ECLI:NL:TGZRZWO:2023:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4061

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:20
Datum uitspraak: 06-01-2023
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4061
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Klagers zijn nabestaanden van patiënte. Klagers verwijten beklaagde dat hij de melding van de verpleegkundige over de verdere achteruitgang van patiënte niet aan hen heeft gecommuniceerd. Verder heeft hij niet gemeld dat er gestart zou worden met morfine. Het college oordeelt dat op het moment van voorschrijven van de morfine er geen verandering was in de gezondheidssituatie van patiënte. Beklaagde heeft de morfine voorgeschreven zodat patiënte comfortabel zou zijn gedurende de nacht. Het medisch dossier laat zien dat de vitale parameters bij toediening van de morfine gelijk waren aan die van de middag. Patiënte had nog altijd een hoge pols en ademfrequentie en een MEWS van 7. Op grond van het voorgaande was er naar het oordeel van het college objectief gezien geen aanleiding om, zoals in de middag afgestemd tussen de collega van beklaagde en klagers, contact op te nemen met klagers nu er van een verdere achteruitgang of beleidswijziging geen sprake was. Het college geeft in dit geval als “terugkoppeling” mee dat het wel beter was geweest als de familie op dat moment geïnformeerd was. Het ging immers om een oudere patiënte, die gezien de aanhoudend hoge frequentie van ademhaling wel eens uitgeput zou kunnen raken. Dit is echter niet zwaar genoeg om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klacht kennelijk ongegrond.   

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 6 januari 2023 naar aanleiding van de op 14 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
 

A , te D,

en

B , te D,

en

C , te D,

k l a g e r s

-tegen-

F , arts, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam,
 

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het aanvullende klaagschrift van 20 mei 2022, respectievelijk 27 juni 2022;

- het verweerschrift;

- proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.

Naast de klacht zijn nog twee met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen collega’s van beklaagde. Deze klachten zijn bekend onder de nummers Z2022/4044 en Z2022/4064.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klagers zijn de twee dochters en zoon van mevrouw H (hierna te noemen: patiënte). Patiënte is geboren in 1936. Van 16 augustus 2021 tot en met 26 augustus 2021 is patiënte vanwege persisterend braken opgenomen geweest in I te D.

Op 25 augustus 2021 heeft er een familiegesprek plaatsgevonden tussen een collega van beklaagde (beklaagde in de zaak met nummer: Z2022/4044) en klagers. De collega van beklaagde heeft naar aanleiding van voornoemd familiegesprek de volgende aantekening opgenomen in het medisch dossier:

“[…]

Scenario van verdere achteruitgang besproken, dan met name kans dat zij last gaat krijgen van de dyspnoe, als extra zuurstof dan niet helpt is volgende stap morfine geven. Zij lijken dit te begrijpen en zijn hiermee akkoord. Nu nog niet actueel aangezien zij nu aangeeft niet benauwd te zijn.

Familie geeft aan dat de communicatie tot nu toe wat beperkt geweest is, afgesproken dat we bij wijzigingen in haar toestand of behandeling dit zullen afstemmen met familie.”

Beklaagde is voor het eerst betrokken geraakt bij de behandeling in de avond van 25 augustus 2021. De verpleegkundige (beklaagde in de zaak met nummer: Z2022/4064) heeft contact gezocht met beklaagde omdat hij een slecht gevoel had over de gezondheidssituatie van patiënte. Beklaagde heeft haar lichamelijk onderzocht en vastgesteld dat zij net als in de middag een hoge pols- en ademfrequentie had. Daarbij was de modified early warning score (hierna: MEWS) ook gelijk gebleven ten opzichte van de middag, te weten een score van 7. Vanwege de benauwdheid van patiënte heeft hij eenmalig 2,5mg morfine subcutaan (een onderhuidse injectie) voorgeschreven, zodat zij comfortabeler zou zijn gedurende de nacht. Beklaagde heeft met betrekking tot het lichamelijk onderzoek het volgende opgenomen in het medisch dossier:

Anamnese:

Gebeld door VPK. Slecht gevoel over mw. Ligt snel ademend in bed. Op zich nu goede saturatie met 3L O2 supp. AH ca. 40/min.

Wordt nu maximaal behandeld met AB. Met familie al besproken dat het een wankele situatie is.

Gaat nog vernevelen. Nog geen morfine gehad.

Lichamelijk onderzoek:

Alg: Benauwde, zieke vrouw. Oogt nu niet comfortabel.

Spreekt niet duidelijk terug, lijkt mijn vragen niet helemaal te begrijpen.

Vitale gegevens:

                        25-08-21 22:00

J:

Polsslag:       (!) 110

Ademhal:      (!) 40

Temperatuur: 37,9 ºC

SpO2:           100%

K/

- Morfine 2.5mg nu

- Evt vannacht nogmaals indien mw aanhoudend oncomfortabel oogt. Ook nog eenmaal saturatie meten vannacht en evt O2 verhogen.

- Geen SIT-oproep.”

Patiënte is op 26 augustus 2021 komen te overlijden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:

3. hij de melding van de verpleegkundige over de verdere achteruitgang van patiënte niet aan klagers heeft gecommuniceerd en de slechte controles heeft genegeerd;

4. hij niet heeft gemeld dat er gestart zou worden met morfine en daar ook geen opdracht voor heeft gegeven aan de verpleegkundige;

6. hij de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klagers wordt verweten. Hij stelt dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 1. en 2. gezamenlijk te bespreken. Het college volgt het verweer van beklaagde, dat op het moment van voorschrijven van de morfine er geen verandering was in de gezondheidssituatie van patiënte. Beklaagde heeft, na overleg daarover met de dienstdoende verpleegkundige, de morfine voorgeschreven zodat patiënte comfortabel zou zijn gedurende de nacht. Het medisch dossier geeft verder blijk van het feit dat de vitale parameters bij toediening van de morfine gelijk waren aan die van de middag. Patiënte had nog altijd een hoge pols en ademfrequentie en een MEWS van 7. Op grond van het voorgaande was er naar het oordeel van het college objectief gezien geen aanleiding om, zoals in de middag afgestemd tussen de collega van beklaagde en klagers, contact op te nemen met klagers nu er van een verdere achteruitgang of beleidswijziging geen sprake was. Het college geeft in dit geval als terugkoppeling mee dat het wel beter was geweest als de familie op dat moment geïnformeerd was. Het ging immers om een oudere patiënte, die gezien de aanhoudend hoge frequentie van ademhaling wel eens uitgeput zou kunnen raken. Dit is echter niet zwaar genoeg om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Het verwijt dat beklaagde slechte controles heeft genegeerd wordt niet nader onderbouwd en vindt geen steun in het medisch dossier.

De klachtonderdelen 1. en 2. zijn met inachtneming van het bovenstaande kennelijk ongegrond.

5.3

Met betrekking tot klachtonderdeel 3. voeren klagers aan dat beklaagde de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd. Het college overweegt dat klagers het verwijt niet nader onderbouwen en vindt hiervoor ook geen steun in het medisch dossier. Verder ziet het college ook geen aanleiding te twijfelen aan de lab-uitslagen. Het klachtonderdeel is dus kennelijk ongegrond.

5.4

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, P.J. Wahab en H.I.F. Royen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.