ECLI:NL:TGZRZWO:2023:121 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/3899

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:121
Datum uitspraak: 26-05-2023
Datum publicatie: 30-05-2023
Zaaknummer(s): Z2022/3899
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychotherapeut gegrond. De psychotherapeut is de vader van klaagsters ex-partner en de grootvader van klaagsters kinderen. De klacht gaat over e-mailberichten die de psychotherapeut aan verschillende instanties heeft gestuurd over huiselijk geweld dat zou zijn gepleegd door klaagster, over de situatie tussen klaagster, haar ex-partner en de kinderen en over klaagsters medische toestand. De psychotherapeut stuurde deze berichten in de hoedanigheid van grootvader en psychotherapeut. Volgens klaagster heeft de psychotherapeut, terwijl sprake was van een privésituatie, zijn titel misbruikt. Naar het oordeel van het college valt het handelen van de psychotherapeut onder de tweede tuchtnorm en is klaagster ontvankelijk in haar klacht. Het college verklaart de klacht gegrond. De psychotherapeut heeft zijn titel bewust ingezet, met als beoogd gevolg dat daaraan door de instanties een grotere waarde zou worden toegekend dan wanneer hij zich uitsluitend als grootvader zou hebben gepresenteerd. De psychotherapeut had onvoldoende oog voor wat de schadelijke impact hiervan zou kunnen zijn. De psychotherapeut had zich alleen moeten presenteren als bezorgd familielid en zich moeten onthouden van medische kwalificaties die hij gewicht gaf met de herhaalde verwijzing naar zijn medische beroep, zijn opleiding en ervaring. Door anders te handelen, heeft hij de belangen van klaagster geschaad. Door de manier waarop hij de instanties met gebruikmaking van zijn beroepstitel heeft proberen te beïnvloeden, heeft de psychotherapeut daarnaast het vertrouwen in de beroepsgroep geschaad. Het handelen van de psychotherapeut is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wat betreft de op te leggen maatregel is het college niet overtuigd geraakt dat de psychotherapeut, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, bij een eventuele volgende melding zal afzien van het gebruik van zijn beroepstitel of verwijzing naar zijn kennis en ervaring als psychotherapeut. Gelet hierop is naar het oordeel van het college een maatregel aangewezen die gericht is op preventie, die de psychotherapeut ervan zal afhouden ten onrechte van zijn titel of hoedanigheid van psychotherapeut gebruik te maken. Aan de psychotherapeut wordt daarom een voorwaardelijke schorsing van twee maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar, waaraan de voorwaarde wordt verbonden dat hij zich niet nogmaals schuldig maakt aan soortgelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van 26 mei 2023 op de klacht van

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman, werkzaam te Amsterdam,

tegen

C,

psychotherapeut,

destijds werkzaam te D,

verweerder, hierna ook: de psychotherapeut,

gemachtigde: mr. D. Zwartjens, werkzaam te Leiden.

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De psychotherapeut is de vader van klaagsters ex-partner en de grootvader van klaagsters kinderen. De klacht gaat over e-mailberichten die de psychotherapeut aan verschillende instanties heeft gestuurd over huiselijk geweld dat zou zijn gepleegd door klaagster, over de situatie tussen klaagster, haar ex-partner en de kinderen en over klaagsters medische toestand. De psychotherapeut stuurde deze berichten in de hoedanigheid van grootvader en psychotherapeut.
 

1.2
Het college verklaart de klacht gegrond. Aan de psychotherapeut wordt een voorwaardelijke schorsing opgelegd van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

2.1

Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen[1], binnengekomen op 7 februari 2022;
  • het verweerschrift, binnengekomen op 5 april 2022;
  • de brief van de secretaris van 13 april 2022;
  • de brief van 27 maart 2022 aan de (kinder)rechter;
  • het proces-verbaal van het op 30 juni 2022 gehouden mondeling vooronderzoek;
  • de brief van de gemachtigde van klaagster van 7 juli 2022;
  • een set met gewijzigde en aanvullende bijlagen van de kant van klaagster, binnengekomen op 11 juli 2022;
  • de reactie van de psychotherapeut op het proces-verbaal en op de brief van 7 juli 2022, binnengekomen op 15 juli 2022;
  • de brief van de gemachtigde van de psychotherapeut van 29 november 2022;
  • de aanvullende stukken van de gemachtigde van klaagster, ontvangen op

2 december 2022;

  • de aanvullende stukken van de gemachtigde van klaagster, ontvangen op

28 maart 2023.

2.2

De zaak is behandeld op de zitting van 14 april 2023. Partijen en hun gemachtigden zijn verschenen.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  

3.1 De feiten

Klaagster heeft tot 27 augustus 2019 een geregistreerd partnerschap gehad met de zoon van de psychotherapeut. Samen hebben zij twee minderjarige kinderen. De psychotherapeut heeft in de periode hierna aan verschillende instanties meldingen gedaan over de situatie tussen klaagster, haar (ex-)partner – de zoon van de psychotherapeut – en de kinderen.

Zo heeft hij op 18 november 2019 een melding gedaan bij Veilig Thuis E van huiselijk geweld door klaagster tegen haar ex-partner in aanwezigheid van hun dochter. Op 17 augustus 2020 heeft de psychotherapeut zich weer tot E gewend om melding te maken van escalaties op respectievelijk 8 en 15 augustus 2020.

Op 27 oktober 2020 heeft de psychotherapeut een melding gedaan bij de politie. Hierin heeft de psychotherapeut onder meer het volgende verklaard:

“Rond 15 mei 2020 kreeg ik van mijn zoon 1560 A4’s vol met whatsappberichten waaruit helder werd hoe beide partners verwikkeld waren in een destructief escalerende vechtrelatie. Zij, mogelijk te diagnosticeren met een hoog Gestructureerde persoonlijkheidsstoornis, en hij met een mogelijk met het Stockholm syndroom belaste ontwijkende persoonlijkheidsstructuur. Als 45 jaar nog steeds in de psychiatrie werkzame psychotherapeut durf ik voorzichtig u iets duidelijk te maken

(…)

Met deze melding hoop ik bij te dragen aan een verbetering van de opvoedingssituatie van mijn kleinkinderen. Uiteraard kan ik u ook mails geven waarin de toonzetting van de advocaat van A wederom boekdelen spreekt. Maar dat mogelijk voor later

Mvg.

C, grootvader van F”

Op 2 januari 2021 heeft de psychotherapeut wederom een melding gedaan bij E, inhoudende:


“Geachte G,

Ook al is de casus verwezen naar Jeugdzorg B blijf ik toch van mening dat uw organisatie handelend dient op te treden in de verdere escalatie. Nu is er bewijsbaar ouderverstotingsgedrag gaande. Mede omdat mijn zoon begint te reageren en dus uit zijn ontwijkbubbel is gekomen. De forensisch psychiatrische problematiek, een justitiële bemoeienis in het verleden noopt mij tot deze uitspraak omdat de hooggestructureerde borderlineproblematiek, waar mevr. zelf nooit om gevraagd heeft, leidt nu tot verdere uitwassen.

In bijgaande stukken moge het duidelijk worden.

Mvg,

C,

grootvader en psychotherapeut”

Van deze melding aan E en de zorgen omtrent zijn kleinkinderen heeft de psychotherapeut op diezelfde datum per e-mail ook Jeugdgezondheidszorg B op de hoogte gebracht. Deze e-mail is door hem afgesloten met “Als grootvader en psychotherapeut schrijf ik u”.

In een ongedateerde bijlage bij de melding aan E geeft de psychotherapeut een analyse van het gedrag van de kinderen en gaat hij in op de achtergrondinformatie van klaagster en haar ex-partner/de zoon van de psychotherapeut. Daarbij geeft hij zijn visie over ouderverstoting en de volgens hem aanwezige hooggestructureerde borderline-problematiek bij klaagster. Ook deze bijlage is ondertekend met “psychotherapeut”.

Op 5 mei 2021 heeft de psychotherapeut per e-mail een melding gedaan bij H (in kopie aan E) over de gezinssituatie van klaagster en haar ex-partner. Hierin valt onder meer het volgende te lezen:
 

“Als grootvader van F, kinderen van mijn zoon I en A en als collega, ik ben namelijk psychotherapeut, wiens achtergrond te lezen is op J , richt ik mij tot u als hulpverlener van de ex-partners I en A.

(…)

Als ervaren systeempsychotherapeut, die sinds 1980 lid is van K en in Italië jarenlang is opgeleid bij L, weet ik dat mijn inbreng als subjectieve melding geduid kan worden.

(…)

In de onderstaande mails kunt u lezen dat ik een systemisch kijk heb op de problemen tussen beide ouders. Waar mijn zoon geen grenzen wist te stellen of ergernis wist op te wekken door afspraken niet na te komen, zal er toch zeker ook aandacht moeten zijn voor het verbale geweld en het lijfelijke geweld van moeder”

Een volgende e-mail van de psychotherapeut aan H dateert van

7 mei 2021. Deze mail is ondertekend met “psychotherapeut”. In deze e-mail refereert de psychotherapeut aan klaagster als iemand die te maken heeft gehad met veel lichamelijk geweld van haar stiefvader en een moeder die niet in staat was grenzen te stellen.

In een melding van de psychotherapeut aan E van 8 september 2021 heeft de psychotherapeut onder meer het volgende geschreven:


“Nu signaleer ik opnieuw vanwege bedreigingen voor mijn kleinkinderen in de relatie tot hun vader. Ik hoop dat u mij het niet kwalijk neemt dat ik de kennis van een professional hebt. Die kennis kan ik niet buitensluiten als ik reageer vanuit mijn verstand en gevoel. Dat A mij een onbevoegde relatietherapeut noemt in uw stuk “Verzoek tot bespreking” geeft aan dat er veel gepoogd wordt om desinformatie te verspreiden ten dienste van haar doel (zie hieronder)

Even ter uwer informatie:

Sinds 1980 lid van K, Van M.”

Daarnaast heeft de psychotherapeut in zijn e-mail een aantal voorbeelden genoemd waaruit volgens hem blijkt dat sprake is van een proces van vaderuitstoting.

3.2 De klacht

Klaagster verwijt de psychotherapeut dat hij:

3. De Beroepscode voor psychotherapeuten heeft geschonden. Meer specifiek heeft de psychotherapeut volgens klaagster:

  • misbruik gemaakt van zijn professioneel gezag in de privésfeer (artikel I.1.1.2);
  • het verbod om misbruik te maken van zijn positie als psychotherapeut overtreden (artikel I.4.3.);
  • ongeoorloofd een persoon aan een behandeling laten deelnemen zonder vrijwillige en weloverwogen toestemming, door klaagster te analyseren en diagnosticeren (artikel II.2.1.1) en
  • zich gedragen op een manier die het vertrouwen in het vakgebied, de beroepsgroep of collega-psychotherapeuten kan schaden (artikel I.4.4.1);
  • bepaalde psychische problematiek aan de kant van klaagster benoemd.

2. Door zijn bemoeienis de behandeling van de kinderen van klaagster stagneert, waardoor hun belangen worden geschaad;

3. Met zijn e-mails en andere interventies de hulpverlenende instanties zodanig belast dat dat een negatief effect heeft of kan hebben op het hulpverleningstraject.

3.3 Het verweer
Primair stelt de psychotherapeut zich op het standpunt dat het handelen waarover wordt geklaagd niet onder de eerste tuchtnorm valt en evenmin onder de tweede tuchtnorm, nu sprake is van gedragingen in de privésfeer en deze gedragingen niet zodanig ernstig zijn dat zij onder de werking van de tweede tuchtnorm vallen. Hij meent dan ook dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht.

Voor zover aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht wordt toegekomen, stelt de

psychotherapeut dat het onjuist is geweest om zijn beroep van psychotherapeut te gebruiken in de door hem gedane meldingen. Hij zal dit nooit meer doen. Wel zal hij van zijn recht gebruik blijven maken om in zijn hoedanigheid van grootvader meldingen te doen. De psychotherapeut ontkent het dossier van klaagster te hebben ingezien. De informatie over klaagster heeft hij van zijn zoon. Met zijn omschrijvingen heeft hij slechts geprobeerd de ernst van de problematiek duidelijk te maken. 

3.4 De overwegingen van het college

3.4.1 De ontvankelijkheid

Vaststaat dat geen sprake is van een behandelrelatie tussen klaagster en de psychotherapeut. De eerste tuchtnorm is dan ook niet van toepassing. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of het handelen van de psychotherapeut onder de tweede tuchtnorm valt. In dat kader overweegt het college het volgende.

Het college is van oordeel dat geen sprake is van (enkel) privégedragingen van de psychotherapeut. De psychotherapeut heeft zich in zijn uitlatingen richting instanties duidelijk (ook) gepresenteerd als psychotherapeut en zich telkens expliciet beroepen op de kennis en expertise vanuit zijn beroep. Zoals uit de verschillende stukken kan worden afgeleid – en ook ter zitting door de psychotherapeut is bevestigd – heeft hij zijn beroepstitel weloverwogen gebruikt om serieus genomen te worden én zijn meldingen kracht bij te zetten. Daarbij gaat het niet alleen om de ondertekening van zijn berichten met ‘psychotherapeut’, maar ook (en vooral) om de inhoud van die berichten. De gedragingen kunnen dan ook niet los gezien worden van de hoedanigheid van psychotherapeut, en gaan daarmee zonder meer ook buiten de privésfeer.

Het handelen valt hiermee onder de tweede tuchtnorm.

Dit betekent dat klaagster in haar klacht kan worden ontvangen en het college de klacht inhoudelijk zal beoordelen.

3.4.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen

Vanwege de samenhang van de verschillende klachtonderdelen, zal het college deze

gezamenlijk bespreken. Ter zitting is namens klaagster bevestigd dat de klacht er in de

kern op neerkomt dat de psychotherapeut, terwijl sprake was van een privésituatie,

zijn titel heeft misbruikt.

De klacht is gegrond. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3.4.1 is overwogen, heeft de

psychotherapeut zijn titel bewust ingezet. Klaagster wordt door hem in de meldingen op

een bepaalde manier neergezet, waarbij de psychotherapeut zijn professionele hoedanigheid en analyses aanwendt en waardeoordelen geeft over klaagster en de situatie omtrent haar ex-partner en kinderen. Door het gebruik van zijn titel was het niet alleen aannemelijk dat hier door de betreffende instanties een bepaalde waarde aan zou worden toegekend; het was het beoogde gevolg van het handelen van de psychotherapeut dat aan zijn meldingen een grotere waarde zou worden toegekend dan wanneer hij zich uitsluitend als grootvader zou hebben gepresenteerd. De psychotherapeut had onvoldoende oog voor wat de schadelijke impact hiervan zou kunnen zijn, zowel voor klaagsters gezondheid als voor haar relatie met haar kinderen. Klaagster wordt nog steeds met de gevolgen van de meldingen geconfronteerd. Zo is volgens klaagster de psychologische behandeling van klaagster door de bemoeienis van de psychotherapeut gestagneerd. Omdat de berichten van de psychotherapeut steeds onderwerp van gesprek waren, kon niet worden toegekomen aan behandeling. De psychotherapeut had zich alleen moeten presenteren als bezorgd familielid en zich moeten onthouden van medische kwalificaties die hij gewicht gaf met de herhaalde verwijzing naar zijn medische beroep, zijn opleiding en ervaring. Door anders te handelen, heeft hij de belangen van klaagster geschaad. Door de manier waarop hij de instanties met gebruikmaking van zijn beroepstitel heeft proberen te beïnvloeden, heeft de psychotherapeut daarnaast het vertrouwen in de beroepsgroep geschaad.

Het stond en staat de psychotherapeut vrij zijn zorgen te delen met de verschillende instanties, als grootvader van zijn kleinkinderen, maar niet als psychotherapeut.

De psychotherapeut heeft dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

3.5 De op te leggen maatregel

Ten aanzien van de op te leggen maatregel neemt het college het volgende in aanmerking.

De psychotherapeut is op verschillende momenten aangesproken op zijn handelen. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden instanties te blijven aanschrijven met verwijzing naar zijn beroepstitel en bijzondere kennis en ervaring en het lijkt tot geen enkele bijsturing in zijn handelen te hebben geleid. Zelfs na indiening van de klacht heeft de psychotherapeut, met gebruikmaking van de bij de klacht meegestuurde stukken, de kinderrechter benaderd in de procedure tussen klaagster en haar ex-partner. Ter zitting heeft de psychotherapeut op dit punt geen blijk gegeven van zelfinzicht en gaf hij geen blijk oog te hebben voor het negatieve effect van zijn handelen op anderen, waaronder de oudergesprekken tussen zijn zoon en ex-schoondochter. In tegendeel, hij bleef benadrukken wat een en ander voor hem zelf heeft betekend en de “storm die hij over zich heen heeft gekregen”. Ter zitting is gebleken dat de psychotherapeut nog steeds diep in het persoonlijke conflict verwikkeld is. Gelet hierop is het college dan ook niet overtuigd dat de psychotherapeut, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, bij een eventuele volgende melding zal afzien van het gebruik van zijn beroepstitel of verwijzing naar zijn kennis en ervaring als psychotherapeut. Gelet hierop is naar het oordeel van het college een maatregel aangewezen die gericht is op preventie, die de psychotherapeut ervan zal afhouden ten onrechte van zijn titel of hoedanigheid van psychotherapeut gebruik te maken. 

Het college acht het daarom passend dat aan de psychotherapeut een voorwaardelijke schorsing van twee maanden met een proeftijd van twee jaar wordt opgelegd, waaraan de voorwaarde wordt verbonden dat hij zich niet nogmaals schuldig maakt aan soortgelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

3.6 Conclusie

De klacht is gegrond. Het college legt de psychotherapeut een voorwaardelijke schorsing op van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar.

4.     DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • schorst de bevoegdheid van de psychotherapeut om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van twee maanden;
  • beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders mocht bepalen omdat beklaagde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, te weten door gebruik te maken van zijn titel psychotherapeut en/of verwijzing naar zijn opleiding, kennis, ervaring of lidmaatschap van beroepsverenigingen als psychotherapeut bij meldingen aan instanties of autoriteiten die verband houden met klaagster en/of de kinderen van klaagster en de zoon van de psychotherapeut;
  • bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
  • bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat de psychotherapeut als zodanig in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen.

Aldus gegeven door G. Tangenberg, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, S.M. Pol,

R. van der Ree en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

[1] Hiervan maakt als bijlage 4 ook een gedeelte van klaagsters medisch dossier uit 2008/2009 deel uit, nu die bijlage is gevoegd bij de eerste set stukken die door klaagster is overgelegd en ten onrechte geen deel uitmaakt van de tweede set stukken van klaagster die is overgelegd om onjuist gekopieerde bijlagen uit de eerste set alsnog aan te vullen.