ECLI:NL:TGZRZWO:2023:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4064

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:19
Datum uitspraak: 06-01-2023
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4064
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klagers zijn nabestaanden van patiënte. Verwijt dat beklaagde niet heeft gecommuniceerd dat er op 25 augustus 2021 om 19:30 uur een order voor morfine was aangevraagd. Tevens verwijt dat hij de achteruitgang van patiënte niet besproken heeft met de familie. Het college oordeelt dat beklaagde in overleg met de kliniekarts de morfine heeft toegediend om patiënte comfortabel de nacht in te laten gaan. De vitale parameters waren op het moment van overleg tussen beklaagde en de kliniekarts, als tijdens het toedienen van de morfine, nog hetzelfde als in de middag op het moment van afstemmen met de familie. Van een achteruitgang in de gezondheidstoestand van patiënte was dus geen sprake en op grond daarvan was beklaagde niet gehouden contact op te nemen met de familie. Een order om morfine toe te dienen, is enkel de basis voor een verpleegkundige om een handeling te mogen verrichten. In dit geval betrof de order de bevoegdheidsoverdracht aan de verpleegkundige om - indien noodzakelijk – morfine toe te dienen. Een dergelijke order behoefde naar het oordeel van het college niet gecommuniceerd te worden met klagers, omdat dit beleid diezelfde dag met hen besproken was. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 6 januari 2023 naar aanleiding van de op 14 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
 

A , te D,

en

B , te D,

en

C , te D,

k l a g e r s

-tegen-

G , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam,
 

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het aanvullende klaagschrift van 20 mei 2021, respectievelijk 27 juni 2021;

- het verweerschrift;

- proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.

Naast de klacht zijn nog twee met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen collega’s van beklaagde. Deze klachten zijn bekend onder de nummers Z2022/4044 en Z2022/4061.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klagers zijn de twee dochters en zoon van mevrouw H (hierna te noemen: patiënte). Patiënte is geboren in1936. Van 16 augustus 2021 tot en met 26 augustus 2021 is patiënte vanwege persisterend braken opgenomen geweest in I te D.

Op 25 augustus 2021 heeft er een familiegesprek plaatsgevonden tussen een collega van beklaagde (beklaagde in de zaak met nummer: Z2022/4044) en klagers. De collega van beklaagde heeft naar aanleiding van voornoemd familiegesprek de volgende aantekening opgenomen in het medisch dossier:

“[…]

Scenario van verdere achteruitgang besproken, dan met name kans dat zij last gaat krijgen van de dyspnoe, als extra zuurstof dan niet helpt is volgende stap morfine geven. Zij lijken dit te begrijpen en zijn hiermee akkoord. Nu nog niet actueel aangezien zij nu aangeeft niet benauwd te zijn.

Familie geeft aan dat de communicatie tot nu toe wat beperkt geweest is, afgesproken dat we bij wijzigingen in haar toestand of behandeling dit zullen afstemmen met familie.”

Beklaagde heeft in de avond contact gezocht met de kliniekarts (beklaagde in de zaak met nummer: Z2022/4061) omdat hij een slecht gevoel had over de gezondheidssituatie van patiënte. De kliniekarts heeft patiënte lichamelijk onderzocht en vastgesteld dat zij net als in de middag een hoge pols- en ademfrequentie had. Daarbij was de modified early warning score (hierna: MEWS) ook gelijk gebleven ten opzichte van de middag, te weten een score van 7. Vanwege de benauwdheid van patiënte heeft de kliniekarts aan beklaagde de opdracht gegeven eenmalig 2,5mg morfine subcutaan (een onderhuidse injectie) toe te dienen, zodat zij comfortabeler zou zijn gedurende de nacht. De kliniekarts heeft het volgende opgenomen in het medisch dossier:

Anamnese:

Gebeld door VPK. Slecht gevoel over mw. Ligt snel ademend in bed. Op zich nu goede saturatie met 3L O2 supp. AH ca. 40/min.

Wordt nu maximaal behandeld met AB. Met familie al besproken dat het een wankele situatie is.

Gaat nog vernevelen. Nog geen morfine gehad.

Lichamelijk onderzoek:

Alg: Benauwde, zieke vrouw. Oogt nu niet comfortabel.

Spreekt niet duidelijk terug, lijkt mijn vragen niet helemaal te begrijpen.

Vitale gegevens:

                        25-08-21 22:00

J:

Polsslag:       (!) 110

Ademhal:      (!) 40

Temperatuur: 37,9 ºC

SpO2:           100%

K/

- Morfine 2.5mg nu

- Evt vannacht nogmaals indien mw aanhoudend oncomfortabel oogt. Ook nog eenmaal saturatie meten vannacht en evt O2 verhogen.

- Geen SIT-oproep.”

Op 25 augustus 2021 om 19:21 uur is in het medisch dossier opgenomen dat het lichaam van patiënte toenemend was gaan werken (er was sprake van rochelen/hulpademhalingsspieren) en daarom 2,5mg morfine zou worden gegeven.

Op 25 augustus 2021 om 23:01 uur heeft beklaagde na overleg met de dienstdoende kliniekarts 2,5mg morfine subcutaan toegediend bij patiënte.

Patiënte is op 26 augustus 2021 komen te overlijden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:

3. hij niet gecommuniceerd heeft dat er op 25 augustus 2021 om 19:30 uur een order voor morfine was aangevraagd;

4. hij de achteruitgang van patiënte wel heeft gemeld aan de kliniekarts, maar niet besproken heeft met de familie. De controles waren niet best en hij heeft geen initiatief of verantwoording genomen;

6. hij de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klagers wordt verweten. Hij stelt dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 1. en 2. gezamenlijk te bespreken en volgt daarbij het verweer van beklaagde dat de morfine is toegediend in een curatieve setting en niet in een palliatieve setting. In overleg met de kliniekarts heeft beklaagde de morfine toegediend om patiënte comfortabel de nacht in te laten gaan. De vitale parameters waren op het moment van overleg tussen beklaagde en de kliniekarts, als tijdens het toedienen van de morfine, nog hetzelfde als in de middag, te weten slecht stabiel. Van een achteruitgang in de gezondheidstoestand van patiënte was dus geen sprake en op grond daarvan was beklaagde niet gehouden contact op te nemen met de familie.

Voor wat betreft het verwijt dat beklaagde niet heeft gecommuniceerd dat er een order voor morfine was aangemaakt oordeelt het college dat een order enkel de basis behelst voor een verpleegkundige om een handeling te mogen verrichten. In dit geval betrof de order dus de bevoegdheidsoverdracht aan een verpleegkundige om - indien noodzakelijk – de morfine toe te dienen. Een dergelijke order behoefde naar het oordeel van het college dan ook niet gecommuniceerd te worden met klagers, omdat dit beleid diezelfde dag met hen besproken is.

Op grond van het voorgaande zijn de klachtonderdelen 1. en 2. kennelijk ongegrond.

5.3

Met betrekking tot klachtonderdeel 3. voeren klagers aan dat beklaagde de lab-uitslagen heeft aangepast en verwijderd. Het college overweegt dat klagers het verwijt niet nader onderbouwen en vindt hiervoor ook geen steun in het medisch dossier. Verder ziet het college ook geen aanleiding te twijfelen aan de lab-uitslagen. Het klachtonderdeel is dus kennelijk ongegrond.

5.4

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, B. Nijhuis- Prigge en J. van der Sluis, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.