ECLI:NL:TGZRZWO:2023:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4215

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:41
Datum uitspraak: 09-02-2023
Datum publicatie: 10-02-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4215
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over het handelen van een psychiater bij de behandeling van klager, die met een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) was opgenomen. Klager is het niet eens met de in het traject tot het verkrijgen van een zorgmachtiging gestelde (voorlopige) diagnose en meent dat beklaagde bij haar behandeling onterecht uitgaat van deze diagnose. Ook meent klager dat beklaagde nader onderzoek had moeten doen naar aanleiding van lichamelijke klachten.  Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Met de bekende gegevens over de voorgeschiedenis van klager, het beschikbare dossier en het gesprek dat beklaagde zelf met klager had, was er voor beklaagde geen aanleiding voor twijfel aan de eerder door een collega-psychiater gestelde (voorlopige) diagnose “manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie”. Beklaagde heeft terecht geen aanleiding gezien de (voorlopige) diagnose bij te stellen. Een behandeling met antipsychotica was daarmee geïndiceerd. Verder waren er geen aanwijzingen voor cardiale problematiek die voorafgaand aan de start met antipsychotica had moeten worden uitgesloten en heeft beklaagde voldoende adequaat gereageerd op de door klager gemelde lichamelijke klachten.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van d.d. 9 februari 2023 op de klacht van

A ,

wonende te B,

klager,

tegen

F , psychiater,

destijds werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden.

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De klacht gaat over de behandeling van klager, die met een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) was opgenomen. Klager is het niet eens met de in het traject tot het verkrijgen van een zorgmachtiging gestelde (voorlopige) diagnose en meent dat beklaagde bij haar behandeling onterecht uitgaat van deze diagnose. Ook meent klager dat beklaagde nader onderzoek had moeten doen naar aanleiding van lichamelijke klachten.  
 

1.2
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Met de bekende gegevens over de voorgeschiedenis van klager, het beschikbare dossier en het gesprek dat beklaagde zelf met klager had, was er voor beklaagde geen aanleiding voor twijfel aan de eerder door een collega-psychiater gestelde (voorlopige) diagnose “manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie”. Beklaagde heeft terecht geen aanleiding gezien de (voorlopige) diagnose bij te stellen. Een behandeling met antipsychotica was daarmee geïndiceerd. Verder waren er geen aanwijzingen voor cardiale problematiek die voorafgaand aan de start met antipsychotica had moeten worden uitgesloten.

Ook heeft zij voldoende adequaat gereageerd op de door klager gemelde lichamelijke klachten.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

2.1

Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 29 april 2022;
  • het aanvullende klaagschrift binnengekomen op 14 juni 2022;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 10 augustus 2022.

2.2

De secretaris van het college heeft klager en beklaagde de mogelijkheid geboden om in gesprek te gaan onder leiding van de secretaris (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3
Vervolgens is besloten dat het niet nodig was om de zaak op een zitting te behandelen. De zaak is naar een college in raadkamer verwezen. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

2.4

Gelijktijdig met deze klacht heeft klager een samenhangende klacht ingediend tegen een andere psychiater. Deze klacht is geregistreerd onder zaaknummer Z2022/4214. Hiervoor, in februari 2022, had klager al twee klachten ingediend tegen twee andere psychiaters. Deze klachten zijn geregistreerd onder zaaknummer Z2022/3956 en Z2022/3957. In alle zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.   

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  

3.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Het college moet de vraag beantwoorden of beklaagde de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.


3.2 De feiten

Op 20 september 2021 deed de gemeente B een “aanvraag voorbereiding verzoekschrift van een Zorgmachtiging” voor klager.

In de “medische verklaring zorgmachtiging” van 29 oktober 2022 concludeerde een onafhankelijk psychiater dat sprake was van een psychische stoornis. Zij noteerde als (voorlopige) diagnose:

“Manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie.”

Als DSM-afgeleide classificatie noteerde zij:

“2 Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”

De rechtbank H verleende de verzochte zorgmachtiging bij beschikking van 25 november 2021.

Klager was hierna in de periode van 10 maart tot 15 april 2022 (gedwongen) opgenomen in een J van de GGZ-K. Beklaagde werd regiebehandelaar. Bij het kennismakingsgesprek vertelde klager onder meer dat hij al jaren wordt lastiggevallen door onder andere de politie, dat hij in zijn huis is vernederd en lichamelijk mishandeld. Er was een strijkijzer tegen zijn lichaam gedrukt en er zat rode vloeistof in zijn ondergoed. Klager gaf aan het met de diagnose schizofrenie niet eens te zijn. Bij “somatiek” noteerde beklaagde:

“[…] Hij omschrijft eerder bij momenten flauwtes. Tevens zou hij een afspraak krijgen bij de huisarts ivm eenmalig pijn op de borst.”

Beklaagde schreef Invega (paliperidon) voor. Er werd opdracht gegeven voor

lab onderzoek en besproken werd dat lichamelijk onderzoek zou worden verricht.

Op 16 maart 2022 noteerde beklaagde in het dossier dat sprake was van een normaal ECG met sinustachycardie bij stress en dat er geen contra-indicatie was voor een antipsychoticum.  

Naar aanleiding van vragen van klager was er op 17 maart 2022 een gesprek met klager, beklaagde en de patiëntvertrouwenspersoon. Hierbij gaf klager onder meer te kennen dat er onvoldoende aandacht was voor zijn wegrakingen en dat onderzoek had moeten worden gedaan voor de start van de medicatie. Ook wilde klager een toxicologisch onderzoek omdat hij volgens hem vaak vergiftigd was.

Op 23 maart 2023 verzocht klager per brief om een toxicologisch onderzoek, hersenonderzoek en een hartonderzoek.

Beklaagde noteerde over dit verzoek op 25 maart 2022 in het dossier:

“Patient is tijdens het ZAG erop gewezen, n.a.v. zijn handgeschreven brief, dat er geen argumenten zijn om nu beeldvormend onderzoek van de hersenen te doen of opnieuw cardiaal opnieuw in te zetten, tevens is benadrukt dat een volledig toxicologisch onderzoek ook niet aangewezen is. Er wordt ook in de ZM beschreven dat een gevolg van zijn psychotische belevingen medische overdiagnostiek kan zijn. Ten aanzien van de diagnose is het duidelijk dat patient zijn situatie anders ervaart dan dat wij dat doen.”

De verleende zorgmachtiging werd op verzoek van beklaagde door de rechtbank H verlengd.

Klager werd op 15 april 2022 overgeplaatst naar een andere (L) afdeling, waarmee de betrokkenheid van beklaagde eindigde. Klager werd op 20 juni 2022 naar huis ontslagen.   

3.3 De klacht en het verweer

Klager verwijt beklaagde dat zij bij zijn behandeling ten onrechte is uitgegaan van de diagnose “schizofrenie”. Klager is hier in 1993/1994 uitvoerig op onderzocht, waarna bleek dat schizofrenie niet aan de orde was.

Klager verwijt beklaagde voorts dat zij te laat medisch onderzoek heeft verricht naar aanleiding van wegvalsymptomen die klager al op 10 maart 2022 meldde.

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat zij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend psychiater mocht worden verwacht.  

3.4 De overwegingen van het college
 

Klager heeft zijn dossier van voor de opname waar het hier over gaat laten vernietigen. Welke diagnose(s) in het verleden is/zijn gesteld is daardoor niet meer met zekerheid te achterhalen. 

Op het moment dat beklaagde bij de behandeling van klager betrokken raakte, was haar bekend dat een zorgmachtiging was afgegeven op grond van een psychotisch toestandsbeeld. Zij beschikte voorts over de gegevens die ten grondslag lagen aan de zorgmachtiging en de opname van klager in de J. Daarnaast sprak zij klager gedurende de opname meerdere keren.  

Het verwijt dat beklaagde bij de behandeling ten onrechte is uitgegaan van een psychotisch toestandsbeeld, slaagt niet. De (voorlopige) diagnose waar klager het niet mee eens is, is niet gesteld door beklaagde maar door de onafhankelijk psychiater. De informatie die beklaagde had, waaronder de door klager gegeven informatie bij het eerste gesprek op 10 maart 2022, hoefde bij haar niet tot twijfel te leiden aan de (voorlopige) diagnose. Beklaagde heeft terecht geen aanleiding gezien de diagnose bij te stellen. Daarvan uitgaande was een behandeling met antipsychotica geïndiceerd.

Het verwijt dat beklaagde te laat onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van door klager op 10 maart 2022 genoemde wegvalsymptomen slaagt evenmin. Beklaagde heeft pas nadat klager met de door haar voorgeschreven medicatie was begonnen een ECG laten verrichten. Beklaagde heeft hiermee geen onverantwoord risico genomen. Uit de dossieraantekeningen blijkt niet dat de door klager genoemde flauwtes ook op dat moment nog voorkwamen en hij had eenmalig last gehad van pijn op de borst. Al met al is het college van oordeel dat er geen aanwijzingen waren voor cardiale problematiek die voorafgaand aan de start met antipsychotica had moeten worden uitgesloten.

Uit het voorgaande volgt dat het verwijt ongegrond is.

3.5. Conclusie

De klacht is kennelijk ongegrond.

4.     DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.J.K. Hondius en T.P. Waning, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.