ECLI:NL:TGZRZWO:2023:157 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5532

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:157
Datum uitspraak: 04-09-2023
Datum publicatie: 07-09-2023
Zaaknummer(s): Z2023/5532
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen inrichtingsarts ongegrond. Klager verblijft in een Penitentiaire Inrichting. Verweerder is als huisarts en justitieel geneeskundige werkzaam in deze PI. Vóór zijn detentie was klager volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij is het niet eens met het advies van de inrichtingsarts om hem arbeidsgeschikt te verklaren. Ook verwijt klager de inrichtingsarts dat hij hem geen (duidelijke) uitleg daarover heeft gegeven. Het college oordeelt dat de inrichtingsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 4 september 2023 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam in D,

verweerder, hierna ook: de inrichtingsarts,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
 

1. Klager verblijft in Penitentiaire Inrichting D (hierna: PI). Verweerder is als huisarts en justitieel geneeskundige werkzaam in deze PI. Vóór zijn detentie was klager volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij is het niet eens met het advies van de inrichtingsarts van

3 maart 2023 om hem arbeidsgeschikt te verklaren. Ook verwijt klager de inrichtingsarts dat hij hem geen (duidelijke) uitleg daarover heeft gegeven.
 

2. Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
 

2. De procedure
 

2. Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 5 april 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de medische gegevens ontvangen op 9 juni 2023;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 11 juli 2023;
  • de brief van klager, binnengekomen op 17 juli 2023, met bijlagen.
     

2. Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
 

3. De feiten
 

3.      Klager is in 2012 in de PI E arbeidsongeschikt verklaard. Begin 2021 is klager

overgeplaatst naar de PI in D. Er heeft een psychomedisch overleg (PMO) plaatsgevonden in 2021 waarbij de arbeids(on)geschiktheid van klager is besproken. Op basis van het verslag van het PMO is in 2022 geoordeeld dat klager niet arbeidsongeschikt is. De inrichtingsarts is sinds februari 2022 werkzaam in de PI en was niet eerder betrokken bij klager.
 

2.      Er is een procedure bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

(hierna: RSJ) geweest, omdat klager het niet eens was met het feit dat hij niet arbeidsongeschikt zou zijn. Op 31 januari 2023 heeft de RSJ geoordeeld dat het verslag van het PMO tekortschiet als motivering van het medische advies dat klager niet (geheel) arbeidsongeschikt is. Uit het verslag en advies blijkt namelijk niet dat voldoende rekening is gehouden met de situatie van klager. De arbeids(on)geschiktheid van klager was dus niet zorgvuldig beoordeeld volgens het RSJ. De inrichtingsarts is wel gehoord tijdens de zitting door de RSJ, maar was nog niet eerder betrokken bij de behandeling van klager.
 

3.      Klager heeft hierna verzocht om zijn arbeids(on)geschiktheid opnieuw te beoordelen.

Op 3 maart 2023 is door de inrichtingsarts geconcludeerd en aan klager medegedeeld dat hij niet arbeidsongeschikt is, omdat klager eerder in de PI passend werk uitvoerde. Klager heeft namelijk vanaf mei 2022 als (hulp)afdelingsreiniger gewerkt. Voorwaarde is wel dat het werk in een prikkelarme omgeving plaatsvindt.

4. De klacht en de reactie van de huisarts
 

4. Kort gezegd houdt de klacht in dat klager geen verklaring van de inrichtingsarts heeft gekregen waarom hij arbeidsgeschikt is bevonden, ondanks dat hij herhaaldelijk naar zijn argumentatie heeft gevraagd. Dat heeft tot gevolg dat als er geen geschikt werk voor klager is, hij dan als werkweigeraar wordt gezien en op zijn cel wordt ingesloten.
 

5. De inrichtingsarts vindt niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht moet volgens hem ongegrond worden verklaard.
 

7. Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

 

5. De overwegingen van het college
 

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1 Het college moet de vraag beantwoorden of de inrichtingsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’. Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsoefening. Daarbij moet rekening worden gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.

Wat is het oordeel van het college?

5.2 Het college oordeelt dat de inrichtingsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
 

5.3 Klager verwijt de inrichtingsarts dat hij hem niet (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt heeft verklaard en dat hij onvoldoende uitleg heeft ontvangen over hoe de inrichtingsarts tot die beoordeling is gekomen. De uitleg die klager wel heeft ontvangen vindt hij te summier, omdat de beoordeling uitsluitend gebaseerd is op de diagnose autisme. Klager heeft ook een angststoornis, depressies en lichamelijke klachten. Daar heeft de inrichtingsarts volgens hem geen rekening mee gehouden. De inrichtingsarts weerspreekt dit en zegt dat hij niet over de inhoud van het werk binnen de PI gaat en wat passende arbeid is voor iemand. Het hoofd arbeid gaat daar over. Als er geen passend werk is, betekent het niet dat iemand arbeidsongeschikt of een werkweigeraar is. Hierbij benadrukt de inrichtingsarts dat arbeidsongeschiktheid buiten de PI wat anders is dan binnen de PI en dat hij verantwoordelijk is voor de beslissing óf iemand kan werken. Omdat klager in het verleden in de huidige PI heeft gewerkt en dat goed ging, vindt de inrichtingsarts dat klager niet arbeidsongeschikt is. Wel vindt hij dat het werk passend moet zijn voor klager.
 

5.4 Het college stelt voorop dat binnen (voorlopige) detentie het verrichten van arbeid geldt als zinvolle dagbesteding en niet als een manier om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Ook wordt het gezien als een goede voorbereiding voor terugkeer in de samenleving en om structuur aan de dag te geven. Dit betekent dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid binnen detentie van een heel andere orde is dan de beoordeling van arbeidsongeschiktheid buiten detentie. Bovendien leidt een eerdere arbeidsongeschiktheidsverklaring in een andere PI niet automatisch tot arbeidsongeschiktheid bij latere detentie. Verder overweegt het college dat de inrichtingsarts in een PI vanwege de bijzondere aard van de arbeid binnen de PI in het algemeen in staat en ook bevoegd is om te oordelen over de geschiktheid om arbeid in detentie te verrichten.
 

5.5 Het college volgt de inrichtingsarts in zijn standpunt. Uit de stukken volgt dat hij klager middels meerdere berichten en gesprekken gemotiveerd heeft uitgelegd waarom hij klager arbeidsgeschikt heeft verklaard. Daaruit leidt het college af dat de inrichtingsarts klager heeft geïnformeerd en daarnaast ook voldoende heeft onderbouwd hoe hij tot de conclusie van zijn beoordeling is gekomen. De psychische en lichamelijke klachten van klager staan op zichzelf niet in de weg aan het verrichten van arbeid in een PI. Dat klager graag aan het werk is op therapeutische basis en hij - ondanks zijn psychische en lichamelijke beperkingen - in de praktijk heeft laten zien dat aan te kunnen, was dan ook voor de inrichtingsarts de reden om hem niet arbeidsongeschikt te verklaren. Klager heeft aangegeven dat door het doen van therapeutisch werk zijn depressie en angst wat minder werd. Hiermee heeft de inrichtingsarts juist in het belang van klager gedacht, aangezien werk op therapeutische basis een positief effect lijkt te hebben op klager. De inrichtingsarts heeft in zijn oordeel meegewogen dat er op medische gronden voorwaarden aan de werkzaamheden van klager in de PI zijn verbonden, namelijk dat klager een prikkelarme werkomgeving nodig heeft waarbij hij zich desgewenst kan terugtrekken. Op basis daarvan moet een inschatting worden gemaakt of er voor klager passend werk is, maar dat is niet ter beoordeling aan de inrichtingsarts.
 

5.6 Alles bij elkaar genomen ziet het college geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het door de inrichtingsarts gestelde onjuist is en dat hij in dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.
 

Slotsom

5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 4 september 2023 door P.A.H. Lemaire, voorzitter,
M. van Bergeijk en N.M. Dreteler-Rademaker, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter


 


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.