ECLI:NL:TGZRZWO:2023:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4195

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:22
Datum uitspraak: 10-01-2023
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4195
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Beëindiging antipsychotica zonder afbouwschema is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Beklaagde heeft de door klager geuite (ontwennings-)klachten voldoende onderzocht en beoordeeld. Klacht over handgeschreven slaaprecept is van onvoldoende gewicht.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 10 januari 2023 naar aanleiding van de op 19 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
 

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door D, advocaat in dienstbetrekking bij E te F,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

  • het klaagschrift van 15 april 2022 met vier bijlagen;
  • het verweerschrift van 6 juli 2022 met drie bijlagen;
  • de brief van klager van 15 juli 2022 met drie bijlagen.
  •  

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, dient van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is bekend met depressieve klachten en dwangklachten waarvoor hij antidepressiva (clomipramine) en – sinds mei 2018 – antipsychotica (aripiprazol) gebruikt. Medio 2021 wilde klager volledig stoppen met het gebruik van psychofarmaca. Klager had toen nog een dagelijkse dosering van 2,5 mg aripiprazol. Beklaagde was als psychiater in die periode behandelaar van klager.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat hij (1) de medicatie met tabletten aripiprazol (dagelijks 2,5 mg) abrupt heeft gestopt, zonder het gebruikelijke afbouwschema met druppels aripiprazol te volgen, (2) de direct na het abrupte stoppen  optredende en welbekende klachten niet heeft gemonitord maar klager heeft verwezen naar de huisarts omdat de klachten niet veroorzaakt zouden zijn door het abrupte stopzetten van de medicatie, (3) klager zelf heeft laten bepalen welk slaapmiddel voorgeschreven moest worden, terwijl klager daarover geen adequate kennis bezit, (4) nagelaten heeft om klager een officieel recept te verstrekken maar in plaats daarvan een ongedateerd blaadje heeft overhandigd, slechts voorzien van eigen naam en BIG-nummer en de naam en dosering van het slaapmiddel, en niet voorzien van naam en geboortedatum van klager en (5) in het klachtgesprek niet heeft erkend dat hij inzake het radicaal stopzetten van de medicatie en de onvoldoende begeleiding en monitoring van de daaropvolgende klachten inadequaat heeft gehandeld, hoewel dit eerder in hetzelfde gesprek was gemeld.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde betwist – kort samengevat – dat hij tegenover klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van de klachtonderdelen, worden ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college dat betreffende aripiprazol lege artis is afgebouwd tot 2,5 mg per dag en dat daarna niet meer met verdere tussenstappen is afgebouwd maar gestopt. Conform de huidige stand van de wetenschap wordt er in principe van uitgegaan dat een dosering van 2,5 mg per dag de laatste en laagste stap is in het afbouwproces. Klachtonderdeel (1) is daarom ongegrond.

5.3

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel stelt het college op basis van het medisch dossier vast dat partijen elkaar op 15 juni 2021 tijdens een telefonisch medicatieconsult hebben gesproken. Beklaagde heeft toen onder meer genoteerd dat klager sinds een week is gestopt met 12,5 mg clomipramine, dat klager een week later wil stoppen met 2,5 mg aripiprazol en dat klager zelf belt voor evaluatie van het stoppen met aripiprazol. Op 28 juni 2021 heeft beklaagde na een telefonisch medicatieconsult genoteerd dat klager heeft gezegd dat hij al op 11 juni 2021 was gestopt met aripiprazol (wat klager heeft erkend), dat klager geen effecten heeft opgemerkt en dat klager de laatste drie nachten niet heeft geslapen, last heeft van jeuk en trillen van zijn benen en zich snel geïrriteerd voelt. Nadat beklaagde vervolgens dossieronderzoek had verricht, hebben partijen elkaar de volgende dag fysiek gesproken en is – in onderling overleg – het slaapmiddel temazepam voorgeschreven, waarna klager een telefonische revisie zou inplannen.

5.4

In het licht van deze omstandigheden kan naar het oordeel van het college niet worden gezegd dat beklaagde de klachten van klager na het stoppen met aripiprazol niet serieus heeft genomen. Beklaagde heeft de door klager geuite klachten voldoende onderzocht en beoordeeld. Voorts is niet gebleken dat beklaagde klager daarvoor naar de huisarts heeft verwezen. Klachtonderdelen (2) en (3) zijn ongegrond.

5.5

Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel heeft beklaagde plausibel toegelicht dat hij door een computerstoring het slaaprecept handgeschreven aan klager heeft verstrekt. Voor de onvolledigheid hiervan heeft beklaagde tijdens een bemiddelingsgesprek met de klachtenfunctionaris E reeds zijn excuses aangeboden, zoals blijkt uit haar

e-mail van 15 december 2021. Gelet hierop, is het college met beklaagde van oordeel dat dit onderdeel van de klacht van onvoldoende gewicht is en daarom niet tot een tuchtrechtelijk verwijt leidt.

5.6

Uit het voorgaande volgt dat niet geoordeeld kan worden dat beklaagde inadequaat – het college begrijpt: tuchtrechtelijk verwijtbaar – heeft gehandeld, zodat ook klachtonderdeel (5) ongegrond is. Daarbij betrekt het college de eerdergenoemde e-mail van de klachtenfunctionaris van 15 december 2021 waarin zij aangeeft dat de weergave van klager van het gesprek op 16 november 2021 in zijn aansprakelijkheidsstelling van

6 december 2021 onjuist is als het gaat om de volgende tekst: “Waarbij G [collega-psychiater van beklaagde, toevoeging college] bij u aan gaf dat de afbouw in eerste instantie niet correct heeft plaatsgevonden. G stelde cliënt ten aanzien van de onvoldoende en inadequate begeleiding in het gelijk.” Volgens de klachtenfunctionaris is dit wat klager vertelde en noemde beklaagde alleen dat hij G heeft gesproken over deze casus. Beklaagde stelt dat G juist heeft bevestigd dat het technisch gezien niet vereist is om de medicatie geleidelijk af te bouwen, maar adviseerde zij dat voor een volgende keer gelet op de inmiddels opgedane ervaringen en wensen van klager. Het was een advies op basis van voortschrijdend inzicht, nadat zij – bij afwezigheid van beklaagde – de eerste medicatievrije maand met klager had geëvalueerd, aldus beklaagde. Naar het oordeel van het college strookt deze zienswijze van beklaagde met de aantekening van G die zij op 20 juli 2021 in het medisch dossier heeft gemaakt.

5.7

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart:

  • de klachtonderdelen (1), (2), (3) en (5), ongegrond en
  • klachtonderdeel (4) van onvoldoende gewicht.

Aldus gedaan in raadkamer door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J. Schuur en M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van P. van der Stroom, secretaris.                                                                                                  

 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.