ECLI:NL:TGZRZWO:2023:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3168

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:58
Datum uitspraak: 24-02-2023
Datum publicatie: 02-03-2023
Zaaknummer(s): Z2021/3168
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog. Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met de moeder van zijn kinderen. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft beklaagde, in opdracht van het NIFP en op verzoek van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof), als supervisor van een orthopedagoog-generalist, een familierechtelijk onderzoek verricht om duidelijk te krijgen welke hoofdverblijfplaats voor de kinderen passend is wat betreft opvoeding en verzorging. Van dit onderzoek is een rapport uitgebracht. De klacht heeft betrekking op het door beklaagde en de orthopedagoog-generalist verrichte onderzoek en het door hen opgestelde rapport. Klager verwijt beklaagde dat zij hem ten onrechte heeft uitgesloten van het onderzoek en dat zij een ondeugdelijke rapportage heeft opgesteld. Het college verklaart de klacht gegrond. Op het onderzoek door beklaagde en de orthopedagoog-generalist is de Leidraad deskundigen in civiele zaken van toepassing. Op basis van deze leidraad is de raadsheer-commissaris van het hof als contactpersoon aangesteld waar beklaagde en de orthopedagoog-generalist bij twijfel terecht konden. Er was vertraging ontstaan in het onderzoek naar klager. Vanwege de strakke deadline vanuit het gerechtshof hebben beklaagde en de orthopedagoog-generalist er, na intern overleg met het NIFP, voor gekozen om het onderzoek af te ronden zonder dat klager onderzocht was. Het college acht het niet begrijpelijk dat zij de situatie omtrent de ontstane vertraging in het onderzoek naar klager niet met de raadsheer-commissaris hebben besproken. Intern overleg met het NIFP was onvoldoende. Dit maakt dat zij het onderzoek naar klager niet op deze manier hadden mogen afsluiten. Als gevolg hiervan is het rapport over klager onvolledig en daarmee ondeugdelijk. Ook de rapporten over de kinderen zijn onvolledig, nu klager daarin niet is meegenomen. Aan beklaagde wordt een waarschuwing opgelegd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 24 februari 2023 naar aanleiding van de op 25 mei 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door F,

k l a g e r

-tegen-

C , GZ-psycholoog, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA juridisch advies en rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
Klager is vader van drie kinderen (geboren in respectievelijk 2006, 2008 en 2012). Op

6 maart 2018 heeft de moeder van klagers kinderen een echtscheiding aangevraagd. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft beklaagde, in opdracht van het NIFP en op verzoek van het Gerechtshof G (hierna: het hof), begin 2021 als supervisor van een orthopedagoog-generalist een familierechtelijk onderzoek verricht om duidelijk te krijgen welke hoofdverblijfplaats voor de kinderen passend is wat betreft opvoeding en verzorging. Van dit onderzoek is op 13 april 2021 een rapport uitgebracht. De klacht heeft betrekking op het door beklaagde en de orthopedagoog-generalist verrichte onderzoek en het door hen opgestelde rapport.

1.2

Het college verklaart de klacht gegrond. Aan beklaagde wordt een waarschuwing opgelegd. Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure tot nu toe is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

2.1

Het college heeft de volgende stukken bij zijn beoordeling betrokken:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 25 mei 2021;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 8 september 2021;
  • de repliek met bijlagen, ontvangen op 11 november 2021;
  • de dupliek, ontvangen op 10 december 2021;
  • het proces-verbaal van het op 1 september 2022 gehouden mondeling vooronderzoek;
  • het verzoek tot wraking van 22 november 2022;
  • de uitspraak van de wrakingskamer van 22 november 2022;
  • het proces-verbaal van aanhouding van de zitting van 22 november 2022;
  • de aanvullende stukken van klager, ontvangen op 5 januari 2023;
  • de aankondiging van de opgeroepen getuige, ontvangen op 9 januari 2023.

2.2

De zaak is, na eerdere aanhouding op 22 november 2022, inhoudelijk behandeld ter openbare zitting van 20 januari 2023. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Beklaagde is verschenen (via een videoverbinding), eveneens bijgestaan door haar gemachtigde. Daarnaast is verschenen getuige H.

2.3

Klager heeft een met deze klacht samenhangende klacht ingediend tegen de orthopedagoog-generalist. Deze klacht, geregistreerd onder nummer Z2021/48, is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld door het college (in een deels andere samenstelling). In beide zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.

3. DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde:

3. dat zij klager ten onrechte heeft uitgesloten van het NIFP-onderzoek;

4. dat zij een ondeugdelijke rapportage heeft opgesteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor zover nodig wordt hierna, bij de bespreking van de klachtonderdelen, nader op het standpunt van beklaagde ingegaan.

5. UITLEG VAN DE BESLISSING  

5.1 Het toetsingskader
Het college moet beoordelen of beklaagde met inachtneming van de op dat moment geldende beroepsnormen de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwaam handelende’ GZ-psycholoog.

5.2 De feiten waarvan het college op basis van het dossier uitgaat

Bij beschikking van 17 september 2020 heeft het hof het NIFP verzocht een onafhankelijk deskundige voor te dragen om te onderzoeken of de hoofdverblijfplaats van klagers kinderen bij de vader of moeder dient te worden bepaald en welke zorgregeling vastgesteld dient te worden. Het NIFP heeft vervolgens een orthopedagoog-generalist voorgedragen onder supervisie van beklaagde. Bij beschikking van het hof van 7 januari 2021 zijn beklaagde en de orthopedagoog-generalist benoemd tot deskundigen en is hen opgedragen onderzoek te verrichten. Ook is in die beschikking bepaald dat beklaagde en de orthopedagoog-generalist uiterlijk op 9 april 2021 schriftelijk dienden te rapporteren aan het hof over het verloop en de resultaten van het onderzoek en dat de behandeling van de zaak zou worden voortgezet op 10 mei 2021.

Op 25 januari 2021 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen de onderzoekers en klager. Voorafgaand aan dit gesprek had e-mailcontact plaatsgevonden met klager op het door hem opgegeven e-mailadres. Via dit e-mailadres was klager ook uitgenodigd voor het gesprek. Na het gesprek van 25 januari 2021 zouden nog vervolggesprekken plaatsvinden met de orthopedagoog-generalist. Beklaagde zou als supervisor meer op de achtergrond blijven. Tijdens het gesprek op 25 januari 2021 zijn afspraken gemaakt voor deze vervolggesprekken, waarbij is afgesproken dat het conceptrapport op 26 maart 2021 gereed zou zijn. Aan klager zijn vervolgens meerdere e-mails gestuurd waarin hij is uitgenodigd voor een vervolgafspraak bij de orthopedagoog-generalist op 15 februari 2021 (om 10.00 uur) en een psychodiagnostisch onderzoek op 4 en 5 maart 2021. Omdat klager hier niet op reageerde, heeft de orthopedagoog-generalist klager op

10 februari 2021 nog een e-mail gestuurd met de vraag of zij hem op 15 februari 2021 kon verwachten. Ook is klager hierover gebeld en is zijn voicemail ingesproken.

Op 15 februari 2021 om 08.31 uur liet klager per e-mail aan de orthopedagoog-generalist weten dat hij vanwege een storing met zijn telefoon een aantal dagen nauwelijks telefonisch bereikbaar was geweest en dat de e-mails in zijn spambox terecht waren gekomen. Omdat er daarnaast sprake was van een crisissituatie met zijn kinderen, verzocht klager de orthopedagoog-generalist om de afspraak van die dag te verzetten.

Op 16 februari 2021 heeft hierover telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en de orthopedagoog-generalist, waarna de orthopedagoog-generalist het telefonisch besprokene per e-mail van diezelfde dag aan klager heeft bevestigd. Een nieuwe afspraak was ingepland op 19 februari 2021 om 10.00 uur en een tweede afspraak op

22 februari 2021.

Op 19 februari 2021 om 10.08 uur heeft klager aan de orthopedagoog-generalist laten weten dat hij haar op dat moment helaas niet te woord kon staan in verband met de crisissituatie van zijn kinderen.

Hierop heeft de orthopedagoog-generalist bij e-mail van 19 februari 2021 om 13.43 uur aan klager het volgende laten weten:

“Beste meneer A,

Maandagochtend 15-2 gaf u mij telefonisch aan dat u diezelfde dag (‘ na de koffie noemde u) op mijn aangekondigde (onderstaande) mail zou reageren.

Dit is u blijkbaar niet gelukt en gezien de huidige gespannen situatie las ik een pauze in m.b.t. het onderzoek gedeelte waarbij ik met u zou willen afspreken.

Via deze weg annuleer ik dan ook onze voorgenomen afspraak van as maandag 22-02. Volgende week zal ik u benaderen m.b.t. de vormgeving van het vervolg.

Groet E”

Op 27 februari 2021 heeft klager de orthopedagoog-generalist gevraagd naar het verdere verloop van de procedure.

In reactie hierop heeft de orthopedagoog-generalist klager op 2 maart 2021 (onder meer) het volgende bericht:


“Omdat er tot op heden geen samenwerkingsrelatie tot stand is kunnen komen, ronden onderzoekers het rapport af met de informatie die tot op heden beschikbaar is. U zult het rapport op 26-03-2021 ontvangen waarbij u 5 werkdagen heeft om hierop te reageren. Ik ontvang uw reactie graag uiterlijk 06-04-2021, deze zal ik als bijlage bij het rapport voegen. Indien gewenst kunt u binnen bovengenoemde termijn een afspraak met mij maken voor een mondelinge toelichting. Wanneer ik op 06-04-2021 niets van u heb vernomen, stuur ik het rapport naar de opdrachtgever.”

Klager heeft zich hierop tot een advocaat gewend. Deze heeft per e-mail van

5 maart 2021 aan de orthopedagoog-generalist verzocht het onderzoek voort te zetten en afspraken te maken met klager voor de besprekingen met hem.


De orthopedagoog-generalist heeft vervolgens op 19 maart 2021 laten weten dat zij klager zal uitnodigen voor een gesprek met betrekking tot de voortgang van het onderzoek.

Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Tijdens dit gesprek heeft klager de beschikking gekregen over het door beklaagde en de orthopedagoog-generalist opgestelde conceptrapport, waarbij hij tot 13 april 2021 in de gelegenheid is gesteld hier schriftelijk op te reageren en voorstellen aan te dragen voor de correctie van feitelijke onjuistheden. Ook is klager gewezen op het blokkeringsrecht met betrekking tot het op hem betrekking hebbende deelrapport.

Klager heeft bij e-mail van 12 april 2021 kenbaar gemaakt zich niet te herkennen in de inhoud van het rapport en bereid te zijn tot bespreking van het conceptrapport. Het rapport is vervolgens op 13 april 2021 definitief gemaakt. De reactie van klager op het conceptrapport is als bijlage bij het definitieve rapport gevoegd.

In het op klager betrekking hebbende deelrapport is (onder overweging 5. “diagnostische overwegingen en forensische beschouwing”) het volgende overwogen:

“Omdat er geen onderzoek naar de heer A heeft kunnen plaatsvinden, zijn er geen diagnostische overwegingen te maken en conclusies te trekken, noch met betrekking tot zijn persoonlijkheidsbeeld, noch met betrekking tot zijn pedagogisch-affectieve vaardigheden als vader.

Hoewel de heer A niet is onderzocht is uit het dossier en de situatie ten tijde van het onderzoek wel duidelijk geworden dat de wijze waarop hij als vader opereert in relatie tot de kinderen en hun netwerk niet in het belang van de kinderen is. Duidelijk werd dat de veiligheid van de oudste twee kinderen in het gedrang kwam en hun ontwikkeling stagneerde. Of vader helemaal niet in staat is om in het belang van zijn kinderen te kunnen handelen is niet onderzocht kunnen worden. Gelet op de complexe situatie rond de kinderen, die in meerdere loyaliteitsconflicten (zowel naar vader, als hun jongere zusje, als moeder, als gezinshuishoudens, als gezinsvoogd) zijn terechtgekomen na het weglopen en ondergedoken blijven, in het nu zaak de situatie voor de kinderen te stabiliseren. Onderzoek naar de mogelijkheden van vader om in het belang van de kinderen te handelen kan wel verder worden verricht mits vader meewerkt en voortvarend ingaat op uitnodigingen voor het onderzoek. Gelet op de gedurende het onderzoek ontstane complicerende opstelling van vader wordt aanbevolen dit onderzoek dan uit te breiden met tevens een psychiatrisch onderzoek. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat de ontstane situatie voor de gecertificeerde instelling aanleiding is geweest om de rechtbank te verzoeken het gezag van vader te beëindigen.”

En onder 6. “beantwoording van de vraagstelling”:

“Omdat het onderzoek met de heer A onvoldoende tot stand is gekomen kunnen de vragen m.b.t. zijn (psychisch) functioneren en ouderschapsvaardigheden niet beantwoord worden. Ondergetekenden onthouden zich van een advies over de omgang dan wel het verblijf van de kinderen bij vader.”

5.3 De overwegingen van het college

5.3.1

Beoordeeld dient te worden of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de rapportage zonder onderzoek naar klager definitief te maken en in de procedure bij het hof te brengen.

5.3.2

Beklaagde heeft hierover aangevoerd dat zij te maken hadden met een strakke deadline vanuit het hof (namelijk de geplande zitting op 10 mei 2021 en de daarmee verband houdende inleverdatum van 9 april 2021), die vanwege de ontstane vertraging niet meer gehaald zou kunnen worden als klager nog onderzocht zou moeten worden. In overleg met het NIFP hebben beklaagde en de orthopedagoog-generalist daarop besloten in de rapporten het beloop te benoemen, de rapporten af te ronden en deze in te leveren. Volgens beklaagde is klager niet uitgesloten van onderzoek, aangezien aan het hof is aangeboden om het onderzoek naar hem alsnog uit te voeren als het hof dat wenste.   

5.3.3

Op het onderzoek door beklaagde en de orthopedagoog-generalist is de Leidraad deskundigen in civiele zaken van toepassing (hierna: leidraad). Op grond van de leidraad is een contactpersoon aangesteld waar de onderzoekers bij vragen en twijfel terecht kunnen. Die contactpersoon was in dit geval de raadsheer-commissaris van het hof. Dit was ook duidelijk verwoord in de beschikking van het hof van 7 januari 2021.

Het college acht het daarom niet begrijpelijk dat beklaagde en de orthopedagoog-generalist de situatie omtrent de ontstane vertraging in het onderzoek naar klager niet met de raadsheer-commissaris hebben besproken. Zij hebben enkel intern overleg gevoerd met het NIFP. Uit hun toelichting ter zitting blijkt dat zij meenden dat overleg met de contactpersoon slechts aan de orde zou zijn als er sprake zou zijn van een vertraging aan hun zijde (bij ziekte of andere verhindering). Naar het oordeel van het college hebben zij daarmee een te beperkte uitleg gegeven aan de leidraad. Overleg met het NIFP was in dit geval niet voldoende, aangezien het NIFP niet de instantie is waaraan moest worden gerapporteerd.

Daarnaast is sprake van een persoonlijke benoeming tot deskundige door het hof, waarin het NIFP als zodanig geen partij was. Beklaagde heeft hierin dan ook een persoonlijke verantwoordelijkheid.

Daar komt bij dat het hof in de betreffende procedure de hoogste feitelijke instantie is, wat het belang van een afgerond onderzoek naar het oordeel van het college nog groter maakt. Ook om die reden was overleg met de raadsheer-commissaris aangewezen.

5.3.4

Dit leidt tot de conclusie dat beklaagde en de orthopedagoog-generalist het onderzoek naar klager niet op deze manier hadden mogen afsluiten. Als gevolg hiervan is het rapport over klager onvolledig en daarmee ondeugdelijk.

Wat betreft de rapporten die beklaagde en de orthopedagoog-generalist over de kinderen van klager hebben opgesteld, geldt het volgende. Weliswaar is sprake van een mager onderzoek (te weten één gesprek met de kinderen) en was het wellicht beter geweest als er nog een keer met ze was gesproken, maar naar het oordeel van het college is daarin door beklaagde en de orthopedagoog-generalist een navolgbare afweging gemaakt. Wel acht het college de rapporten onvolledig nu klager daarin niet is meegenomen.   

Voor zover de klacht ook gaat over het rapport dat over de moeder van klagers kinderen is opgesteld, treft de klacht geen doel, nu dit rapport geen betrekking heeft op klager.

5.4 Conclusie en uitleg van de maatregel

Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat beide klachtonderdelen gegrond zijn.

Nu de klacht gegrond is, moet het college oordelen welke maatregel in deze omstandigheden en gelet op de aard en de ernst van het handelen passend is. Daarbij laat het college het volgende meewegen.

Vanwege de ontstane vertraging in het onderzoek naar klager hadden beklaagde en de orthopedagoog-generalist te maken met tijdsdruk, waarbij zij geen mogelijkheid meer zagen een volledig onderzoek naar klager te verrichten en daarover te rapporteren binnen de gestelde deadline. In plaats van zich hiermee te richten tot de raadsheer-commissaris voor overleg en mogelijk uitstel, hebben zij zich beperkt tot intern overleg met het NIFP. Ondanks dat zij hiermee niet de juiste weg hebben bewandeld, ziet het college wel dat beklaagde en de orthopedagoog-generalist in hun besluitvorming een belangenafweging hebben gemaakt. Daar komt bij dat van een definitief buitensluiten van klager geen sprake is geweest. Beklaagde en de orthopedagoog-generalist hebben immers de mogelijkheid opengelaten om het onderzoek naar klager alsnog voort te zetten wanneer het hof dat wenste.

Beklaagde dient zich een volgende keer beter bewust te zijn van de mogelijkheden voor overleg met de contactpersoon en haar eigen verantwoordelijkheid hierin, zeker wanneer sprake is van een procedure in hoogste feitelijke instantie. Daarnaast is een volledig onderzoek ook in het belang van de kinderen. Daarvan dient beklaagde zich bij een afweging als deze eveneens bewust te zijn.  

Alles afwegend, is het college van oordeel dat de maatregel van waarschuwing volstaat.   

4.     DE BESLISSING

Het college:

    • verklaart de klacht gegrond;
    • legt een waarschuwing op.

Aldus gegeven door J.G.W. Lootsma- Oude Nijeweme, voorzitter, N.J. Kroon en

L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris                                                                                                                                                                

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.