ECLI:NL:TGZRZWO:2023:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5129

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:47
Datum uitspraak: 20-02-2023
Datum publicatie: 23-02-2023
Zaaknummer(s): Z2022/5129
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzitter is van oordeel dat (de totstandkoming van) het rapport op zich wel weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg, maar klager heeft daar geen rechtstreeks belang bij omdat de psychische gesteldheid van zijn vader en niet hijzelf werd onderzocht. Uit de stukken blijkt veeleer een financieel en emotioneel belang. Dat zijn geen rechtstreekse en concrete belangen in het kader van de individuele gezondheidszorg.Voor zover klager als nabestaande de klacht heeft ingediend is de voorzitter van oordeel dat klager niet de veronderstelde wil van zijn vader tot uitdrukking laat komen. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Voorzittersbeslissing kennelijk niet-ontvankelijk

Beslissing d.d. 20 februari 2023 naar aanleiding van de op 15 november 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te D,

gemachtigde: mr. S. Könning, advocaat te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift, binnengekomen op 25 januari 2023.

2.  DE OVERWEGINGEN

In het tuchtrecht kan een klacht worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Dat volgt uit artikel 65, eerste lid, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit een concreet en rechtstreeks eigen belang op het gebied van de individuele gezondheid moet zijn.
In het tuchtrecht is het daarnaast mogelijk om als nabestaande te klagen. Dit is een afgeleid klachtrecht. In beginsel wordt er daarbij van uitgegaan dat daarmee de veronderstelde wil van de overledene tot uitdrukking komt. Dit is alleen anders als er aanwijzingen zijn dat de overledene niet had willen klagen. Beklaagde heeft op dit punt verweer gevoerd.

Klager is de zoon van wijlen E (hierna ook: vader). De broer van klager heeft op 2 maart 2020 een melding gedaan van mishandeling (financiële uitbuiting) van zijn vader. Naar aanleiding van deze melding is een onderzoek gestart door Veilig Thuis en zijn uitspraken gedaan over de geestesgesteldheid (wilsbekwaamheid) van vader. In de onderzoeksperiode is op 13 maart 2020 een rechterlijke uitspraak gedaan waarin geoordeeld is dat geen grond voor een ondercuratelestelling bestond omdat vader wilsbekwaam werd geacht.
De uitkomsten van het onderzoek door Veilig Thuis zijn met vader besproken en het schriftelijke resultaat is met vader gedeeld in juni 2020.
 

Beklaagde was in dit onderzoek de sparringpartner van de onderzoeker en heeft niet zelf onderzoek gedaan naar de geestesgesteldheid van vader. Beklaagde was als gedragskundige bij het onderzoek betrokken en nam in dat kader deel aan het multidisciplinair overleg (mdo) waarbij zij een consulterende en adviserende rol vervulde. De onderzoeker kon vervolgens besluiten nemen over de opzet van het onderzoek, de voortgang en de conclusie.

Vader is overleden in maart 2021.
Na het overlijden van vader heeft klager kennisgenomen van het onderzoeksverslag dat in juni 2020 aan vader is gestuurd. 

Klager is het niet eens met de uitkomsten van het onderzoek naar zijn vader omdat hij meent dat vader wél financieel uitgebuit werd tijdens zijn leven. Klager verwijt beklaagde dat:
a) zij de wilsbekwaamheid van vader op onjuiste wijze heeft benaderd/gehanteerd;

b) zij willens en wetens geen aandacht geschonken heeft aan de wilsbeïnvloeding door de pleger (van de door klager vermeende financiële uitbuiting);

c) zij ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan een mogelijk wilsgebrek als gevolg van de afhankelijkheidsrelatie met de pleger;

d) zij de structureel onveilige situatie waarin vader verkeerde niet onderkend dan wel genegeerd heeft.


Vooropgesteld wordt dat beklaagde betrokken is geweest bij het onderzoek van Veilig Thuis. Zij nam, weliswaar niet in haar hoedanigheid van gz-psycholoog maar als gedragskundige, deel aan het mdo waarin zij een consulterende en adviserende rol vervulde. Het onderzoek en het onderzoeksverslag hebben gelet op de inhoud weerslag op de individuele gezondheidszorg. In het rapport wordt ingegaan op de psychische gesteldheid en omstandigheden van de vader van klager. In eerste instantie was dus vader degene die daarover een klacht zou kunnen indienen. Het onderzoeksverslag is ruim voor het overlijden van de vader aan hem gestuurd. Klager is ook geïnformeerd over het onderzoek, als melder en betrokkene van het onderzoek. Dit onderzoeksverslag is beperkter qua inhoud. Klager is pas na het overlijden op de hoogte geraakt van het onderzoeksverslag dat aan vader is gestuurd.

Klager is het niet eens met de uitkomsten van dat onderzoek en de wijze van onderzoek.  

Uit de stukken blijkt dat klager een ander beeld heeft van de vermeende financiële uitbuiting die onderzocht is. Het college is van oordeel dat (de totstandkoming van) het rapport op zich wel weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg, maar klager heeft daar geen rechtstreeks belang bij omdat de psychische gesteldheid van zijn vader en niet hijzelf werd onderzocht. Uit de stukken blijkt veeleer een financieel en emotioneel belang. Dat zijn geen rechtstreekse en concrete belangen in het kader van de individuele gezondheidszorg.

In deze zaak is klager na het overlijden van zijn vader bekend geworden met de uitkomsten van het onderzoek door Veilig Thuis. Klager en zijn vader waren ernstig gebrouilleerd en in de laatste maanden van het leven van vader is er geen contact tussen hen geweest. Vader heeft klager ook niet op de hoogte gebracht van het uitvoeren van euthanasie en aangegeven dat hij zijn zoons (waaronder klager) niet bij zijn uitvaart aanwezig wilde hebben.

Uit de stukken blijkt ook dat vader tevreden was over de inspanningen van Veilig Thuis en het eens was met de uitkomsten van het onderzoek door Veilig Thuis. Uit Bijlage 10 bij het klaagschrift blijkt dat vader zelf zijn dank uitgesproken heeft naar de hulp vanuit Veilig Thuis.

Die uitkomst was dat vader wilsbekwaam was en uit eigen beweging en weloverwogen financiële keuzes maakte. Er zijn dus in deze zaak duidelijk aanwijzingen dat vader niet had willen klagen over het handelen van beklaagde in het onderzoek van Veilig Thuis. Uit de gebleken feiten en omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat vader onder zodanige oneigenlijke invloed van een ander stond dat zijn wil in dit opzicht niet gerespecteerd zou moeten worden.


Voor zover klager als nabestaande de klacht heeft ingediend is het college van oordeel dat klager niet de veronderstelde wil van zijn vader tot uitdrukking laat komen.  

Daarom is de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

3.    DE BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gedaan door P.A.H. Lemaire, voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris                                                                                                                  

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op de klachtonderdelen waarop die beslissing betrekking heeft.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.