ECLI:NL:TGZRZWO:2023:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4541

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:34
Datum uitspraak: 27-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4541
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. De klacht gaat over een door beklaagde verricht diagnostisch traject met betrekking tot de (op dat moment) negenjarige zoon van klager. Volgens klager is hij buitengesloten en gediscrimineerd door de gz-psycholoog, heeft de gz-psycholoog een verkeerde diagnose gesteld en heeft zij in het traject de kant van moeder gekozen. Het college verklaart de klacht ongegrond. Ondanks dat klager niet betrokken is in het diagnostisch traject met betrekking tot zijn zoon, acht het college dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder heeft klager zijn klacht niet onderbouwd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van d.d. 27 januari 2023 op de klacht van

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. A.E.M.C Koudijs, advocaat te Utrecht,

tegen

C ,

psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde, hierna ook: de psychiater,

gemachtigde: mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden.

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De klacht gaat over de behandeling van klaagster bij een GGZ-instelling in verband met de bijzondere voorwaarden die opgelegd zijn bij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De psychiater behandelde klaagster, onderdeel van het behandelplan was het opstellen van een Delictscenario (DS) en Delict-terugval-preventieplan (DTPP). Klaagster verwijt de psychiater een onzorgvuldige behandeling en onheuse bejegening in een vijfgesprek op 8 april 2021.   
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond omdat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De communicatie van de psychiater tijdens het vijfgesprek op 8 april 2021 had wel beter gekund, maar is in de gegeven omstandigheden niet zo ernstig dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

1.2
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.
 

2. DE PROCEDURE

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 februari 2022;
  • het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 maart 2022;
  • het verweerschrift, ontvangen op 30 mei 2022;
  • het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 30 augustus 2022.

2.2     Daarna is besloten dat het niet nodig was om de zaak op een zitting te behandelen. De zaak werd naar een college in raadkamer verwezen. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  

3.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Het college moet de vraag beantwoorden of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’.


3.2 De feiten

Klaagster, geboren in 1960, is op 14 november 2019 door de rechtbank veroordeeld voor brandstichting. Klaagster is naar GGZ E verwezen, door de reclassering van het Leger des Heils, in verband een (deels) voorwaardelijk opgelegde straf. Als bijzondere, dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarde is door de rechtbank onder meer gesteld dat klaagster medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, met opdracht aan de reclassering om toezicht op klaagster te houden en haar te begeleiden. Ook is bepaald dat klaagster zich moet laten behandelen door een forensische polikliniek of soortgelijke zorgverlener. Klaagster diende zich daarbij te houden aan de aanwijzingen van de zorgverlener voor de behandeling.

Op 16 december 2019 is er een intakegesprek geweest met een psycholoog.

In het intakeverslag is als beleid en advies opgenomen:

Betrokkene zal vooreerst de delict-scenario/analyse-procedure doorlopen met ondergetekende [naam psycholoog, RTG]. Hierbij zal uitdrukkelijk stilgestaan worden bij alle relevante informatie, waarover betrokkene reeds beschikt; zoals haar vonnis, rapportages pro Justitia en zo mogelijk processen verbaal. Vervolgens wordt een Delict-terugval-preventieplan opgesteld en geoefend.”


Over klaagster is een Pro Justitia-rapportage uitgebracht door het Pieter Baan Centrum (PBC).

De psychiater noteerde op 25 juni 2020 dat klaagster bereid is om DS en DTPP op te stellen maar dat zij zich onveilig voelde in de werkrelatie op dat moment met een psycholoog. Klaagster gaf de voorkeur aan een mannelijke hulpverlener. De psychiater raakte vanaf 2 juli 2020 betrokken bij de behandeling van klaagster en heeft klaagster een aantal keren gesproken over DS en DTPP.

Op 7 april 2021 noteerde de psychiater dat hij de reactie van klaagster op het
concept-DTPP zo goed mogelijk heeft verwerkt in een nieuwe versie.
Op 8 april 2021 vond een vijfgesprek plaats. Klaagster, de psychiater, een reclasseringsmedewerker, een begeleider vanuit het Leger des Heils en een arbeidsdeskundige (namens de gemeente) waren bij dit gesprek aanwezig.
 

Op 6 mei 2021 stuurde klaagster de psychiater een e-mailbericht waarin zij onder andere klaagt dat de psychiater reacties aan klaagster stuurt die ‘geknipt’ en ‘geplakt’ zijn. Uit het bericht blijkt dat klaagster niet tevreden is over de behandeling door de psychiater.

De psychiater heeft de concept-afsluitbrief niet verzonden. Op 18 mei 2021 is het dossier van klaagster afgesloten.

3.3 De klacht en het verweer

Klaagster verwijt de psychiater niet professioneel handelen bestaande uit:

3. Onheuse bejegening van klaagster tijdens het vijfgesprek op 8 april 2021;

4. Beschuldigen en terechtwijzen van klaagster over het strafbare feit en alcoholisme;

6. Onthouden van inzage(recht) van verslag aan het Gerechtshof;

9. Onterecht veranderen van afspraken kort voor de geplande verhuizing van klaagster naar haar huidige woonplaats;

13. Niet verifiëren van het financiële verhaal van klaagster, maar daar wel over rapporteren;

18. Onjuiste handelwijze bij het delict-scenario en het delict-terugval-preventieplan en klaagster niet in de gelegenheid stellen vragen te stellen in verband met de onschuldpresumptie;

24. Selectief knippen en plakken uit verslagen van derden, waaronder het PBC-rapport en het verslag van klaagster.


De psychiater voert aan dat hij klaagster heeft behandeld in het kader van delictpreventie na een strafrechtelijke veroordeling en binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. De periode dat klaagster behandeld werd in het kader van het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf was van 16 mei 2019 tot mei 2021. De psychiater heeft in juni 2020 de behandeling overgenomen van een collega (psycholoog). Op 8 april 2021 heeft een vijfgesprek plaatsgevonden. Dat gesprek is onplezierig verlopen omdat de andere aanwezigen al voorbesproken hadden. Voor zover nodig zal nader ingegaan worden op het verweer in de overwegingen.

3.4 De overwegingen van het college
3.4.1 Klachtonderdeel 1 (vijfgesprek op 8 april 2021)

Op 8 april 2021 heeft een vijfgesprek plaatsgevonden waar klaagster en de psychiater bij aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is een confrontatie ontstaan, volgens de psychiater omdat hij zich overvallen voelde door het aantal aanwezigen die voorafgaand aan het gesprek gesproken hadden over de inhoud van het gesprek, waarna het gesprek een onaangename wending nam. De psychiater geeft zelf toe dat zijn communicatie in dit gesprek beter had gekund. De psychiater wilde helder krijgen of de risicofactoren en beschermende factoren feitelijk afdoende waren geregeld in de regio waar klaagster naar toe zou verhuizen. Wellicht is de psychiater in zijn ongerustheid en strengheid qua toonzetting het doel voorbijgeschoten maar dit was mede een gevolg van een verschil in verwachtingen in het gesprek. Het college is van oordeel dat de communicatie wellicht beter had gekund maar dat gaat niet zo ver dat de psychiater hier in de gegeven omstandigheden een gegrond tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt. Hij heeft gehandeld conform de verantwoordelijkheid die hij als psychiater onder de gegeven omstandigheden had.

3.4.2 Klachtonderdeel 2 (beschuldigen strafbaar feit en alcoholisme)

De psychiater moest uitgaan van het (direct uitvoerbaar verklaarde) vonnis van de rechtbank en later het gerechtshof waarbij klaagster was veroordeeld voor brandstichting. In de bij die veroordeling verplicht opgelegde behandeling is gekozen voor het opstellen van een DS en DTPP, hetgeen in deze context voor de hand ligt. Daar is klaagster ook akkoord mee gegaan. Dat klaagster de brandstichting achteraf ontkende (terwijl zij volgens het vonnis van de rechtbank op 1 december 2018 een bekennende verklaring had afgelegd) maakt het gesprek over een DS ingewikkeld. Uit de stukken blijkt echter niet dat de psychiater klaagster onnodig terecht wijst. De psychiater heeft met klaagster gesproken over risicofactoren en beschermende factoren die een aanleiding zouden kunnen zijn voor delictgedrag. In het eerder uitgevoerde PBC-rapport is alcoholgebruik in de voorgeschiedenis van klaagster wel beschreven en niet is vast te stellen welke termen de psychiater daar precies voor heeft gebruikt tijdens het gesprek van 8 april 2021. Maar dat alcohol als risicofactor is besproken tijdens de DS en DTPP is de psychiater niet tuchtrechtelijk te verwijten.

3.4.3 Klachtonderdeel 3 (geen inzage in verslag aan gerechtshof)

In het dossier is vermeld dat de voortgangsbrief van de psychiater op 18 november 2020 naar de reclassering is verstuurd. Onder het voortgangsverslag is vermeld dat klaagster daar een afschrift van heeft ontvangen. Klaagster geeft aan dat zij het verslag niet heeft ontvangen. Het college kan niet vaststellen of klaagster het feitelijk ontvangen heeft. Dat klaagster het verslag, ondanks verzending door de psychiater aan haar, mogelijk niet heeft ontvangen kan het college niet vaststellen en is daarom ongegrond.  

3.4.4 Klachtonderdeel 4 (wijzigen afspraken kort voor verhuizing)

Tijdens het vijfgesprek op 8 april 2021 is gesproken over de aanstaande verhuizing van klaagster. Dat dit geen plezierig gesprek is geweest is in 3.4.1 al beschreven.

Dat de psychiater daadwerkelijk concrete afspraken heeft gewijzigd blijkt niet uit het dossier. Wel blijkt dat de psychiater vanuit zijn rol en deskundigheid heeft aangegeven dat hij zich zorgen maakte over de borging van voornemens naar de toekomst. Dit is onderdeel van de rol die de psychiater had bij de behandeling van klaagster. Van een gegrond tuchtrechtelijk verwijt blijkt niet.

3.4.5 Klachtonderdeel 5 (financiën van klaagster onderzoeken)

In de stukken blijkt dat op verschillende momenten wel gesproken is met klaagster over haar financiële situatie. Dat de psychiater geen verder onderzoek heeft gedaan komt voort uit het feit dat hij klaagsters informatie daarover geloofde. Er is geen verplichting voor de psychiater om financiële informatie verder te onderzoeken als daar geen aanleiding voor is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

3.4.6 Klachtonderdeel 6 (DS en DTPP)

Uit de stukken blijkt dat er tijdens de gesprekken over het DS en DTPP vaak discussies ontstonden. Het DS en het DTPP waren wel onderdeel van de (verplichte) behandeling van klaagster. Zoals in 3.4.2 al beschreven kan dat ingewikkeld zijn als de betrokkene het strafbare feit (alsnog) ontkent. Dat de psychiater daarbij uitging van de uitspraak van de rechtbank en het gerechtshof valt hem niet aan te rekenen, omdat de bewezenverklaring maatgevend was. Dat klaagster daarin haar vragen niet beantwoord kreeg is niet tuchtrechtelijk te verwijten aan de psychiater. De behandeling was gericht op het in kaart brengen van de risicofactoren en preventie naar de toekomst toe.  


3.4.7 Klachtonderdeel 7 (knippen en plakken uit verslagen)

In het DS en het DTPP wordt naast de informatie van klaagster ook genoteerd wat aan risico- en beschermende factoren uit andere onderzoeken is gebleken. Die rapporten stonden ter beschikking van de psychiater en hij mocht daarvan delen overnemen. Dat geldt ook voor de PBC-rapportage die de psychiater had. Dat de psychiater daarbij alleen negatieve informatie over klaagster heeft overgenomen uit die onderzoeken/verslagen is het college niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

3.5. Conclusie

De klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

4.     DE BESLISSING

De klacht is kennelijk ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.J.K. Hondius en T.P. Waning,
leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.


Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.