ECLI:NL:TGZRZWO:2023:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/3856

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:33
Datum uitspraak: 27-01-2023
Datum publicatie: 30-01-2023
Zaaknummer(s): Z2022/3856
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. De klacht gaat over grensoverschrijdend gedrag. Klaagster is bij de gz-psycholoog onder behandeling geweest. In de kern verwijt klaagster de gz-psycholoog dat hij een relatie met haar is aangegaan en misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare situatie waarin zij verkeerde. Daarnaast verwijt zij hem dat tijdens de behandeling niet is toegekomen aan de hulpvraag. Het college verklaart de klacht deels gegrond en legt de gz-psycholoog een schorsing op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van d.d. 27 januari 2023 op de klacht van

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C ,

gz-psycholoog,

destijds werkzaam te B,

beklaagde, hierna: de gz-psycholoog,

gemachtigde: mr. Y.M. Nijhuis, werkzaam te Enschede.

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De klacht gaat over grensoverschrijdend gedrag. Klaagster is bij de gz-psycholoog onder behandeling geweest. In de kern verwijt klaagster de gz-psycholoog dat hij een relatie met haar is aangegaan en misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare situatie waarin zij verkeerde. Daarnaast verwijt zij hem dat tijdens de behandeling niet is toegekomen aan de hulpvraag.  
 

1.2
Het college verklaart de klacht deels gegrond en legt de gz-psycholoog een schorsing op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

2.1

Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:

  • het klaagschrift, binnengekomen op 25 januari 2022;
  • het verweerschrift met bijlagen, binnengekomen op 5 april 2022;
  • de repliek met bijlagen, binnengekomen op 19 mei 2022;
  • de dupliek, binnengekomen op 14 juli 2022.

2.2

De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3

De zaak is behandeld op de zitting van 16 december 2022. Klaagster is verschenen. De gz-psycholoog is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING 

3.1 Welke normen gelden bij de beoordeling?
Het college moet de vraag beantwoorden of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener.

Het handelen van de gz-psycholoog wordt in het bijzonder getoetst aan de toepasselijke ‘Beroepscode voor psychologen’ uit 2015 van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) (hierna: de NIP Beroepscode). Daarnaast zijn vergelijkbare normen opgenomen in de brochure van de inspectie ‘Het mag niet, het mag nooit: seksueel grensoverschrijdend gedrag in de gezondheidszorg’ uit 2016. Vooral de volgende normen uit de NIP Beroepscode zijn relevant voor de beoordeling van de klacht:

Artikel 54 Geen seksuele relatie met de client

Psychologen gaan met de client geen seksuele relatie aan tijdens de professionele relatie, of direct aansluitend daaraan. Ook nadien zijn zij daarin terughoudend. (…)

Artikel 55 Persoonlijke relatie na het beëindigen van de professionele relatie

Bij het aangaan van een persoonlijke relatie na het beëindigen van de professionele relatie, vergewissen psychologen zich ervan dat de voorgaande professionele relatie geen onevenredige betekenis meer heeft.

Als het hierbij gaat om een seksuele relatie zijn psychologen er verantwoordelijk voor dat zij desgevraagd kunnen aantonen dat zij bij het aangaan van deze relatie alle zorgvuldigheid in acht genomen heeft, die van hen als professioneel psycholoog verwacht mag worden.”


3.2 De feiten

De gz-psycholoog was werkzaam bij D toen klaagster hier door de huisarts werd aangemeld met het verzoek om onderzoek te doen naar mogelijke ADHD. Naar aanleiding van dit verzoek vond op 6 mei 2016 een intakegesprek plaats tussen klaagster en de gz-psycholoog. Hierna volgden meerdere gesprekken.

In september 2016 bracht de gz-psycholoog zijn behandelcontacten met klaagster in bij een intervisiegesprek met collega’s. In het dossier van klaagster noteerde de

gz-psycholoog daarover het volgende:

in intervisie gesprek van vandaag besproken. Nagaan of mw. verliefd is, op voorzichtige manier. Normaliseren en uitleg geven indien het zo is maar wel gericht op in stand houden behandelrelatie. Zal een mooie overwinning zijn een contact met een man aan te gaan zonder te seksualiseren.”

In november 2016 sprak de gz-psycholoog met klaagster over persoonlijke gevoelens in de behandelrelatie. Hierover noteerde de gz-psycholoog onder meer het volgende in het dossier van klaagster:

“(…). [cliënte] laat duidelijk merken dat ze mij leuk vind (..). We hebben het over de professionele relatie die er is. Ik leg open wat er gebeurt en, hoe lastig ook, maak de seksualisering van het contact bespreekbaar. Ik geef aan te merken dat ik mij erg speciaal voel door [cliënte]. Omgekeerd geeft ze aan dat dit ook het geval is. Ik leg uit dat ik er ben om voor haar te zorgen en stel dat [cliënte] het gevoel dat de zorg bij haar oproept mogelijk verwart met/en aanziet voor verliefdheid. Het is lastig om dit te bespreken, voor ons beiden. [Cliënte] herkent het wel en geeft aan mij bijzonder te vinden en een klik met mij te voelen. Ik geef aan dat ik [cliënte] ook een bijzonder iemand vind en geneigd ben dingen voor haar te voelen die ik niet wil voelen. (…)

Ik geef aan dat ik vind dat ik dit moet bespreken omdat ik denk dat er een gevaar schuilt in het geven van een goed gevoel aan andere mensen/mannen. Het is vast geen toeval dat zij een narcistische man heeft getroffen en ik zou niet willen dat zij wederom zo iemand treft. Ik geef aan dat er tussen ons nooit iets kan ontstaan omdat ik dit zou zien als misbruik en dit naast morele verwerpelijkheid ook strafbaar voor mij is. (…)

Klaagster gaf eind maart 2017 te kennen dat zij de behandelrelatie wenste te beëindigen, waarna klaagster en de gz-psycholoog afscheid van elkaar namen. Op verzoek van klaagster vond daarna begin april 2017 nog een laatste gesprek plaats op de praktijk waar de gz-psycholoog werkzaam was. Tijdens dit laatste gesprek gaf de gz-psycholoog aan dat hij geen gehoor kon geven aan zijn gevoelens voor klaagster, gezien zijn positie als professional. Meteen na dit laatste gesprek tussen de gz-psycholoog en klaagster, liep de gz-psycholoog enigszins overstuur binnen bij een collega-gz-psycholoog en sprak hij met deze collega over zijn gevoelens. Nog diezelfde dag nam de gz-psycholoog, met een telefoon van D, contact op met klaagster om haar te vertellen dat hij ook verliefd op haar was en dat hij er in de toekomst voor open stond om te ontdekken of het aangaan van een relatie mogelijk zou zijn.

Vanaf 13 april 2017 vond veelvuldig e-mailcontact plaats tussen klaagster en de

gz-psycholoog, via het privé e-mailadres van de gz-psycholoog. Nadat klaagster het telefoonnummer van de gz-psycholoog had gekregen, heeft het contact tussen hen zich voortgezet via WhatsApp. Uit de bij het verweerschrift gevoegde e-mailberichten blijkt dat de gz-psycholoog op 14 april 2017 de relatie met zijn toenmalige partner heeft verbroken en dat sprake was van een affectieve relatie tussen klaagster en de gz-psycholoog. Tijdens deze affectieve relatie vond ook seksueel contact plaats tussen klaagster en de gz-psycholoog.

De gz-psycholoog heeft op 25 april 2017 een afsluitende rapportage aan de huisarts opgesteld, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Diagnostiek /conclusie

Het betreft een [..]-jarige dame die zelf aangeeft zich in een relatie met een narcistische man te bevinden. Ze houdt deze relatie niet meer vol vanwege de gerapporteerde aanhoudende kritiek en kleineringen. Mw. geeft aan eerder gediagnosticeerd te zijn met ADHD maar twijfelt of dit wel klopt. Ze wil duidelijkheid hierover. Mogelijk speelt ook op as-II problematiek, maar teveel onrust om hier een uitspraak over te doen.

Eindconclusie

Het contact werd recentelijk beëindigd. Mw. is gescheiden en woont op zichzelf. Ze voelt zich goed en geeft aan elke dag krachtiger te worden.”

Eind juni 2017 schreef de gz-psycholoog een uitgebreide e-mail aan klaagster, waarin hij aangaf meer afstand te willen houden. In deze e-mail staat onder meer het volgende over de gevoelens van de gz-psycholoog voor klaagster tijdens de behandelrelatie:

(…) Achteraf was ik verliefd op je vanaf het eerste moment. (…). Ik heb dit gevoel echter nooit bewust toegelaten en werd me ook pas achteraf bewust van mijn verliefdheid. (…). Zo erg zelfs, dat ik in november 2016 zelfs een liedje/gedichtje voor je schreef. Nachten lag ik wakker van je. En stom, maar zelfs toen had ik niet door dat ik stapelverliefd op je was. Het kon simpelweg niet. (…)”

Tussen klaagster en de gz-psycholoog was sprake van intensief WhatsApp contact. Door klaagster zijn WhatsApp berichten van eind juni 2017 overgelegd.

3.3 De klacht

Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij verkeerde. Zij meent dat de gz-psycholoog haar had moeten overdragen aan een andere psycholoog toen hij gevoelens voor haar kreeg. Ook verwijt klaagster hem dat hij in de periode na de behandelrelatie gevoelige informatie naar boven haalde die klaagster hem tijdens de sessies had verteld en daar vervolgens zijn ongezouten mening over gaf. Daarnaast appte en belde de gz-psycholoog haar voortdurend terwijl zij aan het werk was, ondanks verzoeken daarmee te stoppen. Nadat klaagster niets meer van de gz-psycholoog had vernomen, werd zij nog onzekerder van zichzelf en verloor zij het vertrouwen in mannen en in hulpverlening. Volgens klaagster heeft de gz-psycholoog haar misleid tot iets wat er niet was en gebruikte hij haar om zijn eigen leegte te vullen. Ook verwijt klaagster de gz-psycholoog dat tijdens de behandeling geen onderzoek is gedaan naar ADHD en niet is toegekomen aan de hulpvraag van klaagster.

3.4 Het verweer
Volgens de gz-psycholoog is er tijdens de behandelrelatie geen sprake geweest van onprofessioneel/ontoelaatbaar gedrag door hem. Klaagster was degene die avances maakte en de grenzen opzocht. De gz-psycholoog heeft dit meermaals besproken, begrensd en tijdens intervisie besproken. Voor het verwijzen naar een collega was op dat moment volgens hem dan ook geen aanleiding. Klaagster was degene die met name in het begin contact zocht met hem, buiten de behandelrelatie om. Hij hield dit aanvankelijk af. Pas in de periode na de behandelrelatie is er korte duur (twee à drie maanden) sprake geweest van een liefdesrelatie. De gz-psycholoog is zich ervan bewust dat hij op dat moment een afkoelingsperiode in acht had moeten nemen en dat hij in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.5 De overwegingen van het college
3.5.1

De gz-psycholoog heeft zich grensoverschrijdend gedragen, zoals hij zelf ook deels erkent. In strijd met artikel 54 van de NIP Beroepscode is de gz-psycholoog vrijwel direct aansluitend aan de behandelrelatie een affectieve en seksuele relatie met klaagster aangegaan. Van een afkoelingsperiode is geen sprake geweest, terwijl de gz-psycholoog zich er volgens artikel 55 van de NIP Beroepscode van had moeten vergewissen dat de voorgaande professionele relatie geen onevenredige betekenis meer had. Dit levert een ernstig tuchtrechtelijk verwijt op.

Wat daarnaast bijdraagt aan de ernst van het tuchtrechtelijke verwijt, is dat juist de kwetsbaarheid van klaagster in haar relaties met mannen een belangrijk onderdeel uitmaakte van de behandeling. Zo concludeerde de gz-psycholoog, mede op basis van de intervisie met zijn beroepsgenoten, in september 2016 dat het voor klaagster “een mooie overwinning zou zijn om een contact met een man aan te gaan zonder te seksualiseren.” Door vervolgens zelf aansluitend aan de behandelrelatie een seksuele relatie met klaagster aan te gaan, was dus niet alleen sprake van grensoverschrijdend gedrag maar handelde hij ook in strijd met een doel dat hij in de behandeling met klaagster probeerde te bereiken. Daarnaast blijkt uit de WhatsAppberichten van eind juni 2017 dat de

gz-psycholoog, op een dwingende en door klaagster als zeer negatief ervaren manier, ingaat op kwetsbaarheden van klaagster die ook onderdeel waren van de behandeling.

Ook tijdens de behandelrelatie heeft de gz-psycholoog zijn grenzen als behandelaar onvoldoende onderkend. Hij had moeten beseffen dat de tijdens de behandeling ontstane wederzijdse affectieve gevoelens een probleem waren. Als professional had hij dit probleem, en dan vooral het omgaan met zijn eigen gevoelens voor klaagster, minimaal moeten bespreken in intervisie of met een andere professional die hij in vertrouwen had kunnen nemen. Dat heeft hij onvoldoende gedaan; hij heeft gedurende de behandelrelatie alleen tijdens de intervisie in september 2016 gesproken over de mogelijke verliefdheid van klaagster op hem en hoe daarmee om te gaan. Het was uiteindelijk klaagster die het initiatief nam tot het beëindigen van de behandelrelatie, terwijl de gz-psycholoog gedurende meerdere maanden kansen onbenut heeft gelaten om professioneel om te gaan met zijn gevoelens voor klaagster. Het had op de weg van de gz-psycholoog gelegen om te onderkennen dat hij geen goede invulling meer aan zijn rol als behandelaar kon geven, gezien zijn gevoelens, de manier waarop hij met die gevoelens omging en de aard van de hulpvraag van klaagster. In die zin is de

gz-psycholoog niet op de juiste wijze omgegaan met de hulpvraag van klaagster en is hij tekortgeschoten door de behandelrelatie niet zelf eerder te beëindigen. De klachten hierover zijn dus gegrond.

3.5.2

Tuchtrechtelijk gezien treft de gz-psycholoog geen verwijt van het niet starten van nader onderzoek naar ADHD. Niet is gebleken dat hiertoe een indicatie bestond, of dat de initiële wens van klaagster daartoe nog wel actueel was nadat de eerste gesprekken hadden plaatsgevonden. Voor zover de klacht daarop betrekking heeft, is deze dus ongegrond.

3.6. Maatregel

Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt. Zoals hiervoor al overwogen, treft de gz-psycholoog een ernstig tuchtrechtelijk verwijt. De gz-psycholoog heeft zich als professional grensoverschrijdend gedragen door meteen aansluitend aan de behandeling een affectieve en seksuele relatie aan te gaan met een kwetsbare cliënte. Met dit grensoverschrijdende gedrag handelde de gz-psycholoog niet alleen in strijd met algemene normen die zich hiertegen verzetten, maar maakte hij ook misbruik van de specifieke kwetsbaarheid van klaagster in haar relaties met mannen waar haar hulpvraag aan gerelateerd was.

Hoewel de gz-psycholoog uiteindelijk een zekere mate van openheid heeft betracht, is deze openheid vooral ingegeven door de door klaagster ingediende tuchtklacht. Volgens zijn verweer had de gz-psycholoog gehoopt deze fase achter zich te kunnen laten en heeft de ingediende tuchtklacht tot gevolg gehad dat hij rekenschap aflegt. Zoals de

gz-psycholoog ter zitting verklaarde, heeft hij pas na de ontvangst van het klaagschrift, begin 2022, zijn nieuwe werkgever op de hoogte gesteld. Zijn oude werkgever, D, raakte ook niet eerder dan in 2022 op de hoogte, doordat het dossier van klaagster opgevraagd werd in verband met de onderhavige tuchtprocedure. Waaruit de openheid tegenover zijn werkgever precies heeft bestaan, is het college niet gebleken en de openheid kwam in elk geval laat. De reden waarom de gz-psycholoog openheid heeft geboden en de wijze waarop hij dat heeft gedaan, doen daarom weinig af aan voornoemde verwijtbaarheid.

De gz-psycholoog is van augustus 2021 tot en met eind 2022 in therapie geweest bij een individueel gevestigde psycholoog. Ook in 2022 heeft de gz-psycholoog een door een psycholoog begeleid traject doorlopen, wat er mede op gericht was om te voorkomen dat hij zich nogmaals grensoverschrijdend zou gedragen. De gz-psycholoog stelt dat hij nu in rustiger vaarwater verkeert en acht de kans nihil dat iets vergelijkbaars nog eens zal gebeuren. Het college acht het echter zorgelijk dat de gz-psycholoog de oorzaak voor wat er gebeurd is voor een belangrijk deel legt bij het gedrag van klaagster en de omstandigheden waarin hij zich bevond. In zijn verweerschrift, dupliek en in zijn antwoorden op vragen ter zitting laat de gz-psycholoog weinig inzicht zien in wat zijn eigen aandeel en verantwoordelijkheid was in het ontstaan van deze omstandigheden. Ter zitting verklaarde de gz-psycholoog dat hij de conclusie heeft getrokken dat hij zijn vak gaat beëindigen en dat hij besloten heeft om niet langer in de geestelijke gezondheidszorg te werken. Deze verklaring komt niet geheel overeen met hetgeen de gz-psycholoog in zijn dupliek stelt, namelijk dat hij door een zware maatregel ernstig in zijn beroepsuitoefening zou worden geschaad.

Mede gezien de hiervoor onderbouwde aard en ernst van het verwijt, is een bevoegdheidsbeperkende maatregel aangewezen die gericht is op preventie.

3.7. Conclusie

De klacht is deels gegrond. Het college legt de gz-psycholoog een schorsing op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

4.     DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht deels gegrond, zoals hiervoor overwogen onder 3.5.1;
  • schorst de bevoegdheid van beklaagde om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van twaalf maanden;
  • beveelt dat een gedeelte van zes maanden van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders mocht bepalen omdat beklaagde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als gz-psycholoog behoort te betrachten, of in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt;
  • bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
  • bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat beklaagde als gz-psycholoog in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, Th.A.M. Deenen, G.F.E.C. van Linden van den Heuvell en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.