ECLI:NL:TGZRZWO:2023:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/3956

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:38
Datum uitspraak: 09-02-2023
Datum publicatie: 10-02-2023
Zaaknummer(s): Z2022/3956
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater over haar handelen bij het opstellen van de “bevindingen geneesheer-directeur” in het kader van de voorbereiding van een verzoek voor een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Beklaagde heeft bij haar bevindingen de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater en de door deze noodzakelijk geachte zorgvormen gevolgd. Klager is het met de in de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater opgenomen (voorlopige) diagnose niet eens. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Beklaagde heeft niet zelf de (voorlopige) diagnose “manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie” gesteld. Het verwijt dat zij een onjuiste diagnose heeft gesteld kan alleen al daarom niet slagen. Voor zover het verwijt betrekking heeft op het volgen van de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater, met de daarin opgenomen diagnose, slaagt ook dat verwijt niet. De in de medische verklaring opgenomen diagnose kon op goede gronden worden gevolgd door beklaagde.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van d.d. 9 februari 2023 op de klacht van

A ,

wonende te B,

klager,

tegen

C , psychiater,

destijds werkzaam te G,

beklaagde,

gemachtigde: mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden.

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De klacht gaat over het handelen van beklaagde bij het opstellen van de “bevindingen geneesheer-directeur” in het kader van de voorbereiding van een verzoek voor een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Beklaagde heeft bij haar bevindingen de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater en de door deze noodzakelijk geachte zorgvormen gevolgd. Klager is het met de in de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater opgenomen (voorlopige) diagnose niet eens.  
 

1.2
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Beklaagde heeft niet zelf de (voorlopige) diagnose “manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie” gesteld. Het verwijt dat zij een onjuiste diagnose heeft gesteld kan alleen al daarom niet slagen. Voor zover het verwijt betrekking heeft op het volgen van de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater, met de daarin opgenomen diagnose, slaagt ook dat verwijt niet. De in de medische verklaring opgenomen diagnose kon op goede gronden worden gevolgd door beklaagde.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

2.1

Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 24 februari 2022;
  • het aanvullende klaagschrift binnengekomen op 29 april 2022;
  • het verweerschrift, binnengekomen op 24 juni 2022.

2.2

De secretaris van het college heeft klager en beklaagde de mogelijkheid geboden om in gesprek te gaan onder leiding van de secretaris (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3
Vervolgens is besloten dat het niet nodig was om de zaak op een zitting te behandelen. De zaak is naar een college in raadkamer verwezen. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

2.4

Gelijktijdig met deze klacht heeft klager een samenhangende klacht ingediend tegen een andere psychiater. Deze klacht is geregistreerd onder zaaknummer Z2022/3957. Eind april 2022 heeft klager nog twee klachten ingediend tegen twee andere psychiaters. Deze klachten zijn geregistreerd onder zaaknummer Z2022/4214 en Z2022/4215. In alle zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.   

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  


3.1 De feiten

Op 20 september 2021 deed de gemeente B een “aanvraag voorbereiding verzoekschrift van een Zorgmachtiging” voor klager. Volgens de aanvraag was klager eerder gediagnosticeerd met een schizofrene stoornis en was hij hiervoor jarenlang in een verplicht kader behandeld met antipsychotica. Vanwege een stabieler beeld was de behandeling in de periode daarna afgeschaald. Volgens de aanvraag leek klager nu angstig en leek hij zich bedreigd te voelen. Er waren zorgen over schade op mentaal gebied bij het vermoeden dat klager nauwelijks zijn huis uit kwam en volledig in beslag werd genomen door zijn wanen.

De officier van justitie verzocht beklaagde als geneesheer-directeur om haar bevindingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wvggz. Bij dit verzoek waren de gegevens over eerdere zorgmachtigingen, justitiële gegevens, de aanvraag door de gemeente en informatie van de politie gevoegd.

Een onafhankelijk psychiater werd verzocht een “medische verklaring zorgmachtiging” af te geven. Zij deed dit op 29 oktober 2021. Bij het opstellen van de verklaring betrok zij de beschikbare informatie, waaronder de aanvraag Zorgmachtiging, een uittreksel Justitiële Documentatie en een informatierapport Wvggz politie. Ook betrok zij aanvullende informatie van de huisarts van klager bij haar beoordeling. Een (GGZ) dossier was niet beschikbaar omdat klager dit in 2020 had laten vernietigen.

De onafhankelijk psychiater sprak klager via beeldbellen op 27 oktober 2021. Klager vertelde onder meer dat in het verleden de diagnose schizofrenie was gesteld maar dat dit niet correct was. Klager vertelde verder dat hij last had van criminele activiteiten, gefaciliteerd door zijn buurman. Zijn spullen werden kapot gemaakt en ontvreemd en hij werd afgeluisterd. Er was volgens klager sprake van geestelijke en lichamelijke mishandeling en verkrachting. Ook had hij in zijn vorige woning kortdurend klinisch dood in huis gelegen. De door klager hiervan gedane aangiftes werden telkens afgewezen. Klager vertelde dat het beslist geen psychotische symptomen betrof en dat zijn zintuigelijke waarneming, verstand en analyse in evenwicht waren.

De onafhankelijk psychiater concludeerde dat sprake was van een psychische stoornis en noteerde als (voorlopige) diagnose:

“Manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie.”

Als DSM-afgeleide classificatie noteerde zij:

“2 Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”

Beklaagde betrok bij haar bevindingen een door de zorgverantwoordelijke opgesteld zorgplan, de door de onafhankelijk psychiater opgestelde medische verklaring en een

e-mail van klager van 16 oktober 2021. Zij overwoog dat de onafhankelijk psychiater met klager had gesproken en dat zij de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater en de door haar noodzakelijk geachte zorgvormen volgde. 

De rechtbank H verleende de verzochte zorgmachtiging bij beschikking van 25 november 2021.

3.2 De klacht en het verweer

Klager verwijt beklaagde dat zij:

3. ten onrechte de diagnose “schizofrenie” heeft gesteld. Klager is hier in 1993/1994 uitvoerig op onderzocht, waarna bleek dat schizofrenie niet aan de orde was;

4. volledig voorbij is gegaan aan de juistheid, oprechtheid en zuiverheid van klagers perceptie van volkomen zintuigelijke waarneming;

6. strafbaar heeft gehandeld door onder meer een valse geneeskundige verklaring op te geven, (poging tot) moord en verkrachting te faciliteren en aan te zetten tot zelfmoord.

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat zij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend psychiater mocht worden verwacht.  

3.3 De overwegingen van het college
 

Klager heeft zijn dossier laten vernietigen. Welke diagnose(s) in het verleden is/zijn gesteld is daardoor niet meer met zekerheid te achterhalen. 

Op het moment dat beklaagde haar bevindingen deelde was haar bekend dat er eerder verplichte zorg was gegeven, dat klager volgens de huisarts in het verleden olanzapine gebruikte en dat eerder de diagnose schizofrenie was gesteld, wat volgens klager onterecht was. Verder bleek uit de overige aanwezige informatie dat klager regelmatig bij de politie melding deed van insluipingen, ontvreemding van eigendommen, wederrechtelijke vrijheidsberoving, hersenspoelen, spionage etc. Klager had deze zaken ook benoemd in het gesprek met de onafhankelijk psychiater op 27 oktober 2021 en in de e-mail van 16 oktober 2021 aan beklaagde.  

De (voorlopige) diagnose “manifest psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in het kader van schizofrenie” is niet gesteld door de psychiater maar door de onafhankelijk psychiater. Alleen al daarom kan het verwijt dat betrekking heeft op het stellen van deze diagnose niet slagen. Voor zover met het verwijt bedoeld wordt dat de psychiater ten onrechte de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater, met de daarin gestelde diagnose, heeft gevolgd, slaagt ook dit verwijt niet. De onafhankelijk psychiater heeft met de haar beschikbare gegevens op goede gronden geconcludeerd dat sprake was van een manifest psychotisch toestandsbeeld. Gezien de door klager tijdens het gesprek met de onafhankelijk psychiater genoemde eerder gestelde diagnose “schizofrenie”, is voorts navolgbaar dat de onafhankelijk psychiater daaraan heeft toegevoegd “waarschijnlijk in het kader van schizofrenie”. De informatie die beklaagde verder had (waaronder de e-mail van 16 oktober 2021), hoefde bij haar niet tot twijfel te leiden aan de door de onafhankelijk psychiater gestelde (voorlopige) diagnose.

Uit het voorgaande volgt dat het verwijt dat door beklaagde een onjuiste diagnose is gesteld, ongegrond is.

Ook het verwijt dat de beklaagde voorbij is gegaan aan de juistheid van de zintuigelijke waarneming van klager, is ongegrond. De onafhankelijk psychiater had in haar beoordeling betrokken dat klager meende dat zijn zintuigelijke waarneming, verstand en analyse in evenwicht waren en dat het geen psychotische symptomen betrof. Gelet op de inhoud van de door klager beschreven waarnemingen en de inhoud van de politiemeldingen was de conclusie echter gerechtvaardigd dat de waarnemingen van klager voortkwamen uit een psychotisch toestandsbeeld. Ook hierin hoefde door beklaagde met de haar ter beschikking staande informatie geen andere afweging te worden gemaakt.  

Gelet op het voorgaande is van een valse geneeskundige verklaring geen sprake. Voor het overige door klager genoemde strafbaar handelen door beklaagde is door klager geen enkele onderbouwing gegeven. Ook dit verwijt is ongegrond.

3.4 Conclusie

Geconcludeerd moet worden dat de psychiater met haar handelen is gebleven binnen de norm van wat van een redelijk bekwaam handelend psychiater mocht worden verwacht. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.     DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.J.K. Hondius en T.P. Waning, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.