ECLI:NL:TGZRZWO:2023:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5044

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:113
Datum uitspraak: 26-05-2023
Datum publicatie: 30-05-2023
Zaaknummer(s): Z2022/5044
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog/psychotherapeut gegrond. Klaagster was bij verweerster in behandeling. Omdat verweerster tijdens de behandeling concludeerde dat behandeling door een meer gespecialiseerde instelling beter zou zijn voor klaagster, is door klaagster en verweerster in gezamenlijk overleg besloten dat de behandeling zou worden beëindigd en dat verweerster klaagster zou verwijzen naar een GGZ-instelling. De klacht gaat over de (niet tijdige) verwijzing door verweerster en hoe er naderhand met het vervolgtraject is omgegaan. De klacht is gegrond. Vaststaat dat de rapportage voor verwijzing niet naar de huisarts is verzonden. Het college constateert dat de procedures in de praktijk van verweerster hieromtrent onvoldoende zorgvuldig waren. Klaagster kwam er zelf zo’n zes maanden later achter dat de rapportage niet was verzonden. Verweerster had het dossier van klaagster gesloten voordat de rapportage gereed was en heeft, in verband met de overgang naar een nieuw systeem, het dossier van klaagster niet meegenomen naar het nieuwe systeem. Verweerster heeft niet toegezien op de juiste uitvoering van het administratief afronden van de behandeling. Dit kan haar verweten worden. Daarnaast heeft verweerster zich in het vervolgtraject onvoldoende professioneel opgesteld. Het college legt een waarschuwing op.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van 26 mei 2023 op de klacht van

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C ,

gz-psycholoog en psychotherapeut,

destijds werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.D. de Groot, werkzaam te Utrecht.

1. KERN VAN DE ZAAK


1.1
Klaagster was bij verweerster in behandeling. Omdat verweerster tijdens de behandeling concludeerde dat behandeling door een meer gespecialiseerde instelling beter zou zijn voor klaagster, is door klaagster en verweerster in gezamenlijk overleg besloten dat de behandeling zou worden beëindigd en dat verweerster klaagster zou verwijzen naar een GGZ-instelling. De klacht gaat over de (niet tijdige) verwijzing door verweerster en hoe er naderhand met het vervolgtraject is omgegaan.

1.2
Het college verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerster een waarschuwing op.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, binnengekomen op 19 oktober 2022;
  • het verweerschrift met bijlage, ontvangen op 9 januari 2023;
  • de e-mail van klaagster van 22 januari 2023 met een daarbij ontvangen geluidsbestand;
  • het proces-verbaal van het op 21 februari 2023 gehouden mondeling vooronderzoek.

De zaak is behandeld op de zitting van 14 april 2023. Klaagster en verweerster en de gemachtigde van verweerster zijn verschenen.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING

3.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Het college moet de vraag beantwoorden of de gz-psycholoog en psychotherapeut de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsoefenaar’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de zorgverlener. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.


3.2 De feiten

Klaagster is van 23 september 2021 tot en met 23 december 2021 onder behandeling geweest van verweerster. In totaal hebben in die periode acht consulten plaatsgevonden. Gedurende de behandeling concludeerde verweerster, vanwege de complexiteit van klaagsters problematiek, dat behandeling bij een meer gespecialiseerde instelling voor klaagster beter zou zijn. Omdat klaagster hierover nog wilde nadenken, is de behandeling bij verweerster aanvankelijk voortgezet.

Bij het consult op 23 december 2021 werd met wederzijdse instemming besloten dat de behandeling toch zou worden beëindigd. Er werd nog wel een afspraak ingepland voor

13 januari 2022 om te overleggen over de mogelijke instellingen waarnaar klaagster verwezen zou kunnen worden. Bij e-mail van 27 december 2021 heeft klaagster deze afspraak afgezegd en haar wensen kenbaar gemaakt omtrent een behandeling bij een (GGZ)-instelling. Hierna hebben klaagster en verweerster telefonisch contact gehad en is afgesproken dat verweerster een verwijsbrief zou opstellen en naar de huisarts zou sturen, zodat deze haar naar de GGZ zou kunnen verwijzen. Daarbij is overeengekomen dat klaagster naar GGZ E, afdeling F, zou worden verwezen.

Omdat de huisarts op 18 januari 2022 nog geen verwijzing had ontvangen, heeft de huisarts telefonisch contact met klaagster opgenomen. Klaagster was er niet van op de hoogte dat een verwijzingsverzoek was uitgebleven. De huisarts heeft vervolgens op

19 januari 2022 via de voicemail van verweerster gevraagd naar de rapportage.

Verweerster heeft eind januari 2022 contact gehad met de betreffende afdeling van GGZ E, waarna zij op 28 januari 2022 een eindverslag/verwijzing GGZ heeft opgesteld.

Omdat klaagster niets hoorde, ging zij ervan uit dat de verwijzing gelukt was. Vervolgens heeft zij gewacht tot de GGZ contact met haar zou opnemen. Op 16 juli 2022 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan haar huisarts en aan verweerster om te laten weten dat zij nog steeds aan het wachten was op een uitnodiging van de GGZ. Naar aanleiding hiervan belde de huisarts klaagster op 18 juli 2022 met de mededeling dat nog steeds geen verwijsbrief van verweerster was ontvangen. Verweerster belde klaagster op 19 juli 2022. Omdat verweerster op dat moment niet kon vertellen hoe een en ander gelopen was met de verwijzing, werd afgesproken dat zij op 21 juli 2022 weer telefonisch contact zouden hebben. Tijdens het telefoongesprek van 21 juli 2022 (waarvan klaagster een geluidsopname heeft gemaakt die deel uitmaakt van de stukken) heeft verweerster aan klaagster meegedeeld dat de brief niet naar de huisarts is gestuurd.

Op verzoek van klaagster heeft verweerster de verwijzing vervolgens op 22 juli 2022 rechtstreeks aan klaagster gestuurd in plaats van aan de huisarts. Ook heeft verweerster op verzoek van klaagster het dossier van klaagster vernietigd.

3.3 De klacht

In het klaagschrift zijn door klaagster meerdere klachtonderdelen geformuleerd. Tijdens het mondeling vooronderzoek zijn deze beperkt tot twee klachten. Klaagster maakt verweerster verwijten over:

3. Het verloop van het verzenden van de verwijsbrief;

4. De wijze waarop er naderhand is omgegaan met het vervolgtraject.

3.4 Het verweer
Verweerster vindt het spijtig dat de verwijsbrief niet bij de huisarts is terechtgekomen. Zij neemt daar de verantwoordelijkheid voor. Ze vindt het vervelend dat klaagster daardoor zo’n lange wachttijd heeft gehad. Binnen de praktijk zijn maatregelen genomen om een situatie als deze in de toekomst te voorkomen. Verweerster heeft het idee dat ze alles heeft gedaan wat ze kon doen.

3.5 De overwegingen van het college


3.5.1

Ten tijde hier aan de orde kon verweerster niet zelf een rechtstreekse verwijzing geven naar een andere GGZ-behandelaar, maar moest die verwijzing plaatsvinden door de huisarts van klaagster. Daarvoor moest verweerster een rapportage opstellen en aangeven naar welke GGZ-behandelaar verwezen zou moeten worden, en dit geheel naar de huisarts van klaagster sturen, zodat verwijzing zou kunnen plaatsvinden. In het telefoongesprek dat volgde op de e-mail van klaagster op 27 december 2021, werd besproken dat verwijzing zou moeten plaatsvinden naar GGZ E, afdeling F.

3.5.2

Nadat verweerster over de benodigde informatie beschikte, is de rapportage opgesteld op 28 januari 2022, maar vast staat dat de rapportage niet naar de huisarts is verzonden. Verweerster stelt dat de toenmalige secretariële ondersteuning tekortschoot en dat daarin mede de oorzaak ligt dat de rapportage niet is verzonden. Wat er zij van de kantoororganisatie van verweerster op dat moment, het enkele feit dat een rapportage niet wordt verzonden waardoor verwijzing op dat moment uitblijft, is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college merkt wel op dat verweerster wisselende standpunten inneemt over de toenmalige gang van zaken en dat dit geen blijk geeft van inzicht in de noodzaak dat verweerster zich toetsbaar moet opstellen. Duidelijk is wel dat de procedures in de praktijk van verweerster toentertijd onvoldoende zorgvuldig waren.

In dit geval is de behandeling van klaagster door verweerster beëindigd en was er in december 2021 sprake van sluiting van het dossier. Verweerster heeft aangegeven dat sprake was van overgang naar een ander financieringssysteem en dat zij ervoor gekozen heeft dit dossier niet mee te nemen in het nieuwe systeem. Onder die omstandigheden had van verweerster te meer alertheid verwacht mogen worden op de juiste uitvoering van het administratief afronden van deze behandeling, hetgeen zij heeft nagelaten. Dit kan haar verweten worden.

3.5.3

Wanneer omstreeks zes maanden nadien duidelijk wordt dat de rapportage niet naar de huisarts is gezonden, is er opnieuw telefonisch contact tussen klaagster en verweerster. In het midden kan blijven of verweerster pogingen heeft ondernomen klaagster af te houden van het indienen van een klacht – zoals het door klaagster is ervaren – of dat – zoals verweerster aangeeft – verweerster heeft gepoogd een behandeling aan te bieden aan klaagster om de wachttijd te overbruggen totdat de verwijzing alsnog geëffectueerd zou zijn.

Vooropgesteld moet worden dat klaagster steeds het recht heeft een klacht in te dienen. Dat verweerster het indienen van een klacht naar klaagster heeft geduid als het inzetten van een ‘thema’ zoals haar dat uit de eerdere behandelingen naar voren is gekomen, is dan strijdig met de professionaliteit die verweerster in acht moet nemen. Dat zij specifiek op dat punt behandeling door zichzelf of vanuit haar praktijk aanbood – ook al zou dat ter overbrugging zijn van de extra wachttijd die het gevolg was van het niet versturen van de rapportage ten behoeve van de verwijzing – was dan ook geen passende reactie.

Ook deze handelwijze is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.6. Conclusie en uitleg van de maatregel

De klacht is ten aanzien van beide onderdelen gegrond. Dat de rapportage niet (tijdig) is verzonden is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerster zich niet toetsbaar opstelt en wisselende standpunten inneemt en wisselende verklaringen aflegt rekent het college haar aan. Dat zij niet alert is geweest op daadwerkelijke verzending van de verwijzing na de eerdere sluiting van haar dossier en het niet opnemen van het dossier in de actuele administratie maakt dat het college een en ander verwijtbaar acht.

In het vervolgtraject, nadat duidelijk was geworden dat verwijzing was uitgebleven, heeft verweerster zich onvoldoende professioneel opgesteld.

Alles bijeengenomen acht het college het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht voor wat betreft beide klachtonderdelen gegrond;
  • legt verweerster een waarschuwing op.

Aldus gegeven door G. Tangenberg, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, S.M. Pol, R. van der Ree en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

M.D. Moeke, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.