ECLI:NL:TGZRZWO:2023:208 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5652
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2023:208 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-12-2023 |
Datum publicatie: | 27-12-2023 |
Zaaknummer(s): | Z2023/5652 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater. Vanaf 2016 heeft klaagster last van zenuwpijn in haar benen. Een diagnose was niet goed te stellen. De behandeling werd in eerste instantie gericht op depressieve stoornis, waarvoor verschillende anti-depressiva werden voorgeschreven. Dit had geen tot onvoldoende effect. De echtgenoot van klaagster vond een artikel over het geneesmiddel Vimpat en het positieve effect op zenuwpijn. De psychiater vond dat geen goed idee en wilde eerst het behandelplan tegen depressie afronden. Vanaf februari 2022 gebruikt klaagster, op voorschrift van een andere behandelend arts, Vimpat wat binnen een maand na gebruik tot een verbetering van haar klachten leidde. Inmiddels lijdt klaagster aan dementie. Volgens klaagster had zij samen met haar echtgenoot betere jaren samen gehad als zij eerder met de medicatie had kunnen beginnen en had de dementie zich mogelijk minder snel en ernstig ontwikkeld. Het college acht het zorgvuldig dat de psychiater de richtlijn heeft gevolgd en komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 22 december 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde:C,
tegen
D,
psychiater,
destijds werkzaam te E,
verweerder.
1. De zaak in het kort
1.1 Vanaf 2016 heeft klaagster last van zenuwpijn in haar benen. Een diagnose
was niet goed te stellen. De behandeling werd in eerste instantie gericht op depressieve
stoornis, waarvoor verschillende anti-depressiva werden voorgeschreven. Dit had geen
tot onvoldoende effect. De echtgenoot van klaagster, gemachtigde, vond een artikel
over het geneesmiddel Vimpat en het positieve effect op zenuwpijn. De psychiater vond
dat geen goed idee en wilde eerst het behandelplan tegen depressie afronden. Vanaf
februari 2022 gebruikt klaagster, op voorschrift van een andere behandelend arts,
Vimpat wat binnen een maand na gebruik tot een verbetering van haar klachten leidde.
Inmiddels lijdt klaagster aan dementie. Als klaagster eerder met Vimpat had kunnen
beginnen had zij samen met haar echtgenoot betere jaren samen gehad en had de dementie
zich mogelijk minder snel en ernstig ontwikkeld, aldus klaagster.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 22 mei 2023;
- de aanvullingen op het klaagschrift, ontvangen op 20 juni 2023;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 29 september 2023.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Sinds de jaren ’90 leed klaagster aan een depressieve stoornis waarvoor zij onder
andere is opgenomen op de PAAZ F.
3.2 In 2017 is klaagster in verband met klachten aan haar benen en de verdenking van
polyneuropathie gezien door verschillende specialisten, waaronder een psychiater niet zijnde verweerder, een neuroloog en een vaatchirurg. Er bleek geen vasculair aanknopingspunt voor de klachten. De conclusie was mogelijk dunnevezelneuropathie.
3.3 Verweerder heeft klaagster voor het eerst gezien op 28 maart 2018 op de polikliniek
Psychiatrie G. De diagnose was: recidiverende depressieve stoornis, huidige episode matig, met vitale kenmerken; tevens neuropatisch aandoende pijn aan de benen, niet geobjectiveerd. Verweerder heeft de pijnklachten in eerste instantie als onderdeel van de depressieve stoornis gezien. Het beleid was: afbouw amitriptyline 150 mg, opbouw citalopram en starten met begeleidende gesprekscontacten.
3.4 Klaagster is destijds ook gezien door een neuroloog waarbij na onderzoek (H) is
geconcludeerd dat een (lichte) dunnevezelneuropathie niet uitgesloten was. Het beleid was: expectatief t.a.v. neurologie: intensievere behandeling van stemmingsproblemen.
3.5 In juni 2019 is klaagster wederom gezien door de neuroloog vanwege pijnlijke
benen, die concludeerde dat er een duidelijke relatie lijkt tussen de klachten van klaagster en de depressie. Klaagster heeft gesproken met de neuroloog over het starten met Vimpat. De neuroloog wilde daarover overleg met verweerder. Na dat overleg is besloten dat start met Vimpat geen goed idee was omdat daarmee het protocol van het behandelplan tegen depressie zou worden doorkruist. Met klaagster en gemachtigde is dit besproken en akkoord bevonden.
3.6 In september 2021 zijn na onderzoek cognitieve functiestoornissen op meerdere
domeinen met IADL interferentie vastgesteld, passend bij het dementiesyndroom type Alzheimer disease.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klaagster verwijt de psychiater dat hij:
- een onjuiste diagnose heeft gesteld;
- een onjuist medicatiebeleid heeft bepaald en uitgevoerd, waardoor de toestand van klaagster te laat is behandeld en zij dementie heeft ontwikkeld;
- tegen het voorstel van de neuroloog in heeft nagelaten om Vimpat als medicijn te proberen;
- ondanks een toezegging niet heeft teruggebeld over het starten met Vimpat.
4.2 De psychiater heeft aangevoerd dat hij altijd gepoogd heeft klaagster zo goed
mogelijk te behandelen, dat hij zich heeft ingespannen voor intercollegiaal overleg
en dat er nooit bij de behandelaars twijfel is geweest over de diagnose depressieve
stoornis met vitale kenmerken en dat klaagster volgens de geldende richtlijn is behandeld.
Hij heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
5.2 Het college oordeelt dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld.
Klachtonderdeel a) het stellen van een onjuiste diagnose en klachtonderdeel b) het
voeren van een onjuist medicatiebeleid en klachtonderdeel c) tegen het voorstel van
de neuroloog in heeft nalaten om Vimpat als medicijn te proberen.
5.3 Het college zal de eerste drie klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat het aan een klager is om de klacht te onderbouwen
met stukken waaruit de juistheid van zijn stellingen kan blijken. Wat de diagnose
betreft kan het college op basis van de overgelegde stukken uit het medisch dossier
van klaagster en wat ten aanzien van de klachtonderdelen is aangevoerd door (de gemachtigde
van) klaagster niet vaststellen dat door de psychiater een onjuiste diagnose is gesteld.
Naar de psychiater heeft aangevoerd is er bij de verschillende behandelaars en hemzelf
nooit enige twijfel geweest over de diagnose depressieve stoornis met vitale kenmerken.
Deze diagnose werd ondersteund door de anamnese, psychiatrisch onderzoek en de hoge
scores (44-45 totaalscore) op de IDS-SR. Klaagster heeft dit niet, althans onvoldoende
betwist. Klachtonderdeel a) is daarmee ongegrond.
5.4 Datzelfde geldt voor de klachten over het medicatiebeleid. De psychiater heeft
een behandeling en medicatiebeleid gevoerd conform de richtlijnen depressieve stoornis
en passend bij genoemde diagnose waarbij de medicatie tenminste zes weken in voldoende
dosering moet worden gegeven. Het college acht het zorgvuldig dat de psychiater die
termijn eerst wilde afmaken alvorens te starten met een experimenteel medicijn als
Vimpat destijds was. Hoewel de zorg voor zijn echtgenote en de adviezen voor haar
behandeling van de gemachtigde begrijpelijk zijn en dat zij – achteraf bezien – baat
heeft bij het medicijn Vimpat, maakt niet dat de psychiater destijds een verkeerde
keuze heeft gemaakt door de richtlijn te willen volgen. Naar hij heeft aangevoerd
waren er destijds uit onderzoek geen aanwijzingen voor polyneuropathie aan de benen
en heeft hij de pijnklachten als onderdeel gezien van de depressieve stoornis. Volgens
de psychiater was Vimpat een anti-epilepticum met als mogelijke bijwerkingen depressie,
verwardheidstoestand en cognitieve stoornis. Hij wilde de richtlijn depressie volgen
en “onofficiële” medicatie pas in aanmerking nemen nadat de medicatie van de richtlijn
passend bij de diagnose lege artis was gegeven. Gegeven de omstandigheden kan het
college dat beleid goed volgen. Uit wat daarover is genoteerd, blijkt dat de psychiater
die keuze met klaagster en gemachtigde heeft besproken en waren zij daarmee akkoord.
Het college is van oordeel dat in het dossier geen aanwijzingen zijn voor het door
de gemachtigde gestelde (causaal) verband tussen het gebruik van antidepressiva, het
later starten met Vimpat en het ontstaan van dementie bij klaagster.
Klachtonderdelen b) en c) zijn ook ongegrond.
Klachtonderdeel d)ondanks een toezegging niet heeft teruggebeld over het starten met Vimpat
5.5 De psychiater heeft erkend dat hij door een samenloop van omstandigheden de gemachtigde
van klaagster niet heeft teruggebeld over zijn gesprek met de neuroloog. Hij was op
dat moment niet meer de behandelend psychiater. De psychiater heeft de gemachtigde
excuus aangeboden tijdens het vooronderzoek. Hoewel juist is dat de psychiater zijn
toezegging terug te bellen niet is nagekomen, ziet het college geen aanleiding de
psychiater daarvan nog een tuchtrechtelijk verwijt te maken nu hij zijn verantwoordelijkheid
in deze heeft ingezien en met zijn excuus passend heeft gereageerd.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen (kennelijk) ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 22 december 2023 door A.A.A.M. Schreuder voorzitter,
A.A.G. van den Ende en T.S. van der Veer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
Y.M.C. Bouman, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.