ECLI:NL:TGZRZWO:2023:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/3877

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:36
Datum uitspraak: 27-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Zaaknummer(s): Z2022/3877
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater kennelijk ongegrond. De klacht gaat over de behandeling van klaagster bij een GGZ-instelling in verband met de bijzondere voorwaarden die opgelegd zijn bij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De psychiater behandelde klaagster, onderdeel van het behandelplan was het opstellen van een Delictscenario (DS) en Delict-terugval-preventieplan (DTPP). Klaagster verwijt de psychiater een onzorgvuldige behandeling en onheuse bejegening in een vijfgesprek.  Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond omdat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De communicatie van de psychiater tijdens het vijfgesprek had wel beter gekund, maar is in de gegeven omstandigheden niet zo ernstig dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van d.d. 27 januari 2023 op de klacht van

A ,

wonende te B,

klager,

tegen

B ,

gz-psycholoog,

destijds werkzaam te D,

beklaagde, hierna ook: de gz-psycholoog,

gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, werkzaam bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De klacht gaat over een door de gz-psycholoog verricht diagnostisch traject met betrekking tot de (op dat moment) negenjarige zoon van klager. Volgens klager is hij buitengesloten en gediscrimineerd door de gz-psycholoog, heeft de gz-psycholoog een verkeerde diagnose gesteld en heeft zij in het traject de kant van moeder gekozen.
 

1.2
Het college verklaart de klacht ongegrond. Ondanks dat klager niet betrokken is in het diagnostisch traject met betrekking tot zijn zoon, acht het college dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder heeft klager zijn klacht niet onderbouwd.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

2.1

Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 19 juli 2022;
  • het verweerschrift met bijlage, binnengekomen op 19 september 2022;

2.2

De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3

De zaak is behandeld op de zitting van 16 december 2022. Klager is niet verschenen. De gz-psycholoog is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  

3.1 Welke normen gelden bij de beoordeling?
Het college moet de vraag beantwoorden of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.


3.2 De feiten

Klagers zoon E is geboren op 10 juni 2011. Klager is gescheiden van E’s moeder en beide ouders hadden het ouderlijk gezag. E woonde bij moeder. Er was sprake van een ondertoezichtstelling die bij beschikking van 18 februari 2020 was verlengd tot

21 december 2020.

In september 2020 is E door de huisarts verwezen naar F, met het verzoek om diagnostiek vanwege concentratie- en gedragsproblemen. Omdat klager geen toestemming gaf voor het traject bij F, heeft de gecertificeerde instelling (vertegenwoordigd door de gezinsvoogd) de kinderrechter om vervangende toestemming verzocht. Bij beschikking van 20 november 2020 heeft de kinderrechter deze vervangende toestemming gegeven.

De gz-psycholoog, werkzaam bij F, heeft vervolgens van eind december 2020 tot en met maart 2021 een diagnostisch traject verricht. Dit traject heeft bestaan uit contact met E en zijn moeder, en ook telefonisch contact met de school van E. De gezinsvoogd had aangegeven dat contact met klager via hem zou verlopen. Dit betekent dat er geen rechtstreeks contact met klager is geweest gedurende het traject. Op 25 maart 2021 is het traject afgesloten met een adviesgesprek met moeder. Van het intake- en diagnostiektraject heeft de gz-psycholoog op 2 juni 2021 een verslag opgemaakt.

In dit verslag heeft beklaagde onder “Beschrijvende diagnose” onder meer het volgende genoteerd:


“Op basis van aanleg is sprake van brede informatieverwerkingsproblematiek te classificeren als een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, van het gecombineerde type (ADHD). Het beeld wordt gekenmerkt door aandacht- en concentratiezwakte, verhoogde prikkelgevoeligheid, overzichtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit. Het beeld leidt tot verhoogde afleidbaarheid, een verminderde taakgerichtheid en werkhouding, plannings- en organisatieproblemen en wisselende leerprestaties.”

Het verslag is verstrekt aan de moeder en aan de gezinsvoogd. De gz-psycholoog heeft de conclusies en aanbevelingen besproken met de gezinsvoogd. Deze zou een en ander met klager bespreken.

In verband met het doorverwijzen van E naar een grotere instelling, heeft de

gz-psycholoog nog contact gehad met de moeder en de gezinsvoogd. Nadat de

gz-psycholoog in september 2021 had vernomen welk traject ingezet ging worden, heeft zij een afsluitende brief naar de huisarts gestuurd en het dossier gesloten.

3.3 De klacht

Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij:

3. klager heeft buitengesloten en gediscrimineerd;

4. verkeerde diagnostiek heeft verricht;

6. haar functie heeft misbruikt;

9. de kant van moeder heeft gekozen.

3.4 Het verweer
De gz-psycholoog meent dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover nodig wordt hierna, bij de bespreking van de klacht, nader op het verweer ingegaan.

3.5 De overwegingen van het college

3.5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a
Volgens klager is hij buitengesloten en gediscrimineerd.

Het klopt dat klager als vader niet actief door de gz-psycholoog in het onderzoek is betrokken. Dit houdt verband met het feit dat klager geen toestemming wilde geven voor het onderzoek en het onderzoek uiteindelijk met vervangende toestemming van de rechter heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de gz-psycholoog hierover verklaard dat zij normaal gesproken een formulier aan een gezaghebbende ouder stuurt waarop die ouder voor toestemming kan tekenen en kan aangeven in hoeverre deze betrokken wil worden. De gz-psycholoog heeft met de gezinsvoogd overlegd of aan klager ook een dergelijk formulier gestuurd moest worden. Omdat hier sprake was van vervangende toestemming, de communicatie met klager volgens de gezinsvoogd stroef verliep en klager al twee jaar geen rol speelde in het leven van zijn zoon, concludeerde de

gz-psycholoog dat dit niet nodig was. Ook gelet op de vragen die er lagen, zag de

gz-psycholoog geen aanleiding om klager in het onderzoek te betrekken. Wel is klager, via de gezinsvoogd, op de hoogte gebracht van het onderzoek. Ter zitting heeft de

gz-psycholoog verklaard dat zij zeker een afspraak met klager zou hebben ingepland als klager zou hebben aangegeven dat hij betrokken wilde worden. Ook wanneer er achteraf vragen van klager zouden zijn, was de gz-psycholoog bereid geweest een afspraak met hem in te plannen. Het college ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.

Hoewel het beter was geweest als de gz-psycholoog klager wel had benaderd met de vraag of hij betrokken wilde worden in het onderzoek, acht het college het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat zij dat in dit geval niet heeft gedaan. De gz-psycholoog mocht afgaan op de informatie van de gezinsvoogd over de positie van klager en erop vertrouwen dat de gezinsvoogd klager zou informeren zoals afgesproken. Klager was voorafgaand aan het onderzoek door de gz-psycholoog daarvan al op de hoogte vanwege de zitting over de vervangende toestemming en de beschikking die de rechtbank daarover gaf. Daarna is hij via de gezinsvoogd door de gz-psycholoog op de hoogte gebracht van het traject en ook na afloop van het onderzoek is hij geïnformeerd. Dit blijkt ook wel uit het feit dat klager beschikte over het rapport van de gz-psycholoog van 2 juni 2021. Niet gebleken is dat klager op een van deze momenten kenbaar heeft gemaakt dat hij (alsnog) betrokken wilde worden bij het onderzoek.

Wat betreft klagers stelling dat beklaagde hem gediscrimineerd heeft, constateert het college dat hij deze stelling niet nader heeft onderbouwd.

Dit betekent dat het college ook in zoverre geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan vaststellen.

Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

3.5.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen b, c en d

Klager meent dat de gz-psycholoog verkeerde diagnostiek heeft verricht. Daarnaast verwijt hij haar dat zij haar functie heeft misbruikt en dat zij de kant van moeder heeft gekozen. Het college kan op basis van het dossier en wat tijdens de zitting is besproken niet vaststellen dat de gz-psycholoog bij haar diagnostiek tekort is geschoten in de zorgvuldigheid die van haar mocht worden verwacht. Het college merkt daarbij nog op dat klager niet heeft toegelicht in welk opzicht de diagnostiek volgens hem verkeerd is. De klacht dat de gz-psycholoog haar functie heeft misbruikt, is niet toegelicht en mist deugdelijke grond. Het college kan zich wel voorstellen dat klager zich buitenspel gezet voelt omdat hij niet bij het onderzoek is betrokken. Dat dit zo is gegaan, betekent echter nog niet dat de gz-psycholoog de kant van moeder heeft gekozen, zoals klager stelt. Klager is geïnformeerd over het onderzoek door de gezinsvoogd en had daarbij de gelegenheid aan te geven dat hij alsnog betrokken zou willen worden. Daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt. Het college ziet verder geen aanwijzingen dat de gz-psycholoog het onderzoek niet objectief heeft uitgevoerd. Ook op deze punten is dus niet gebleken dat de gz-psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.  

Dat betekent dat ook de klachtonderdelen b, c en d ongegrond zijn.

3.6. Conclusie

De klacht is in alle onderdelen ongegrond.

4.     DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, Th.A.M. Deenen, G.F.E.C. van Linden van den Heuvell en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.