ECLI:NL:TNORAMS:2023:6 Kamer voor het notariaat Amsterdam 724696/NT 22-46

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2023:6
Datum uitspraak: 02-05-2023
Datum publicatie: 05-06-2023
Zaaknummer(s): 724696/NT 22-46
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht is deels gegrond maar leidt niet tot het opleggen van een maatregel. Er was geen sprake van een ministerieplicht op grond waarvan de notaris verplicht was haar werkzaamheden voort te zetten. Gelet op de tegen haar geuite dreigementen in een e-mail van de echtgenoot van klaagster is het begrijpelijk dat de notaris vooor zichzelf geen (bemiddelende) rol meer zag weggelegd. Wel had de notaris terughoudender moeten zijn in haar conclusie in de brief van 19 november 2019 dat de stiefmoeder aan haar verplichtingen jegens de kinderen had voldaan.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de klacht met nummer 724696 / NT 22-46 van:

[naam klaagster],

wonend te [plaats],

hierna: klaagster,

tegen:

      mr. [naam notaris],

notaris, gevestigd te [plaats],

gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen,

      hierna: de notaris.

1.          Ontstaan en loop van de procedure

1.1.      Bij e-mail van 31 oktober 2022 heeft klaagster een klaagschrift met bijlagen ingediend.

1.2.      Bij e-mail (tevens bij brief) van 19 december 2022 heeft de notaris een verweerschrift met bijlage ingediend.

1.3.      De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 14 maart 2023. Klaagster en de notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Uitspraak is bepaald op heden.

2.          De feiten

2.1.      Klaagster was getrouwd met de heer [naam] (hierna: Hugo). Hugo is overleden op 7 juni 2020.

2.2.      De vader van Hugo, [naam] (hierna: erflater), is overleden op 11 september 1997. Bij testament (van 16 maart 1992) heeft erflater zijn tweede echtgenote, [naam] (hierna: de stiefmoeder), tot executeur benoemd.

2.3.      Hugo was een zoon uit het eerste huwelijk van erflater. Naast Hugo had erflater nog vier kinderen uit zijn eerste huwelijk.

2.4.      In het voorjaar van 2019 heeft Hugo samen met zijn oudste broer, [naam], aan de stiefmoeder opheldering gevraagd over het testament van erflater en de afwikkeling van de nalatenschap.

2.5.      Vervolgens heeft Hugo berekeningen gemaakt van de waarde van de nalatenschap en heeft hij de stiefmoeder verzocht om de nalatenschap alsnog juist en formeel af te wikkelen.

2.6.      In het najaar van 2019 heeft de stiefmoeder de notaris opdracht gegeven om de erfdelen van de kinderen uit het eerste huwelijk van erflater (hierna: de kinderen) te berekenen.

2.7.      Bij e-mail van 4 december 2019 heeft de notaris (onder anderen) aan Hugo de brief met berekeningen, gedateerd 19 november 2019, gezonden. In die brief is (voor zover van belang) het volgende vermeld: “(..) Over de baten en schulden van de nalatenschap bestaat geen onduidelijkheid of geschil. Onduidelijkheden bestaan over de waardering van de woning, de rente over de erfdelen en de gedane uitkeringen. (..)

Rente

Over de erfdelen van de kinderen is volgens het testament de wettelijke rente verschuldigd. Echter de rente die in testamenten van voor 2003 is opgenomen, betreft  enkelvoudige rente. Dit zijn de wettelijke rente tarievenvanaf 1997[volgt een overzicht, kvhn] Hierbij zend ik u een berekening van de erfdelen - uitgaande van het overzicht van Hugo [achternaam] - met deze wettelijke rente tarieven, uitgaande van enkelvoudige rente.(..)

Gedane uitkeringen  

Daarnaast is mevrouw [naam stiefmoeder] ervan overtuigd dat zij de kinderen [naam] kort na het overlijden het bedrag in guldens van f. 10.176,- heeft uitgekeerd. Dat is in euro € 4.617,-. (..)

Contante waarde

Ten aanzien van de door mevrouw [naam stiefmoeder] gedane uitkering van € 4.617,- speelt nog een andere kwestie. De erfdelen waren destijds niet opeisbaar. Als toch uitkeringen worden gedaan, dan worden die te vroeg ontvangen. De kinderen behoorden immers te wachten tot de vorderingen opeisbaar werden. Als dan toch werd uitgekeerd, dan was het uitkeren van de “contante waarde” voldoende. De contante waarde is afhankelijk van de leeftijd van de weduwe op het moment van uitkeren. Mevrouw [naam stiefmoeder] was destijds 51 jaar. In de periode dat zij 50 tot 55 jaar oud was, was de contante waarde 28% van het erfdeel. De contante waarde van het erfdeel van €. 14.754,- was in 1997 tot 2001 een bedrag van €. 4.131,-.
Mevrouw [naam stiefmoeder] heeft zeker uitgekeerd €. 3.358,- wat vrijwel de contante waarde is van het erfdeel en voorts geeft zij aan tevens een bedrag groot €. 4.131,- te hebben uitgekeerd. Daarmee heeft mevrouw [naam stiefmoeder] aan haar verplichtingen jegens de kinderen [naam] voldaan.(..)”

2.8.      Bij e-mail van 30 december 2019 heeft Hugo aan de notaris geschreven dat de kinderen verbaasd waren door de toelichting van de notaris in haar brief van 19 november 2019 en zich niet konden voorstellen dat deze volledig en juist was met name op de volgende twee punten:
“- De rente: over de erfdelen van de kinderen is volgens het testament de wettelijke rente verschuldigd (..) en conform artikel 6:119 lid 2 BW is dat een samengestelde rente. Deze is dan ook van toepassing op de berekening van de vordering.

- De contante waarde berekening: deze is alleen van belang om de fiscale waarde van de erfdelen van de kinderen te bepalen om zo de hoogte van de successierechten vast te stellen voor de belastingdienst. Deze berekening heeft geen enkele invloed op de hoogte van het erfdeel zelf en de uitkering daarvan.
Daarnaast heeft hij (voor zover van belang) geschreven: (…)  uw toelichting is misleidend en uw conclusie dat mevrouw [naam stiefmoeder] aan haar verplichtingen jegens de kinderen [naam] meer dan voldaan heeft is onjuist. Mevrouw [naam stiefmoeder] gebruikt uw brief om deze door de kinderen te laten ondertekenen voor akkoord waardoor hun vordering op haar vervalt. Met uw brief werkt u mee aan het benadelen door mevrouw [naam stiefmoeder] van de kinderen van [erflater] voor meer dan € 150.000,= totaal. Aangifte bij de politie behoort voor ons tot de mogelijkheden. Bovendien past dit niet bij de uitoefening van uw taken die horen bij uw ambt. Het vertrouwen dat we hebben in dat ambt is hiermee geschaad. Het opstarten van een tuchtrechtelijke procedure behoort ook tot de mogelijkheden. Wat wij niet begrijpen is dat u met een eerlijk, nauwgezet en onpartijdig advies niet de mogelijkheid heeft benut om deze zaak goed op te lossen voor alle partijen en het testament van [erflater] juist en volledig af te handelen (..) De zaak is nu alleen maar complexer geworden en lastiger op te lossen. Dat past volgens ons niet bij de uitoefening van uw functie. (..)”

2.9.      Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft de notaris de kinderen bericht dat zij verder niet betrokken zal zijn bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater: “(..) Ik kan op de inhoud van de mail in gaan, verdere uitleg geven en mij verdedigen tegen de beschuldigingen en dreigementen. Doch dan verschuift de focus van het probleem zich wellicht naar mij en dat dient de oplossing van uw onderlinge situatie niet. Ik verzoek u zich met elkaar tot een andere professional te richten die u behulpzaam kan zijn. Het enige wat ik u niet wil onthouden zijn gedeeltes uit artikelen over de rente in testamenten van onder het oude erfrecht van voor 2003/belastingsysteem van voor 2001.”

2.10.    Bij vaststellingsovereenkomst van 21 december 2020 hebben de kinderen en de stiefmoeder, bijgestaan door advocaten, hun geschillen over de nalatenschap afgewikkeld.

2.11.    Bij e-mail van 1 juni 2022 heeft klaagster de notaris aansprakelijk gesteld voor materiële en immateriële schade voor een totaal van € 10.000.

2.12.    Bij e-mail van 14 juni 2022 heeft de notaris klaagster uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Klaagster heeft de notaris bij e-mail van 15 juni 2022 laten weten op die uitnodiging niet in te gaan en de notaris wederom verzocht om de geleden schade te vergoeden.

2.13.    Bij e-mail van 2 juli 2022 heeft klaagster de notaris verzocht binnen 5 werkdagen te reageren op haar verzoek tot schadevergoeding: “Tot nu toe heb ik geen reactie ontvangen op onderstaand bericht van 15 juni 2022. Ik verzoek u vriendelijk om binnen vijf werkdagen inhoudelijk te reageren op mijn verzoek om de geleden schade te compenseren voor een bedrag van € 10.000,= zoals toegelicht in mijn brief van 1 juni 2022. Mocht u daar niet op reageren dan zal mijn volgende stap zijn om op korte termijn een tuchtprocedure te starten om te voorkomen dat deze zaak verjaard. (..)”

2.14.    Bij e-mail van 4 juli 2022 aan klaagster heeft de notaris de aansprakelijkheid afgewezen.

3.          De klacht

3.1.      De notaris heeft zich in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater niet ‘eerlijk, nauwgezet en onpartijdig’ gedragen zoals van een notaris verwacht mag worden. Daardoor hebben de kinderen materiële – en immateriële schade geleden.  

De door de notaris toegepaste berekening in haar brief van 19 november 2019 was onjuist; de notaris nam ten onrechte zonder bewijs een veronderstelde betaling van € 4.617 mee, ging uit van een enkelvoudige rente en paste een contante waarde berekening toe. De onjuiste informatie vormde bovendien het argument voor de conclusie dat de stiefmoeder aan de kinderen niets meer was verschuldigd.

3.2.      In plaats van haar fout te herstellen en een bijdrage te leveren aan het oplossen van de zaak heeft notaris zich, toen zij daarop door Hugo werd aangesproken, teruggetrokken. Daarna is er geen contact meer geweest tussen de kinderen en de stiefmoeder. De zaak is uiteindelijk afgewikkeld met een vaststellingsovereenkomst. In het vertrouwen dat de notaris de door haar gemaakte fouten zou toegeven en haar excuses zou aanbieden, heeft klaagster haar op haar handelen aangesproken en haar verzocht om de door klaagster geleden schade te compenseren.

4.          Het verweer

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris zal, voor zover van belang, hierna worden besproken.

5.          De beoordeling

5.1.      Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het Notarisambt (Wna) gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 Wna.

5.2.      De notaris heeft aangevoerd dat zij in opdracht van de stiefmoeder, maar uitdrukkelijk niet als partijadviseur, heeft gehandeld. Haar is gevraagd de vordering van de kinderen in de nalatenschap van erflater vast te stellen. Voor haar bestond geen ministerieplicht en zij heeft de opdracht niet lichtvaardig teruggegeven. Het is altijd haar streven partijen bij elkaar te brengen. Daarbij is zij onpartijdig opgetreden en heeft zij het evenwicht tussen partijen bewaakt, wat niet betekent dat de kinderen in alles gelijk hadden.

5.3.      Gelet op de onpartijdige en bemiddelende rol van notaris in deze, is de kamer van oordeel dat zij zich in haar brief van 19 november 2019 terughoudender had moeten betonen in haar conclusie dat de stiefmoeder aan haar verplichtingen jegens de kinderen had voldaan. De notaris heeft dat ook erkend in haar verweer. Met die conclusie heeft de notaris, al was het onbedoeld, mogelijk de schijn van partijdigheid gewekt. Wat betreft de (veronderstelde) betaling van € 4.617 geldt dat zij in de brief weliswaar duidelijk heeft gemaakt dat dit een standpunt van de stiefmoeder betrof, maar zij heeft haar eindconclusie, die mede op dit standpunt was gebaseerd, niet voldoende genuanceerd. De standpunten van de notaris in de brief van 19 november 2019 over de renteberekening en de contante waarde zijn verder verdedigbaar en daarom niet onjuist, maar ook dat neemt niet weg dat deze naar het oordeel van de kamer een betere uitleg behoefden en dat zij haar conclusie minder stellig had moeten formuleren.

5.4.      De notaris heeft besloten om de opdracht terug te geven omdat zij het niet in belang van de kinderen en hun stiefmoeder vond als zijzelf het onderwerp van het erfrechtelijk geschil zou worden. Gelet op de inhoud van de e-mail van Hugo van 30 december 2019 heeft de notaris geconcludeerd dat er onvoldoende draagvlak was voor een bemiddelende rol. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de opdracht terug te geven. Mede gelet op de in voornoemde e-mail tegen haar geuite dreigementen is het begrijpelijk dat zij voor zichzelf geen (bemiddelende) rol meer zag weggelegd. Zoals de notaris terecht heeft opgemerkt in haar verweer, was er geen sprake van een ministerieplicht op grond waarvan de notaris verplicht was haar werkzaamheden voort te zetten.
Dit deel van de klacht is dus ongegrond.

Maatregel

5.5.      De kamer acht de klacht slechts in die zin gegrond, dat de notaris zich minder stellig en voorzichtiger - en dus onpartijdiger - had moeten uitlaten in haar brief van 19 november 2019.

De kamer acht het gedrag van de notaris, mede gelet op het door haar getoonde inzicht, niet dusdanig ernstig dat dit de oplegging van een maatregel rechtvaardigt. De kamer zal haar daarom geen maatregel opleggen.

Griffierecht

5.6.      Omdat de kamer de klacht ten aanzien van de notaris deels gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan klaagster te vergoeden.

5.7.      De notaris moet het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig schriftelijk haar rekeningnummer aan de notaris door te geven.

6.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

- verklaart de klacht deels gegrond, maar legt de notaris daarvoor geen maatregel op;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van het griffierecht, op de wijze en binnen de termijn als onder 5.7. bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. S.P. Pompe, voorzitter, N.A.J. Purcell, E.W. Oosterbaan, E.F. van Bolhuis en A.J.H.M. Janssen, leden, en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).