeft afgewikkeld. Daar stopt e-mail correspondentie en ik zie ook geen verdere betalingen.
Mijn conclusie is dat wij € 10.000,- minder in depot hebben dan overeengekomen, en daarmee € 10.000,- minder voldaan hebben aan de Belastingdienst. In de depotovereenkomst staat dat mevrouw [naam klaagster] zelf het meerdere aan schenkbelasting aan de Belastingdienst moet voldaan. Maar wij hebben inderdaad € 10.000,- minder aan de Belastingdienst voldaan, namelijk € 375.939,22 en € 437,55, in plaats van de in de depotovereenkomst geschreven
€ 386.816,-. Het bedrag dat mevrouw [A] te veel heeft ontvangen en terug zou storten, is niet door ons ontvangen.

2.27.    Bij e-mail van 23 mei 2022 heeft klaagster aan de notaris geschreven:
“Na uw onderstaande mail, die in wezen geen inhoudelijke reactie inhoudt op uw aansprakelijkheidsstelling door mij, heb ik niet meer van u vernomen. Ook de  gevorderde EUR 10.439,23 is niet overgemaakt, evenmin als de wettelijke rente vanaf 10 januari 2020 over voormeld bedrag. Bij deze geef ik u nog 1 week na heden de gelegenheid om genoemd bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2020, over te maken op mijn uw bekende bankrekeningnummer. Zo niet, dan ga ik maatregelen tegen U nemen. (..)”

2.28.    Op 31 mei 2022 heeft klaagster de klacht bij de kamer ingediend.

2.29.    Bij e-mail van 23 juni 2022 heeft de notaris klaagster geschreven:
“Vandaag ontving ik de klacht die u tegen mij heeft ingediend. Naar aanleiding daarvan heb ik in oude e-mails gezocht naar uw telefoonnummer. Dit heb ik niet gevonden. Graag zou ik met u overleggen over het dossier in de hoop dat u wilt overwegen de klacht in te trekken. Bij de zoektocht vond ik uw onderstaande mail van 23 mei, die ik helaas niet eerder had gezien. Ook vond ik de mail van 5 april, van onze financieel medewerkster aan mij, die een begin had gemaakt met het antwoord op uw vraag (bijlage). Beide mails zijn tot mijn spijt ondergesneeuwd in de dagelijkse lawine van berichten en nu pas door mij gesignaleerd. Dit heeft ertoe geleid dat een reactie op uw laatste e-mail en de overboeking van het door u daarin genoemde bedrag is uitgebleven, hetgeen ik zeer betreur.
Uw dossier werd destijds behandeld door [de kandidaat-notaris]. Zij werkt niet meer in het notariaat. Dat heeft de beantwoording mede vertraagd.
Er is mij veel aan gelegen het probleem op te lossen en de klachtbehandeling te vermijden.
Het bedrag ad € 10.493,23 vermeerderd met de rente ad € 519,96 en uw griffierecht ad € 50,00 in totaal € 11.009,19 zullen wij per omgaande aan uw rekeningnummer (..) voldoen.
Graag zou ik u persoonlijk spreken om in elk geval mijn excuses te kunnen maken. Bent u daartoe bereid, en zo ja, wanneer zou dat goed uitkomen?”

Vervolgens heeft de notaris € 11.009,19 op de rekening van klaagster gestort.

2.30.    Bij e-mail van 14 juli 2022 heeft de notaris - onder meer - aan klaagster geschreven: “Het is zo dat in de behandeling van het dossier door mijn collega [de kandidaat-notaris], die onder mijn supervisie stond, een fout was gemaakt in het proces van uitvoering van hetgeen u met mevrouw [A] blijkens de vaststellingsovereenkomst had afgesproken. Ik zie dat als volgt. (..)
Allereerst de relevante feiten aangaande de vaststellingsovereenkomst.
Zoals u ook stelt in uw klachtbrief (pagina 3, bovenaan) had u door het testament recht op uitbetaling van een legaat van € 1.000.000,-- niet vrij van recht - en voorts is tussen u en mevrouw [A] een betaling door of namens mevrouw [A] afgesproken van een bedrag van € 10.000,-.
In de vaststellingsovereenkomst die door uw beider advocaten is opgesteld, is na een schets van de achtergrond van hetgeen is afgesproken, tussen u beider bepaald dat van de opbrengst van de verkoop een bedrag zal worden voldaan aan u ter grootte van € 623.184,-, een bedrag van € 10.000,- en dat voorts bij de notaris in depot namens u zal worden gehouden een bedrag van € 386.816,- ter voldoening van de erfbelasting die aan u bij aanslag zal worden opgelegd. Het totaal van deze bedragen beloopt dan echter € 1.020.000,- en niet de € 1.010.000,- waarop u blijkens de considerans van de vaststellingsovereenkomst recht had.
Kennelijk heeft mijn voormalige collega toen aangenomen dat de advocaten en u beider onbedoeld een rekenfout in de vaststellingsovereenkomst hadden verwoord (een zgn ‘kennelijke verschrijving’) door één van de getallen betreffende het legaat cq de belasting daarover € 10.000,- te hoog te stellen. Blijkens uw brief realiseert u zich de rekenfout ook (pagina 4, derde alinea, tweede en derde regel). U zegt daarover dat bij letterlijke uitvoering mw. [A] te weinig zou hebben ontvangen maar dat u bij opvordering door haar van hetgeen zij te weinig heeft ontvangen, om u moverende reden niet akkoord zou gaan met terugbetaling. Dit mag uw recht op eigen aanpak zijn (wat ik daar verder ook van vind), het gaat niet aan mij te betichten van het maken van een rekenfout op dit punt, aangezien het een rekenfout in de tussen u gesloten vaststellingsovereenkomst betreft.
Juist is dat bij het constateren van deze fout mijn collega aan u beiden de situatie had moeten voorleggen en moeten wachten op verdere instructies. In plaats daarvan heeft zij conform haar eigen lezing van de vaststellingsovereenkomst aan u uitbetaald hetgeen daarover was vastgelegd en heeft zij aan mw. [A] uitbetaald wat haar toekwam met in acht name van het legaat en het bedrag van de minnelijke regeling (€ 10.000,-). Dat mag formeel niet juist zijn geweest; de situatie in zijn geheel rechtvaardigt niet de inhoud van de aan mij geadresseerde klachten. Ik ben er daarbij ten zeerste van overtuigd dat ingeval mijn collega wél de aangewezen weg had gevolgd, de uitkomst exact dezelfde was geweest als de uitkomst zoals die heeft plaatsgevonden.
Intussen had ik wel, zodra ik de kwestie onder ogen kreeg, aan u aangeboden het door u als ‘tekort’ aangeduide bedrag uit eigen middelen te corrigeren, hetgeen ik na uw verdere instructies ook heb gedaan. Dit, terwijl u daardoor financieel met dat bedrag bent bevoordeeld ten opzichte van hetgeen het legaat en de minnelijke regeling rechtvaardigt. (…)”

2.31.    Bij brief van 14 oktober 2022 heeft (de gemachtigde van) de notaris klaagster aangeschreven en het bedrag van € 11.009,19 als onverschuldigd betaald teruggevorderd.

2.32.    Bij brief van 21 oktober 2022 heeft klaagster aan (de gemachtigde van) de notaris bericht - samengevat – dat zij niet bereid was tot terugbetaling, omdat zij meende dat zij recht had op voornoemd bedrag.

2.33.    Bij e-mail van 26 oktober 2022 heeft klaagster de notaris bericht dat zij bereid was de klacht in te trekken mits de notaris aan haar zijn verontschuldigingen zou aanbieden en een bedrag van € 7.500 voor door haar geleden immateriële schade zou betalen.

2.34.    Bij e-mail van 28 oktober 2022 heeft klaagster (de gemachtigde van) de notaris bericht dat zij bij haar standpunt blijft dat de notaris haar niet onverschuldigd heeft betaald, hetgeen los staat van de reden van haar klacht dat zij zich door de notaris onheus bejegend voelt. Voor een bedrag van € 7.500 is klaagster bereid de klacht in te trekken: “omdat dan is tegemoetgekomen aan deze onheuse manier van bejegenen.”

3.          De klacht

Klaagster maakt de notaris - kort samengevat - de volgende verwijten:

1. De notaris heeft ingegrepen in een tussen partijen gesloten en daarmee vaststaande vaststellingsovereenkomst, ten nadele van klaagster,

2. daarmee het risico tot betaling van het haar tegemoet komende bij de partij leggen bij wie dit niet hoort, te weten klaagster

3. en klaagster niet uitbetaald hetgeen in onderling overleg tussen partijen overeengekomen was en in een vaststellingsovereenkomst was vastgelegd, waarbij beide partijen hulp van advocaten hebben gehad.

4. De notaris heeft op vrijdag 24 mei 2019 een half uur voor de normale sluitingstijd aan klaagster te kennen gegeven dat zijn kantoor gesloten was, ondanks dat klaagster klaar zat om langs te komen, daarmee nodeloos de spanning verhogend in de toch al bijzonder zware situatie voor klaagster.

5. De notaris heeft er niet voor gezorgd dat op 24 mei 2019 tijdig een volmacht van [A] binnen was.

6. De notaris heeft een door klaagster reeds betaalde nota nogmaals in rekening gebracht.

7. De notaris heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht ten aanzien van de rechtsbevoegdheid van [A] om de woning over te dragen.

8. De notaris heeft klaagster niet geïnformeerd over mogelijke rente over een groot depotbedrag (artikel 5 depotovereenkomst) en bij zijn declaratie op 9 januari 2020 daarover geen verantwoording afgelegd.

9. De notaris heeft niet adequaat gereageerd op een verzoek van klaagster van 30 maart 2022, tot uitbetaling van het haar toekomende; slechts aan klaagster meegedeeld dat het dossier ‘uit het buitenarchief’ gehaald zou worden, waarna de notaris niet meer heeft gereageerd.

4.          Het verweer

Volgens de notaris zijn de klachtonderdelen ongegrond. De notaris meent dat hij professioneel en prudent is omgegaan met een dossier waarin fouten zijdens klaagster waren geïncludeerd. Ook heeft de notaris onverwijld gereageerd op de aansprakelijkstelling door klaagster. Het standpunt van de notaris zal, voor zover van belang, hierna worden besproken.

5.          De beoordeling

5.1.      Ter beoordeling van de kamer is of het handelen dan wel nalaten van de notaris klachtwaardig is in de zin van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna).

Het is niet aan de kamer om te oordelen over de (inhoudelijke) vraag of de notaris al dan niet onverschuldigd heeft betaald: dat is ter beoordeling van de civiele rechter.

Vervaltermijn artikel 99 lid 21 Wna

5.2.      Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

Voor het gaan lopen van de vervaltermijn van drie jaar is niet vereist dat klager ook bekend is met de juridische of tuchtrechtelijke beoordeling van dat handelen of nalaten. De objectieve kennis dat het handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn is bepalend.

5.3.      Het klaagschrift is bij de kamer ingekomen op 31 mei 2022. Een deel van de verwijten die klaagster aan de notaris maakt heeft betrekking op handelen dan wel nalaten van de notaris dat op 24 mei 2019 respectievelijk 27 mei 2019 heeft plaatsgevonden. Van dat handelen dan wel nalaten heeft klaagster nog op dezelfde dag kennisgenomen. De termijn om daarover een klacht in te dienen is, gelet op voornoemde vervaltermijn van drie jaar, verstreken. Klaagster is dus ten aanzien van die verwijten niet-ontvankelijk. De kamer zal hierna alle verwijten van klaagster behandelen en vermelden welke verwijten niet-ontvankelijk, gegrond dan wel ongegrond zijn.

Eigenmachtig ingrijpen in de vaststellingsovereenkomst (3.1.), risico betaling (3.2.) en (geen) uitbetaling (3.3.)

5.4.      Bij het uitvoeren van het eerste deel van de vaststellingsovereenkomst, het doen van de betalingen aan klaagster en aan [A], had de notaris kunnen (en moeten) constateren dat op zijn derdenrekening in plaats van een bedrag van € 386.816, zijnde het vermoedelijk verschuldigde bedrag ter zake erfbelasting, slechts een bedrag van
€ 376.816 resteerde. Echter, pas na het verzoek van klaagster op 9 januari 2020 aan de notaris om de definitieve aanslag erfbelasting aan de Belastingdienst te voldoen, heeft de notaris geconstateerd dat in depot niet voldoende gelden aanwezig waren om die gehele aanslag te voldoen. Bij e-mail van 10 januari 2020 heeft de kandidaat-notaris klaagster vervolgens verzocht om zelf zorg te dragen voor betaling van het restantbedrag, wijzende op een rekenfout in de vaststellingsovereenkomst.

De notaris had dit probleem toen echter aan klaagster en [A] moeten voorleggen, om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Dat geeft de notaris ook toe in zijn e-mail van 14 juli 2022 aan klaagster. Het verwijt van klaagster over het eigenmachtig ingrijpen van de notaris is dan ook gegrond.

5.5.      De verwijten die klaagster de notaris onder 3.2. en 3.3. maakt, staan niet op zichzelf, maar vloeien voort uit het eigenmachtig ingrijpen van de notaris. In die zin missen deze verwijten zelfstandige betekenis en zijn daarmee ongegrond.

Voortijdig sluiten van het notariskantoor op 24 mei 2019 (3.4.)

5.6.      In dit verwijt is klaagster niet-ontvankelijk. De klacht is na de vervaltermijn van drie jaar ingediend.

Geen tijdige volmacht [A] op 24 mei 2019 (3.5.)

5.7.      In dit verwijt is klaagster niet-ontvankelijk. De klacht is na de vervaltermijn van drie jaar ingediend.

Een door klaagster reeds betaalde rekening nogmaals in rekening brengen (3.6)

5.8.      Klaagster verwijt de notaris dat hij haar op 23 mei 2019 twee facturen heeft gestuurd, een waarop als passeerdatum 24 mei 2019 was vermeld en een tweede met als passeerdatum 8 maart 2019, tot betaling van het aandeel van klaagster (de helft) van € 875,10 (€ 437,55). Het gaat in deze facturen om dezelfde werkzaamheden; beide nota’s hebben ook hetzelfde factuurnummer. Voor zover de klacht uitsluitend ziet op het verzenden van een tweede nota voor hetzelfde bedrag is klaagster niet-ontvankelijk, gelet op de vervaltermijn van drie jaar. Klaagster heeft immers op of omstreeks 24 mei 2019 van deze facturen kennisgenomen dan wel heeft daar toen redelijkerwijs kennis van kunnen nemen.

5.9.      In het schema bij haar e-mail van 10 januari 2020 (onder 2.21 van de feiten hiervoor) heeft de kandidaat-notaris het bedrag van € 437,55 als kosten voor klaagster opgevoerd. Daarop heeft klaagster onmiddellijk gereageerd dat zij dat bedrag reeds op 17 juni 2019 aan de notaris had overgemaakt, waarna de kandidaat-notaris klaagster nog diezelfde dag heeft bericht dat zij naast € 375.939,22 ook € 437,55 aan de Belastingdienst had overgemaakt.
In haar pleitnota ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht verwijst klaagster ook naar die
e-mailwisseling. Klaagster concludeert in haar klaagschrift dat het aan haar eigen oplettendheid is te danken dat zij die nota niet dubbel heeft betaald. Voor zover het verwijt van klaagster doelt op (het schema bij) de e-mail van 10 januari 2020 is klaagster wel ontvankelijk.

5.10.    De kamer is van oordeel dat het verwijt ongegrond is. Het is weliswaar slordig om het bedrag in het schema als kosten voor klaagster te vermelden, terwijl klaagster het bedrag reeds had betaald, maar de omissie is, nadat de notaris daarop door klaagster gewezen is, direct dezelfde dag hersteld. 

Onderzoeksplicht rechtsgeldigheid overdracht van de woning (3.7.)

5.11.    Bij brieven van 25 januari 2019 respectievelijk 8 maart 2019 heeft klaagster de notaris verzocht duidelijkheid te verschaffen over de huwelijkse status van [A] in verband met de rechtsgeldigheid van de benoeming van [A] als executeur en haar rechtsbevoegdheid tot overdracht van de woning. Daarop heeft de notaris klaagster op 8 maart 2019 geantwoord dat zijn betrokkenheid beperkt was tot de verkoop en levering van het registergoed. Ook hiervoor geldt dat als klaagster meende dat de notaris daarmee niet voldeed aan zijn onderzoeksplicht, de termijn voor het indienen van een klacht daarover reeds was vervallen ten tijde van de indiening van de klacht op 31 mei 2022. Klaagster is dus niet-ontvankelijk in dit onderdeel van de klacht.

Notaris heeft klaagster niet gewezen op te vergoeden rente over het depotbedrag, geen verantwoording afgelegd (3.8.)

5.12.    De depotovereenkomst is gepasseerd op 27 mei 2019, in aanwezigheid van klaagster. Klaagster heeft dus op die datum kennisgenomen, althans redelijkerwijs kennis kunnen nemen, van (artikel 5 van) de depotovereenkomst. Klaagster is, gelet op voornoemde vervaltermijn van drie jaar, niet-ontvankelijk in de klacht dat de notaris haar toen niet zou hebben gewezen op de mogelijkheid van de rentevergoeding over het depotbedrag.

5.13.    Klaagster verwijt de notaris ook dat hij geen verantwoording heeft afgelegd over de mate waarin klaagster ter zake van het depot nog rente toekwam, terwijl de notaris haar wel op 9 januari 2020 een rekening heeft gepresenteerd voor het bestaan van het depot en het uitvoeren van de depotovereenkomst. In dat verwijt is klaagster wel ontvankelijk.

5.14.    De kamer zal dit deel van het verwijt ongegrond verklaren. Weliswaar is in artikel 5 vermeld dat rente zal worden vergoed, maar er is onvoldoende gesteld of gebleken dat het depot rente genereerde en dus van enige rente sprake was. Ook is niet gebleken dat klaagster de notaris daarover om verantwoording heeft gevraagd en hij deze niet wenste te geven. De kamer acht het overigens aannemelijk dat in de periode waarin het depot bestond door de bank geen rente werd vergoed..

Niet adequaat reageren notaris (3.9.)

5.15.    Dit verwijt van klaagster acht de kamer gegrond. Op de brief van klaagster van 30 maart 2022 en het rappel bij e-mail van 23 mei 2022 heeft de notaris niet eerder inhoudelijk gereageerd dan op 24 juni 2022, na ontvangst van het klaagschrift. De e-mail van 31 maart 2022, waarin de notaris de ontvangst van de e-mail van 30 maart 2022 bevestigt en de notaris klaagster meedeelt dat hij een medewerker heeft gevraagd het dossier uit het buitenarchief te halen, beschouwt de kamer niet als adequaat reageren.

Maatregel

5.16.    Twee verwijten van klaagster, het eigenmachtig ingrijpen van de notaris en het niet adequaat reageren op de aansprakelijkheidsstelling van klaagster worden gegrond verklaard. Naar het oordeel van de kamer volgt hieruit dat de notaris bij de administratie en de uitbetaling van bedragen ter zake van de depotovereenkomst niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een notaris verwacht mag worden.

Toen de notaris door (de advocaten van) klaagster en [A] werd verzocht om op grond van de vaststellingsovereenkomst een bedrag in depot te houden ter betaling van de erfbelasting, had de notaris de rekensom dienen te maken. Dan had hij kunnen zien dat er onder de streep te weinig in depot zou overblijven om de Belastingdienst te betalen en had hij dat aan partijen bij de vaststellingsovereenkomst kunnen voorleggen. Het opleggen van een maatregel is daarvoor op zijn plaats. In beginsel zou een waarschuwing daartoe volstaan. Echter in dit geval constateert de kamer, mede op grond van het tuchtrechtelijk verleden van de notaris, dat sprake is van een patroon van opvolgende slordigheden, waarin geen verbetering lijkt te zijn gekomen. Ook de manier waarop de notaris de zaak vervolgens heeft afgehandeld heeft gezorgd voor een escalatie van het probleem.

De kamer ziet dan ook reden voor het opleggen van de maatregel van berisping.  

Griffierecht

5.17.    Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan klaagster te vergoeden.

Kostenveroordeling

5.18.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en sub a Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021 (Staatscourant 29 december 2021, nr. 67893), te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50.

5.19.    De notaris moet het griffierecht en voornoemde kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig schriftelijk haar rekeningnummer aan de notaris door te geven.

5.20.    Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000. De kamer ziet geen aanleiding voor het opleggen van een lagere kostenveroordeling. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald.
De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

6.          Beslissing

De kamer voor het notariaat:

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 3.4., 3.5. en 3.7. en deels niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 3.6. en 3.8.;
- verklaart de klachtonderdelen 3.1. en 3.9. gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt de notaris de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van € 50 griffierecht en € 50 aan andere kosten, op de wijze en binnen de termijn als onder 5.19. bepaald;
- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000 in de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, op de wijze en binnen de termijn als onder 5.20. bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, E.W. Oosterbaan en O. Schlaman, leden, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).