ECLI:NL:TGZRZWO:2023:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4148

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:65
Datum uitspraak: 07-03-2023
Datum publicatie: 09-03-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4148
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een GZ-psycholoog. De klacht is ingediend door haar werkgever en betreft het aangaan van een seksuele relatie met een cliënt. Het verweer is dat zij de relatie niet uit vrije wil is aangegaan maar dat de cliënt haar daartoe onder druk heeft gezet. Klacht is gegrond; maatregel voorwaardelijke doorhaling.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 maart 2023 naar aanleiding van de op 14 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , gevestigd te B,

bijgestaan door C, advocaat bij A te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , GZ-psycholoog, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. S.O. Roosjen, advocaat bij Forum Advocaten & Rechtsanwalt te Groningen,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met de bijlagen;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de repliek met de bijlagen;
  • de dupliek met de bijlage;
  • de aanvullende stukken ontvangen van de gemachtigde van klaagster d.d.

30 november 2022.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 27 januari 2023, waar klaagster en beklaagde met hun respectievelijke gemachtigden zijn verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1     Beklaagde is van september 2017 tot februari 2020 in dienst geweest bij de E te B, vallend onder A. In eerste instantie werkte zij als gezondheidszorgpsycholoog op gesloten afdelingen op beveiligingsniveau 3; later is zij overgegaan naar een minder gesloten afdeling. Beklaagde was ook regiebehandelaar.  

2.2     Sinds april 2019 was beklaagde de regiebehandelaar van een forensisch psychiatrisch patiënt (hierna: patiënt). Medio 2019 is zij alleen bij patiënt op de kamer geweest; hier is zij op aangesproken. In 2019 en 2020 heeft E beklaagde meermalen bevraagd over signalen van medepatiënten dat er tussen haar en patiënt een seksuele relatie zou bestaan. Zowel beklaagde als patiënt heeft de relatie in eerste instantie ontkend.

2.3     In november 2020 gaf een van de andere patiënten E toestemming om het app-verkeer op zijn mobiele telefoon in te zien en te gebruiken. Naar aanleiding van de daarop aangetroffen informatie heeft E contact met beklaagde gezocht, die op dat moment al uit dienst was. Beklaagde ontkende dat er sprake was van een relatie met patiënt of dat er een dergelijke relatie tussen hen was geweest.

2.4     Op 20 mei 2021 vertelde patiënt aan een sociotherapeut dat hij vanaf medio 2019 gedurende bijna twee jaar een intieme relatie met beklaagde heeft gehad, welke enkele weken geleden was verbroken. Patiënt heeft app-berichten overgelegd inclusief foto’s. De geneesheer-directeur van E heeft op basis van die informatie een voorlopige melding bij de IGJ gedaan. Tevens startte hij een intern onderzoek wegens mogelijk geweld binnen de zorgrelatie.

2.5     Op 10 juni 2021 heeft een kennelijk door E ingestelde onderzoekscommissie (hierna: commissie) met patiënt gesproken. In het gespreksverslag staat dat patiënt onder meer heeft verklaard:

Patiënt beaamde wat hij in een eerder gesprek al heeft laten weten, namelijk dat de zorgverlener gedurende de periode waar zij zijn regiebehandelaar was een seksuele relatie onderhielden. Al tijdens hun kennismakingsgesprek in het voorjaar van 2019 zou zij te dichtbij zijn gekomen maar tot fysiek contact kwam het pas toen zij samen een flat bezichtigden op het terrein van A waar hij zou gaan wonen. Zij zou hem als eerste hebben gekust. Er volgden geheime ontmoetingen op of rond het instellingsterrein van A waarbij het ook tot geslachtgemeenschap kwam. Toen hij een verlofadres nodig had zou zij een adres van een vriendin hebben opgegeven die hiervan niet op de hoogte was. Een vriendin van hem die beweerde op het adres te wonen werd gescreend en geaccepteerd. Er vond toen geen screenend huisbezoek plaats, volgens hem omdat de zorgverlener aangaf dat dit niet nodig was. Zij ontmoetten elkaar op adres van de vriendin, later op een adres van iemand anders in H of in hotels. Zij zouden ongeveer 7 keer samen in hotels hebben overnacht. Na haar vertrek bij A ging de relatie door tot hij in februari van dit jaar wat afstand van haar naam omdat zij, volgens hem, op een rare manier omging met coronamaatregelen. Op een later moment toen hij weer toenadering zocht liet zij aan hem weten dat zij tijdelijk afstand van hem wilde… Op dit moment voelt hij zich teleurgesteld, misbruikt en boos. De geheime relatie heeft volgens hem ook veel impact gehad voor zijn behandeling… Daarnaast is hij er recent achter gekomen dat zij al die tijd een vriend had met wie zij kennelijk samenwoont. Hij beseft nu hoe hij door haar gemanipuleerd werd… Zij zou ook gedreigd hebben ervoor te zorgen dat hij problemen kreeg als hij over de relatie zou praten. Zij zou zelfs gedreigd hebben om ervoor te zorgen dat zijn titel in TBS met dwangverpleging omgezet zou worden… Echter zijn de appberichten telkens aan een alias gekoppeld zoals ‘F’ en ‘G’ en staan niet onder de naam van de zorgverlener op de telefoon van de patiënt. Patiënt heeft, zo vertelde hij, inmiddels aangifte gedaan tegen de zorgverlener.”

2.6     De commissie heeft beklaagde op 28 mei 2021 over de melding en het onderzoek geïnformeerd. Beklaagde heeft niet aan dat onderzoek meegewerkt en haar beslissing daartoe als volgt beargumenteerd:

18 juni 2021: “De situatie is inderdaad in die ernstige mate onveilig dat ik mij niet kan uitspreken zolang deze patiënt vrijheden heeft. Hij is dringend op zoek naar mij en mijn familie. Hij heeft mijn moeder, mijn zus en een goede vriendin van mij benaderd en vanmorgen kreeg ik bericht dat hij ook kennissen die verder van mij af staan benadert om informatie over mij en mijn familie te achterhalen … Ik heb hierover contact gezocht met E, maar hier werd gezegd dat zij niets voor mij konden doen … Mijn familie en ik voelen ons zeer onveilig en we zouden graag willen dat dit stopt! Zolang hij nog in staat is toenadering te zoeken, durf ik mij niet uit te spreken. Ik ben op de hoogte van de gang richting politie/justitie.”

21 juni 2021: “Ik blijf er dus bij dat er geen sprake is geweest van een relatie en dat ik mijn kant van het verhaal nog niet verder kan toelichten wegens een zeer onveilige situatie voor mij en mijn familie.”

2.7     De commissie heeft het onderzoek op 24 juni 2021 afgerond en onder meer geconcludeerd:

…dat het alleszins aannemelijk is dat er sprake was van geweld in de zorgrelatie (het hebben van een seksuele relatie met een patiënt) waarbij patiënt in een dubbele afhankelijkheidsrelatie verkeerde en de zorgverlener ervan bewust was dat dit volstrekt onaanvaardbaar was…De onderzoekscommissie is van mening dat de zorgverlener haar taak in relatie tot de patiënt ernstig heeft miskend… dat zij niet alleen onvoldoende afstand heeft bewaard… maar ook opzettelijk heeft toegelaten dat tussen haar en de patiënt een intieme relatie ontstond waarin sprake was van seksueel contact, het delen van privéinformatie maar waar zij mogelijk ook heeft meegewerkt in bewuste manipulatie m.b.t. het afgeven van een gescreend verlofadres…moet het de zorgverlener door de feedback en (extra) coaching over professionele distantie duidelijk geweest zijn hoe grensoverschrijdend ze handelde…”

2.8     A heeft nog een aanvullend onderzoek gedaan naar vermeende manipulatie met verlofbewegingen en verlofadressen. Patiënt had het weekend van 19 en 20 oktober 2019 verlof en daarvoor een adres in H en de naam van de bewoner opgegeven. E had navraag gedaan bij de opgegeven persoon en akkoord voor het verlof gegeven. Uit onderzoek van E blijkt dat de opgegeven naam niet die van de daadwerkelijke bewoner van het pand was en dat het pand door een vriend van beklaagde aan haar ter beschikking was gesteld. Ook is gebleken dat patiënt en beklaagde dat weekend daar met elkaar hebben doorgebracht. E heeft de bewoner daarover bevraagd en deze heeft onder meer verklaard dat hij dat weekend in het buitenland verbleef. In zijn verklaring staat onder meer:

…”Ja, ze heeft de woning gebruikt in dat weekend. Ze heeft ons via een Whatsappje na afloop laten weten dat ze het erg naar haar zin gehad heeft. Ook herinner ik me dat ze een bedankje heeft achter gelaten. Dat zou wel eens een bloemetje kunnen zijn.” … Volgens mij was zij alleen. Ik kan me herinneren dat ze alleen zou komen, zonder haar vriend”.

2.10    Beklaagde heeft op 7 juli 2021 bij de politie aangifte gedaan tegen patiënt wegens verkrachting, gijzeling, mishandeling, bedreiging (van haarzelf, haar familie en een vriendin), vernieling, onder druk zetten, afpersing en stalking. Deze strafzaak is op

5 april 2022 op een punt (bedreiging) geseponeerd wegens de eerder opgelegde tbs-maatregel en de overige vier punten zijn geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Tegen de sepotbeslissing loopt momenteel een procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering.

2.11    Beklaagde is bij vonnis van de Rechtbank J, d.d. 21 november 2022, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren wegens ontucht met iemand die zich als patiënt aan haar hulp of zorg heeft toevertrouwd. Voor de rechtbank is aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van wederkerige seksuele intenties en de rechtbank heeft mede geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedurende de (seksuele) relatie tussen beklaagde en patiënt sprake is geweest van psychische overmacht. Beklaagde heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat zij

3. de grenzen van een professionele relatie heeft geschonden door medio 2019 heimelijk een seksuele relatie met een patiënt aan te gaan, die circa anderhalf jaar duurde;

4. het ontstaan en voortbestaan van deze relatie niet bij de werkgever kenbaar maakte, ook niet toen zij daar meermalen rechtstreeks op werd bevraagd;

6. teneinde de patiënt binnen die relatie te kunnen ontmoeten, op onaanvaardbare wijze verloven organiseerde waarmee zij haar collega’s en de reclassering op het verkeerde been zette en zo haar verantwoordelijkheden als regiebehandelaar in de forensische zorg ernstig miskende; beklaagde heeft daartoe verlofbewegingen en verlofadressen gemanipuleerd;

9. onjuiste, tegenstrijdige dan wel onvolledige feiten over de patiënt naar buiten heeft gebracht toen zij aangifte tegen hem deed van onder meer verkrachting en dat zij op onbetamelijke wijze een verkeerd beeld heeft geschetst van zowel de persoon van de patiënt als de relatie die zij met hem heeft onderhouden;

13. niet of nauwelijks inzicht toont in haar gedrag en de impact die haar handelswijze heeft gehad op patiënt, de medepatiënten, haar (ex-)collega’s, de zorgaanbieder en de forensische gezondheidszorg als zodanig.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat zij een onervaren GZ-psycholoog was en dat zij in E nauwelijks in haar functie werd begeleid. Patiënt heeft een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, wat meebrengt dat hij manipulatief is en dat hij geen relatie met anderen kan aangaan maar hen eerder ziet als iets wat voor eigen gewin gebruikt en uitgebuit kan worden. Verder is hij bekend met strafbaar seksueel grensoverschrijdend gedrag. Beklaagde had op dat moment geen ervaring met patiënten met persoonlijkheidsstoornissen en heeft de complexiteit ervan onderschat.

Vanaf medio 2019 heeft beklaagde, gedurende circa anderhalf jaar, een onvrijwillige seksuele relatie met patiënt gehad; deze relatie was onder dwang tot stand gekomen. De ‘relatie’ is ontstaan op het moment dat patiënt haar in de behandelkamer een kus had gegeven en haar had betast. Beklaagde verstijfde en bood geen weerstand. Patiënt zei haar dat zij niemand mocht vertellen wat er tussen hen was voorgevallen. Zou zij dat wel doen, dan zou hij zeggen dat beklaagde een relatie met hem was begonnen. Patiënt zei dat E een ontkenning van haar niet zou geloven omdat er al roddels waren over een affectieve relatie tussen hen en dat ze dan haar baan en BIG-registratie zou verliezen. Uit angst hiervoor (beklaagde dacht dat E, haar familie en vrienden haar ontkenning niet zouden geloven) en uit angst voor agressie van patiënt, heeft zij hem zijn zin gegeven toen hij in augustus 2019 seks met haar wilde hebben. Beklaagde had gehoopt dat door hem zijn zin te geven de situatie zou de-escaleren en dat patiënt met zijn ongewenste gedrag zou stoppen. Na deze verkrachting heeft zij patiënt niet meer rechtstreeks durven zeggen dat zij geen seks met hem wilde hebben. Patiënt heeft circa 200 maal seks met beklaagde gehad. Dat beklaagde ook zelf toenadering tot patiënt heeft gezocht, dat ze hem heeft gezegd dat ze van hem hield en dat hij de man voor haar was, deed zij om agressie bij hem te voorkomen. Eind 2019 raakte beklaagde zwanger van patiënt, waarop zij haar partner vertelde dat zij onder dwang seks met patiënt had gehad. Hierop hebben beklaagde en haar partner tot een abortus besloten. Hierna hebben patiënt en zij tot februari 2021 nog wel vaker seks gehad maar dan op een wijze waardoor zij niet meer zwanger van hem kon geraken. Hierdoor kreeg zij minder het gevoel door patiënt verkracht te worden.

Niet beklaagde maar patiënt heeft de screening van contacten en verlofadressen gemanipuleerd. Zij was daar wel deels van op de hoogte. Patiënt heeft zich bij beklaagde opgedrongen om zijn verlof samen met haar in het huis van een vriendin van beklaagde in H door te brengen. Beklaagde wilde dit niet maar door zijn dreigende en agressieve houding voelde zij geen keuze te hebben. Uit angst dat patiënt op enig moment op het adres van die vriendin bedreigingen zou uiten of een vuurwerkbom naar binnen zou gooien, heeft beklaagde tegenover patiënt en E een ander huisnummer genoemd dan waarop zij zouden verblijven.

Beklaagde heeft bij de politie aangifte tegen patiënt gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving (drie uur lang in haar auto vasthouden), sextortion, mishandeling waardoor zij zich in het ziekenhuis moest laten behandelen, bespugen, bedreiging (dreigen met verkrachting, wurging, moord, via de mobiele telefoon filmpjes sturen waarin hij met een vuurwapen zwaait en een vuurwerkbom in de brievenbus gooien (van haarzelf, haar familie en een vriendin)), vernieling van haar auto, onder druk zetten (patiënt dreigde bij E te verklaren dat beklaagde en hij een seksuele relatie onderhielden, die op initiatief van beklaagde was gestart), afpersing (beklaagde moest patiënt meermalen geld geven), stalking (door steeds contact met haar te zoeken) en laster. Beklaagde is tot het doen van aangifte overgegaan toen patiënt haar vrienden en familie begon lastig te vallen. Gezien de reden van het opleggen van de tbs-maatregel was de angst van beklaagde voor patiënt reëel. Uit angst voor de dreigementen van patiënt, zijn fysieke agressie en vanuit schaamte heeft beklaagde de gebeurtenissen niet in haar werkomgeving gedeeld. Zij heeft een onveilige cultuur in E ervaren en er werd op een straffende manier op haar gereageerd. Zo werd aan haar gevraagd wat zij had gedaan waardoor een andere patiënt verliefd op haar werd en werd die patiënt (onterecht) overgeplaatst. Ook kreeg zij kritiek op de wijze waarop zij zich kleedde.

Het gebeuren heeft geen enkele negatieve repercussie gehad voor de behandeling van patiënt; er wordt zelfs op beëindiging van zijn tbs aangestuurd. 

Beklaagde ziet de ernst van haar gedragingen in en de daardoor veroorzaakte schade en mede daarom heeft zij ontslag bij E genomen. Zij is nu werkzaam op een ander terrein, namelijk als GZ-psycholoog in de kinder- en jeugdpsychiatrie, en zij wil niet meer in een behandelsetting als bij E werken. Ook heeft zij therapie gevolgd om zich te kunnen wapenen tegen soortgelijk gedrag van patiënten en is ze tot inzicht gekomen hoe de ongewenste situatie kon ontstaan en welke valkuilen daarbij hebben meegespeeld.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 eerste klachtonderdeel: overschrijden van de grenzen van een professionele relatie

Vast staat dat beklaagde en patiënt een seksuele relatie hebben onderhouden, waarover beklaagde stelt dat zij deze niet-vrijwillig is aangegaan en patiënt het tegenovergestelde verklaart. Ook de lezingen van beklaagde en patiënt over wie het initiatief had genomen tot hun eerste kus verschillen. Wat er ook van zij van het initiatief tot de relatie, het college komt tot het oordeel dat het handelen van beklaagde een grote mate van vrijwilligheid laat zien en dat het (seksuele) contact tussen hen in ieder geval niet (steeds) gedwongen is geweest. Beklaagde heeft verklaard dat zij en patiënt ongeveer 200 keer seks hebben gehad. De eerste keer gebeurde dat in de bosjes bij E. Zij was vanwege de hoge temperatuur gekleed in korte broek en was op de fiets naar de afgesproken plek gegaan. Volgens beklaagde had zij onder druk gevolg gegeven aan de sommatie van patiënt daar om 19.00 uur te verschijnen. De druk bestond er volgens beklaagde uit dat patiënt een geluidsopname van haar had waarin zij iets zegt dat niet oké was, dat hij die opname anders openbaar zou maken en dat zij dan haar BIG-registratie zou kwijtraken. Beklaagde heeft die opname nimmer gehoord en weet niet op welke opmerking patiënt doelde. Uit het vonnis in de strafzaak blijkt dat de whatsapp-geschiedenis bestaat uit ongeveer 5000 berichten tussen beklaagde en patiënt. Die zijn ook deels aan het college overgelegd. Uit die berichten blijkt dat niet alleen patiënt, maar ook beklaagde het initiatief nam tot het hebben van een seksuele relatie. Daarnaast blijkt uit de berichten dat beklaagde zelf aanstuurde op hervatting dan wel continuering van die relatie op een moment dat patiënt die wilde beëindigen. Het kernverweer van beklaagde, dat zij tot deze langdurige relatie zou zijn gedwongen, verhoudt zich dan ook moeilijk tot de door het college geconstateerde feiten en omstandigheden. Veeleer blijkt uit de gang van zaken (het in de relatie zelf nemen van initiatief, het regelen van ontmoetingsadressen en de inhoud van de berichten) dat sprake was van een relatie die gebaseerd was op wederzijdse seksuele intenties. Hierbij wil het college wel aannemen dat beklaagde zich op enig moment in de positie bevond dat zij daaruit niet meer gemakkelijk kon terugtreden, maar het is haar als professional aan te rekenen dat zij zichzelf in die situatie heeft gebracht. Het college is dan ook van oordeel dat beklaagde tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij in haar contact met patiënt niet de grenzen van een professionele relatie in acht heeft genomen.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.3 tweede klachtonderdeel: het niet kenbaar maken van de seksuele relatie en deze bij navraag ook ontkennen

Vast staat dat beklaagde de relatie niet uit zichzelf bij haar werkgever heeft bekendgemaakt, en ook niet bij haar coach, de bedrijfsarts, een vertrouwenspersoon of de politie. Ondanks dat zij vanuit haar werkomgeving meermalen is bevraagd over haar contact met patiënt, heeft beklaagde categorisch ontkend dat er sprake was van een seksuele dan wel een niet-professionele relatie. Beklaagde heeft verklaard dat haar ontkenning voortkwam uit angst voor repercussies van patiënt en uit angst dat haar werkgever, haar familie en haar vrienden haar niet zouden geloven. Maar zelfs in dat geval, mag van een GZ-psycholoog een professionele houding worden verwacht door het gedrag van de patiënt direct te begrenzen en direct te melden bij haar leidinggevende, of elders (bijvoorbeeld een intervisie-collega, vertrouwenspersoon etc) aan te geven dat zij dit niet durft en daar hulp bij te zoeken of te vragen. Voor de motivering wordt verwezen naar de beoordeling van het eerste klachtonderdeel. Beklaagde kan hiervan tuchtrechtelijk een verwijt worden gemaakt.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.4 derde klachtonderdeel: manipulatie van verlofbewegingen en verlofadressen

Uit de verklaringen van beklaagde maakt het college op dat zij bij de manipulatie van de verlofbewegingen en de verlofadressen een actieve rol heeft gespeeld. Beklaagde heeft de organisatie van verloven van patiënt meermaals gemanipuleerd, onder andere door een vals verlofadres op te geven. Het college rekent haar zwaar aan dat zij op die manier niet alleen de reclassering op het verkeerde been heeft gezet, maar ook op andere manieren mensen in gevaar heeft gebracht. Het college kan beklaagde niet volgen in haar verweer dat zij met het opgeven van een ander adres wilde voorkomen dat patiënt zijn dreigement (het naar binnen gooien van een vuurwerkbom bij de vriendin van wie zij ten behoeve van het verlof het appartement leende) ten uitvoer zou brengen. Immers, het huisnummer dat beklaagde had opgegeven was van de benedenburen van haar vriendin, zodat een eventuele vuurwerkbom niet alleen de woning van die vriendin zou treffen, maar ook de (onwetende) benedenburen in gevaar werden gebracht. En bovendien waren beklaagde en patiënt door dit verkeerde adres gedurende het verlof onvindbaar voor de reclassering, waarmee zij zowel zichzelf, patiënt als ook de maatschappij in gevaar heeft gebracht. Door haar manipulatie van de verlofbewegingen en verlofadressen heeft beklaagde haar verantwoordelijkheden als regiebehandelaar in de forensische zorg ernstig miskend.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.5 vierde klachtonderdeel: onjuiste, tegenstrijdige dan wel onvolledige feiten over patiënt naar buiten brengen en zo een verkeerd beeld van hem schetsen

Met betrekking tot het verwijt dat beklaagde een valse aangifte tegen patiënt heeft gedaan betreffende onder meer verkrachting, merkt het college op dat waarheidsvinding binnen de tuchtprocedure lastig is. Vaststaat dat de aangifte tegen patiënt kennelijk niet van iedere grond ontbloot was, omdat het deels tot een sepot is gekomen wegens de eerder opgelegde TBS-maatregel. Daarnaast kan het college niet vaststellen dat beklaagde haar uitlatingen en aangifte gedaan heeft met de bedoeling patiënt te schaden. Het college heeft in het dossier onvoldoende feiten aangetroffen om vast te stellen dat dit verwijt terecht is.

Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.6 vijfde klachtonderdeel: onvoldoende inzicht in de impact van haar handelwijze

Het college maakt uit de wijze van verweer door beklaagde op dat zij wel beseft dat zij onjuist heeft gehandeld, maar dat zij de schuld voor het gebeuren vooral legt bij patiënt, de onveilige werksituatie die zij heeft ervaren en haar gebrek aan vertrouwen in haar werkgever, vrienden en familie. Naar het oordeel van het college toont beklaagde onvoldoende inzicht in haar eigen handelen dat tot het gebeuren heeft geleid, in de impact die haar handelswijze heeft gehad op patiënt, diens medepatiënten, haar (ex-) collega’s, haar werkgever en (het vertrouwen in) de forensische gezondheidszorg als zodanig.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.7 slotsom en motivering maatregel

In haar rol van regiebehandelaar had beklaagde de regie over alle psychotherapeutische behandelingen van patiënt, het contact met maatschappelijk werk en zijn vrijheden. Patiënt stond dan ook in een afhankelijke positie ten opzichte van beklaagde. Duidelijk is dat beklaagde de beroepscode in meerdere opzichten heeft geschonden en zeer ernstig grensoverschrijdend heeft gehandeld. De relatie die zij met patiënt heeft onderhouden is onder geen beding toegestaan. Opvallend is dat beklaagde de mogelijkheden die zij, ook al in het begin van de relatie, heeft gehad om zich tegenover derden, waaronder haar werkgever, uit te spreken, onbenut heeft gelaten. In het geval van angst bij beklaagde voor het handelen van patiënt wanneer zij zich zou uitspreken, had beklaagde meerdere andere wegen kunnen en moeten zoeken om hier hulp bij te vragen. Ook dit duidt op onvoldoende inzicht in haar handelen en de positie die zij heeft ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten. Haar gedragingen zijn in flagrante strijd met de gedragscode en dermate ernstig dat deze in beginsel doorhaling in het BIG-register rechtvaardigen. Het college ziet evenwel nog een mogelijkheid dat beklaagde met de juiste begeleiding wél tot voldoende inzicht in haar handelen kan komen. Voorts wil het college meewegen dat – hoewel het handelen van beklaagde een grote mate van vrijwilligheid laat zien – het niet uit te sluiten valt dat zij door de latere agressie en dreigende houding van patiënt geen mogelijkheid meer heeft gezien de situatie te keren. Dit alles in aanmerking genomen en het feit dat beklaagde nog aan het begin van haar carrière staat en er bij haar wellicht ruimte voor verbetering en het ontwikkelen van inzicht bestaan, wil het college beklaagde nog perspectief in haar vakgebied bieden door de maatregel van doorhaling voorwaardelijk op te leggen, onder de voorwaarden zoals bij 6. staan omschreven. 

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 en
  • verklaart de klacht ongegrond ten aanzien van klachtonderdeel 4; 
  • legt de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register als GZ-psycholoog op, maar bepaalt dat deze slechts ten uitvoer wordt gelegd indien beklaagde binnen een periode van twee jaren na het onherroepelijk worden van deze uitspraak opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en voorts onder de volgende bijzondere voorwaarden:
    • dat zij zich voor schematherapie onder behandeling stelt van een BIG-geregistreerde klinisch psycholoog of psychotherapeut, met ervaring in het geven van leertherapie (hierna: de behandelaar). De behandeling is gericht op bewustwording van het thema ‘afstand en nabijheid’ en ‘het overschrijden van de persoonlijke en professionele grenzen binnen of vlak na een behandelrelatie’, voor de frequentie en duur die deze behandelaar noodzakelijk acht;
    • dat zij binnen een maand na de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden opgave doet van de persoon van de behandelaar aan de Inspectie (IGJ) en de behandelaar ervan in kennis stelt dat de Inspectie bij de behandelaar informatie kan inwinnen over de aard, globale inhoud, voortgang en frequentie van de behandeling en aan de behandelaar toestemming geeft om deze informatie aan de Inspectie te verstrekken;
    • dat zij de Inspectie schriftelijk laat weten wanneer de behandeling met instemming van de behandelaar is voltooid, welke brief of verklaring door de behandelaar mede ondertekend dient te worden ten bewijze van instemming daarmee en, indien de behandeling niet is voltooid binnen de proeftijd, hiervan schriftelijk aan de Inspectie mededeling te doen onder bijsluiting van een voortgangsrapportage door de behandelaar;
  • draagt de Inspectie op toezicht te houden op de hiervoor genoemde voorwaarden;
  • bepaalt dat de proeftijd en de voorwaarden ingaan op de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, ‘Medisch Contact’, De Psycholoog en De Pedagoog.

Aldus gegeven door J. Sap, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, G.G.A. Schuitemaker,

L.P.T. Raijmakers en R. van der Ree, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van Y.M.C. Bouman, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.