ECLI:NL:TGZRZWO:2023:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4769

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:31
Datum uitspraak: 20-01-2023
Datum publicatie: 26-01-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4769
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. De huisarts heeft terecht geweigerd om medicinale cannabis voor te schrijven. Dat de huisarts klager niet serieus heeft genomen en heeft gediscrimineerd is niet aannemelijk geworden.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 20 januari 2023 naar aanleiding van de op 29 augustus 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
 

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C, huisarts, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: mr. K. Croezen verbonden aan Yspeert advocaten te Emmen,
 

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift;
  • het verweerschrift;
  • aanvullende stukken van klager, ontvangen d.d. 1 november 2022;

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager had op 14 juli 2022 een kennismakingsgesprek met beklaagde, nadat hij een maand eerder patiënt was geworden in de huisartsenpraktijk. Op 10 augustus 2022 was er een tweede consult, waarin klager de huisarts vroeg om, in verband met zijn PTSS, medicinale cannabis voor te schrijven. De huisarts heeft dit geweigerd.

In het medisch dossier staat over het consult van 10 augustus 2022 het volgende (citaat inclusief eventuele taal- en schrijffouten):

“Geweigerd. Uitgelegd dat het behandelen van PTSS buiten basisizorg huisarts valt, en dat ik daar ook geen ervaring mee heb. Hij voor behandeling PTSS bij GGZ terecht kan (en dan met hun moet praten over het gebruik van cannabis). Blijft herhalen dat cannabis een goede behandeling is voor PTSS, dat andere huisartsen het ook doen. Uitgelegd dat ik PTSS niet behandel elfs als cannabis een goede behandeling zou zijn, en dat hij recht heeft behandeling van een expert (psychiater).

Patiënt boos schreeuwend weg gegaan.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat hij:

3. heeft geweigerd medicatie (medicinale cannabis) voor te schrijven waar een indicatie voor is;

4. onredelijk is;

6. bezwaren weerlegt met niet steekhoudende argumenten;

9. niet te goeder trouw is en escalerend gedrag vertoont;

13. discrimineert;

18. de rapportage niet correct is.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft verweer gevoerd en voert aan dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Voor zover nodig wordt hieronder nader op dit verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat beklaagde heeft geweigerd om klager, in verband met zijn PTSS, medicinale cannabis voor te schrijven. Beklaagde heeft in dit verband aangevoerd dat hij als huisarts geen PTSS behandelt en daarvoor dus ook geen medicatie, waaronder cannabis, voorschrijft. Naar het oordeel van het college behoort de behandeling van PTSS en het voorschrijven van cannabis in dat verband niet tot de normale huisartsenzorg. De weigering om cannabis voor te schrijven, en de doorverwijzing hiervoor naar de GGZ, is daarom alleszins verdedigbaar. Omdat van normale huisartsenzorg geen sprake is, ligt het ook voor de hand dat beklaagde daar geen ervaring mee heeft. Dat een andere huisarts, naar klager heeft aangevoerd, eerder wel cannabis heeft voorgeschreven, maakt een en ander niet anders. In de weigering het middel voor te schrijven ligt ook geen oordeel besloten over het al of niet werkzaam zijn van cannabis bij de behandeling van PTSS. De werkwijze van de huisarts is in overeenstemming met de NHG-standaard Angst (M62) waarin staat dat bij PTSS het vaak verstandig is direct te verwijzen, omdat deze aandoening een specialistische behandeling vraagt. Het eerste klachtonderdeel is daarom (kennelijk) ongegrond.

5.3

Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen twee tot en met vier gezamenlijk te bespreken. Deze gaan over het verloop van het gesprek op 10 augustus 2021. Beklaagde wordt verweten onredelijk en niet te goeder trouw te zijn geweest, geen steekhoudende argumenten te hebben aangevoerd en escalerend gedrag te hebben vertoond. Voor zover deze klachtonderdelen (mede) betrekking hebben op de weigering als zodanig om cannabis voor te schrijven, zijn zij al aan de orde geweest in 5.2. Naar het oordeel van het college blijkt uit de dossieraantekeningen dat beklaagde afdoende heeft toegelicht waarom hij als huisarts geen PTSS behandelt en in verband daarmee geen cannabis voorschrijft. Hoe het gesprek verder precies is verlopen, is achteraf moeilijk vast te stellen. Uit de dossieraantekeningen blijkt slechts dat klager “boos schreeuwend [is] weg gegaan.” Beklaagde ontkent dat hij, zoals klager stelt, heeft gezegd: “Dan houdt het op.” Hij erkent wel dat het gesprek, nadat hij zijn standpunt enkele malen had herhaald, is stilgevallen en zij elkaar enige tijd zwijgend hebben aangekeken. Ook zou hij zijn verrast door de woede-uitbarsting van klager en met enige stemverheffing “He!” en “rustig aan” hebben geroepen. Dat beklaagde klager aldus onheus zou hebben behandeld of in deze situatie escalerend zou zijn opgetreden, kan het college hieruit niet afleiden. Deze klachtonderdelen zijn daarom (kennelijk) ongegrond.

5.4

Het vijfde klachtonderdeel betreft het verwijt van discriminatie. Klager stelt dat beklaagde geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij, behalve Nederlander, ook Amerikaan is. Waaruit zou blijken dat beklaagde discriminatoir zou hebben gehandeld, is het college niet duidelijk geworden en alleen al daarom is dit klachtonderdeel (kennelijk) ongegrond.

5.5

Aan het zesde en laatste klachtonderdeel, over de volgens klager incorrecte rapportage, gaat het college voorbij, nu onduidelijk is op welke rapportage het verwijt betrekking heeft en klager ook overigens heeft nagelaten zijn bezwaar naar behoren te onderbouwen. Dus is ook dit klachtonderdeel (kennelijk) ongegrond.

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, R.J. Wolters en A.D.J. van Empel,
leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

  voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.