ECLI:NL:TGZRZWO:2023:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4046

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:63
Datum uitspraak: 28-02-2023
Datum publicatie: 02-03-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4046
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. De bedrijfsarts is ingeschakeld naar aanleiding van de ziekmelding van klaagster. Er hebben twee telefonische consulten plaatsgevonden en er is e-mailcontact geweest tussen klaagster en beklaagde over de belastbaarheid van klaagster. Daarnaast heeft de bedrijfsarts een belastbaarheidsprofiel laten opstellen door een verzekeringsarts. Op basis hiervan heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat er geen sprake is van ziekte/gebrek op grond waarvan beperkingen ten aanzien van werk geduid moeten worden. De bedrijfsarts heeft een tijdgebonden opbouw van werk en werkzaamheden geadviseerd om klaagster te laten terugkeren in haar eigen werk. Klaagster verwijt de bedrijfsarts onder meer dat hij tijdens het eerste telefonische consult al een diagnose heeft gesteld, dat hij zonder met klaagster te overleggen heeft besloten tot het laten verrichten van een belastbaarheidsprofiel door een derde, dat hij geen professionele houding heeft aangenomen en dat hij zich vooringenomen heeft opgesteld. Het college verklaart de klacht ongegrond.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van 28 februari 2023 op de klacht van

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C,

tegen

D ,

bedrijfsarts,

werkzaam te Apeldoorn,

beklaagde, hierna ook: de bedrijfsarts,

gemachtigde: mr. K.P. Schuchhard-Van Os, werkzaam bij Legalbylegal B.V. te Amsterdam.

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING

1.1

De bedrijfsarts is ingeschakeld naar aanleiding van de ziekmelding van klaagster. Er hebben twee telefonische consulten plaatsgevonden en er is e-mailcontact geweest tussen klaagster en beklaagde over de belastbaarheid van klaagster. Daarnaast heeft de bedrijfsarts een belastbaarheidsprofiel laten opstellen door een verzekeringsarts. Op basis hiervan heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat er geen sprake is van ziekte/gebrek op grond waarvan beperkingen ten aanzien van werk geduid moeten worden. De bedrijfsarts heeft een tijdgebonden opbouw van werk en werkzaamheden geadviseerd om klaagster te laten terugkeren in haar eigen werk. 

1.2
Het college verklaart de klacht ongegrond. Het college licht dat hierna toe.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

2.1

Klaagster heeft haar klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege Den Bosch. De zaak is vervolgens overgedragen aan het Regionaal Tuchtcollege Zwolle.

Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 11 maart 2022;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 9 juni 2022;
  • het verzoek van 23 juni 2022 van de secretaris om aanvullende informatie naar aanleiding van het verweerschrift;
  • de reactie op dit verzoek, ontvangen op 6 juli 2022;
  • de brief van klaagster, ontvangen op 29 juli 2022.

2.2

De zaak is behandeld op de zitting van 7 februari 2023. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Beklaagde is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  

3.1 Welke normen gelden bij de beoordeling?
Het college moet de vraag beantwoorden of beklaagde de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

3.2 De feiten

Klaagster was werkzaam als locatiemanager van een verzorgingshuis toen zij zich op

10 augustus 2021 in overleg met haar werkgever ziekmeldde vanwege fysieke uitputting.

Beklaagde is als zelfstandig bedrijfsarts werkzaam. Een van zijn opdrachtgevers is Arbodienst E. De werkgever van klaagster is als klant aan deze arbodienst verbonden. Omdat de werkgever op het moment van ziekmelding van klaagster geen vaste bedrijfsarts in haar regio had, is beklaagde als bedrijfsarts ingeschakeld.

Op 11 augustus 2021 heeft een eerste, telefonisch, consult plaatsgevonden tussen klaagster en de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in zijn schriftelijke terugkoppeling hiervan aan klaagster en haar werkgever onder meer het volgende opgenomen:

“- mogelijkheden en beperkingen

De algehele energie is tijdelijk sterk verminderd met een sterk verhoogde herstelbehoefte. De concentratie is verminderd. De conditie is verminderd. Lopen wordt ongeveer 30 minuten achtereen volgehouden, in een rustig tempo.

- advies:

De gezondheidsklachten staan dermate op de voorgrond, dat ik geen mogelijkheden zie voor aangepast werk. Ik verwacht met behulp van de nog uit te voeren expertise een arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren, zodat geadviseerd kan worden over eventueel aangepast werk. Of over een vervroegde WIA aanvraag, zoals betrokkene tijdens mijn vorige consult al aangaf.

- prognose

Nog niet te geven.”

Nog diezelfde dag heeft de bedrijfsarts aan klaagster via de e-mail informatie toegezonden over overspanning. Hierop is een e-mailwisseling gevolgd tussen klaagster en de bedrijfsarts waarin onder meer is gesproken over overspanning/burn out en de vraag van klaagster om eventueel een vervroegde IVA-uitkering aan te vragen.

Een volgend telefonisch consult heeft plaatsgevonden op 7 september 2021. Hiervan heeft beklaagde onder meer het volgende genoteerd:

“Samenvattend: Complex beeld met veel lichamelijke klachten, DD bijkomende aanpassingsstoornis / overspanning (waar WN zich niet in kan vinden) / ALK.

Stressoren gelegen in combinatie veeleisende baan, lange periode van veel stress op het werk, hoog verantwoordelijkheidsgevoel, toenemende lichamelijke klachten, (reële) angst voor cardiale of neurologische oorzaak spierklachten, afgenomen mogelijkheden om te ontspannen mbv sporten vanwege lichamelijke klachten, catastroferen, fixed mindset.

Pm. Partner heeft in de bedrijfsgeneeskunde gewerkt

*PROBLEEM OPLOSSING: verwijzing naar F voor expertise en FML.

Mbv AD onderzoek dan ook duidelijker of er inderdaad sprake is van een IVA situatie of dat er WEL resterende arbeidsmogelijkheden zijn.


Mogelijk kan F pas uitspraak doen na bezoek aan internist eind november.

*Evaluatie: WN dankt voor het luisterend oor. Is blij met verwijzing naar een Expertise.

Aantek na vorige consult en nabespreking met een VA: Beeld past meer bij een aanpassingsstoornis dan bij een burn out.

Fixed mindset: WN is er al van overtuigd dat zij niet meer beter zal worden.

Cardiaal en endocrinologisch is extra info wenselijk.

Plan: Expertise F (cardioloog plus endocrinoloog plus psychiater (ivm vermoeden aanpassingsstoornis).

Cave heel lang wachten op verwijzing naar vrouw specifieke cardioloog, WN heeft er alle belang bij om daar lang mee te wachten.”

Vervolgens heeft een belastbaarheidsonderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts van F, onder andere bestaande uit medisch specialistisch onderzoek door verschillende specialisten. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een medische rapportage van 9 november 2021. Geconcludeerd is dat er sprake is van een forse discrepantie tussen de (subjectief) ervaren klachten van klaagster en wat bij aanvullende onderzoeken geobjectiveerd kan worden. Ook is er (op het moment van onderzoek) geen medisch substraat dat de klachten van klaagster voldoende kan verklaren. Gelet daarop kan volgens de verzekeringsarts verzekeringsgeneeskundig onvoldoende worden onderbouwd dat er op dat moment een noodzaak is voor het aannemen van (structurele) beperkingen op de FML. Aan de bedrijfsarts is geadviseerd om klaagster geleidelijk te laten re-integreren in aangepast eigen werk.

Klaagster heeft op 18 november 2021 per e-mail aan beklaagde laten weten dat zij het rapport graag fysiek met beklaagde zou willen bespreken. Op 22 november 2021 heeft beklaagde aan klaagster het volgende geschreven:

“Geachte A,

Voor G heb ik mijn werkzaamheden voor H overgedragen aan bedrijfsartsen die geografisch dichterbij beschikbaar zijn. Helaas weet ik niet welke bedrijfsartsen dit zijn, maar uw werkgever zal dit ongetwijfeld wel weten.

Ik ga de werkgever adviseren om een tijdgebonden opbouw plan samen met u op te stellen waarin u in 3 maanden tijd uw werkzaamheden geleidelijk kunt opbouwen. Zo staat het ook in het F rapport. Rekening houdend met een geleidelijke opbouw van de werkbelasting.

Het F rapport is heel helder in zijn conclusies: er is op dit moment geen sprake van ziekte/gebrek op grond waarvan beperkingen ten aanzien van werk geduid moeten worden. Het is niet de bedoeling om nu met mij te gaan onderhandelen over de uitkomst van het opgestelde expertise rapport omdat er een toename van klachten is. Uw partner weet als professional in de arbeid gerelateerde gezondheidszorg ook, dat klachten niet hetzelfde betekenen als beperkingen. Het vinden van de oorzaak van uw klachten is geen noodzakelijke voorwaarde voor arbeidsdeelname.

Ik raad u aan een afspraak te maken met de bedrijfsarts voor G zodat hij/zij u kan ondersteunen bij het tijdgebonden opbouwplan.”

Beklaagde heeft zijn advies op 22 november 2021 als volgt teruggekoppeld aan klaagster, de leidinggevende en de afdeling HR:

“Recent is het expertise rapport van F beschikbaar gekomen.

Hierin wordt duidelijk onderbouwd dat er op dit moment GEEN sprake is van ziekte/gebrek op grond waarvan beperkingen ten aanzien van werk geduid moeten worden.

Ik ga niet mee in de beleving van betrokkene dat zolang er geen duidelijke oorzaak gevonden is voor haar klachten, zij als arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.

Een tijdgebonden opbouw van werk en werkzaamheden is dus noodzakelijk om betrokkene terug te laten keren in het eigen werk. Neem hiervoor 12 weken de tijd en bouw geleidelijk de werkbelasting op. Start met aangepast eigen werk (zonder hoge mentale belasting zoals hoge prestatiedruk, werkdruk en eindverantwoordelijkheden) voor 3 halve dagen per week. Bouw de werkuren op in 12 weken en bouw tegelijkertijd de werkbelasting geleidelijk op met evenwichtige, wekelijkse opbouwstappen.

Ik adviseer de werkgever om betrokkene een consult op korte termijn te laten krijgen met een van de bedrijfsartsen voor G.”

Op 23 november 2021 heeft klaagster per e-mail aan beklaagde – samengevat weergegeven – laten weten dat zij de gehele gang van zaken in hoge mate betreurt en dat zij het rapport van F graag met beklaagde had willen bespreken, vanwege de omissies in het rapport. Zij zal deze met haar werkgever bespreken en, indien de werkgever dit nodig acht, met een andere bedrijfsarts. Klaagster sluit als volgt af:

“Mocht u over mijn belastbaarheid aanvullende, voor mij nog onbekende, inzichten hebben dan hoor ik dat graag van u. Ik zal dit ook met mijn werkgever gaan bespreken.

Ik verwacht dat ik u hiermee voor nu voldoende heb geïnformeerd en ik wens u succes met uw verdere carrière.”

3.3 De klacht

Klaagster verwijt beklaagde dat hij:

3. tijdens het eerste telefonische consult op 11 augustus 2021 een diagnose heeft gesteld zonder te beschikken over de benodigde (medische) gegevens;

4. tijdens het tweede consult op 7 september 2021 niet is teruggekomen op de e-mailwisseling inzake klaagsters hulpvraag en de diagnose burn out;

6. voorafgaand aan het tweede consult, zonder dit met klaagster te overleggen, al besloten had tot het laten opstellen van een belastbaarheidsprofiel door een derde partij en dat hij de vraagstelling aan deze partij al had opgesteld, ook zonder met klaagster te overleggen;

9. geen professionele houding heeft aangenomen door zich tijdens het consult van

7 september 2021 negatief uit te laten over klaagsters werkgever;

5. op 7 september 2021 de zesdeweeks melding niet met klaagster heeft besproken en deze, zonder klaagster naderhand op de hoogte te stellen, heeft doorgegeven aan haar werkgever;

6. de bevindingen van F niet met klaagster heeft doorgenomen en dat hij daar, zonder dit met klaagster te overleggen, een re-integratieadvies aan heeft gekoppeld en dat hij dit advies, ook zonder met klaagster te overleggen, rechtstreeks heeft doorgegeven aan klaagsters werkgever;

8. zich vooringenomen opstelde door in zijn e-mail van 22 november 2021 te suggereren dat klaagster zou willen “onderhandelen” over medische bevindingen en dat het verergeren van klachten geen reden is om arbeidsongeschiktheid te veronderstellen;

11. zonder de overwegingen van klaagsters partner te kennen, het zogenaamde oordeel van klaagsters partner ongevraagd heeft meegewogen in zijn terugkoppeling aan klaagster en dat hij daardoor de indruk wekt dat klaagster zou simuleren;

1. het doet voorkomen alsof de terugkoppeling van 22 november 2021 het resultaat was van spreekuurcontact;

10. inhoudelijk niet meer heeft gereageerd op klaagsters e-mail van 23 november 2021;

15. in zijn terugkoppeling van 22 november 2021 feitelijk de behandelovereenkomst/ begeleiding eenzijdig opzegt zonder zelf voor een vervanger te zorgen.

3.4 Het verweer
Beklaagde meent dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover nodig wordt hierna, bij de bespreking van de klacht, nader op het verweer ingegaan.

3.5 De overwegingen van het college

3.5.1. Het college zal de klachtonderdelen a. tot en met e. gezamenlijk behandelen. Uit de overgelegde stukken leidt het college af dat klaagster zich vanaf haar ziekmelding jegens beklaagde op het standpunt heeft gesteld dat haar uitvallen het gevolg was van haar toegenomen somatische klachten en dat zij dientengevolge in aanmerking diende te komen voor een vervroegd WIA-traject. Beklaagde kwam op basis van de door klaagster verstrekte informatie tot een andere werkhypothese die hij in twee telefonische consulten van 11 augustus 2021 en 7 september 2021 en in de e-mailwisseling uitgebreid heeft toegelicht aan klaagster en welke hij heeft verwerkt in de advisering richting de werkgever, waarbij niet in discussie was dat klaagster niet inzetbaar was voor haar eigen werk. De inschakeling vervolgens van F is richtinggevend geweest om tot een afgewogen oordeel van de belastbaarheid van klaagster te kunnen komen en klaagster was akkoord met dit traject. Klaagster heeft geen verzoek gedaan aan beklaagde om de vraagstelling aan F in overleg met haar op te stellen en klaagster heeft geen regelingen of omstandigheden benoemd die daartoe noopten. Het college acht de door beklaagde gegeven toelichting begrijpelijk, kan de door beklaagde gegeven adviezen volgen en acht deze ook voldoende besproken met en toegelicht aan klaagster. De negatieve uitlating over de werkgever van klaagster wordt door beklaagde bestreden en is daarmee niet komen vast te staan. Het college zal de klachtonderdelen a. tot en met e. ongegrond verklaren.

3.5.2. Het college zal vervolgens de klachtonderdelen f. tot en met i. behandelen. Beklaagde heeft per e-mail van 22 november 2021 aan klaagster kenbaar gemaakt wat zijn advies aan de werkgever zal zijn. Beklaagde heeft daarbij de bevindingen en het advies gevolgd van het rapport van F. Het college acht de bevindingen en het advies van beklaagde aldus voldoende besproken in het licht van de eerdere telefonische consulten en het gewisselde e-mailverkeer tussen klaagster en beklaagde. Beklaagde heeft de afweging gemaakt dat een mondelinge bespreking – telefonisch, dan wel in persoon – geen nieuwe inzichten zou opleveren en dat ook aldus aan klaagster teruggegeven. De bewoordingen van de e-mail – de term “onderhandelen” en de verwijzing naar de expertise van klaagster partner – laat het college daarbij voor rekening van beklaagde, maar deze zijn in tuchtrechtelijk opzicht niet relevant. Het college overweegt verder nog dat het advies van beklaagde niet een eindoordeel over de situatie van klaagster betrof. Indien klaagster bij het vervolgtraject toch tegen problemen zou aanlopen, zou zij die kunnen bespreken met de opvolgend bedrijfsarts, die vervolgens tot een aanpassing van het traject zou kunnen adviseren.

Beklaagde heeft verder in zijn verweerschrift aangegeven dat de terugkoppeling op dezelfde datum aan klaagster, de leidinggevende en de afdeling HR op een voor hem onbekende wijze in het dossier van klaagster de toevoeging van een terugkoppeling spreekuurcontact heeft gekregen. In zijn dossier is dat niet als een terugkoppeling spreekuurcontact vastgelegd. Beklaagde betwist daarmee nadrukkelijk dat hij een andere voorstelling van zaken heeft willen geven.

Gelet op het voorgaande zal het college de klachtonderdelen f. tot en met i. ongegrond verklaren.

3.5.3. Ten aanzien van de klachtonderdeel j. en k. overweegt het college dat het klaagster genoegzaam bekend was dat beklaagde zijn taak als bedrijfsarts van haar zou beëindigen en dat hij zijn opdrachtgever, die vervanging zou moeten regelen gelet op het contract met de werkgever, had geadviseerd om spoedig te voorzien in een opvolgend bedrijfsarts teneinde het vervolgtraject met klaagster te kunnen begeleiden. Het lag dan ook niet in de rede dat beklaagde, indien hij dat zelf niet zou wensen, nog zou moeten reageren op de laatste e-mail van klaagster van 23 november 2021. Beklaagde heeft de e-mail opgevat en mocht deze ook opvatten als een afsluiting door klaagster van het contact met hem. Het college zal ook de onderdelen j. en k. van de klacht ongegrond verklaren.

3.5.4. Het voorgaande in aanmerking nemende, komt het college tot de volgende beslissing.

4.     DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, Th.A. Wiersma, lid-jurist, S. Zwikker, H. Donkers en J. Buitenhuis, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.