ECLI:NL:TGZRZWO:2023:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4123

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:111
Datum uitspraak: 26-05-2023
Datum publicatie: 30-05-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4123
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager wendde zich in 2021 verschillende malen met lichamelijke klachten tot de huisarts. De huisarts deed onderzoek en schreef antibiotica voor. Klager is van mening dat de huisarts destijds de diagnose endocarditis heeft gemist. Ook was er volgens klager geen sprake van ‘informed consent’ wat betreft het beleid van de huisarts. Daarnaast heeft de huisarts achteraf onwaarheden verklaard in het kader van een aansprakelijkheidsstelling en heeft hij onjuistheden in het medisch dossier geplaatst. Het college is van oordeel dat de meeste verwijten ongegrond zijn. Alleen het verwijt over het verklaren van onwaarheden in een verklaring is terecht. Daarvoor krijgt de huisarts een waarschuwing. 


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 26 mei 2023 op de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. S. Oosting, werkzaam bij vWvL advocaten te Groningen,

tegen

C,

huisarts,

(destijds) werkzaam te B,

beklaagde, hierna ook: de huisarts;

gemachtigde: mr. L. Beij, werkzaam bij VvAA te Utrecht.

1. De zaak in het kort

1. Klager heeft zich in 2021 bij de huisarts gemeld met onder andere hoofdpijnklachten nadat een deel van zijn gebit was getrokken. De klachten leken even te verbeteren toen de huisarts aan hem een antibioticakuur had voorgeschreven. Enige tijd later kreeg klager opnieuw klachten, anders dan de eerdere, en bleek dat bij hem sprake was van een endocarditis (een ontsteking van de binnenwand van het hart en de hartklep(pen)). Volgens klager heeft de huisarts deze diagnose gemist. Ook was er volgens klager geen sprake van ‘informed consent’ wat betreft het beleid van de huisarts, heeft de huisarts achteraf onwaarheden verklaard en heeft hij onjuistheden in het medisch dossier geplaatst.
 

2. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De huisarts krijgt voor het gegronde deel van de klacht een waarschuwing. Hierna licht het college dat toe.
 

2.    De procedure

2.1       Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

- het klaagschrift, binnengekomen op 1 april 2022;

- aanvulling op de klacht i.v.m. een kostenveroordeling, binnengekomen op 26 april 2022;

- het verweerschrift, binnengekomen op 22 juni 2022;

- aanvulling op de klacht, binnengekomen op 1 augustus 2022;

- aanvulling op het verweerschrift, binnengekomen op 24 augustus 2022;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 12 september 2022 met de pleitnotitie van klager;

- aanvullende stukken, ontvangen op 30 maart 2023 van de gemachtigde van klager.

2.2       De zaak is behandeld op de openbare zitting van 14 april 2023. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

2.3       Deze klacht is gerelateerd aan de klacht, ook ingediend door klager, met nummer Z2022/4202. Beide zaken zijn op dezelfde zitting behandeld en in beide zaken wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan.

3.    De feiten
3.1       De huisarts werkt sinds 2010 bij een praktijk waar meerdere huisartsen samen één

patiëntengroep bedienen. Klager was sinds 2010 als patiënt ingeschreven bij de praktijk. Op 29 maart 2021 belde klager naar de praktijk. Hierover is het volgende genoteerd (verslaglegging uit het medisch dossier is overgenomen met eventuele type- en taalfouten):

“S        TC. sinds een week hevige hoofdpijn. Is bekend met rec. Voorhoofdsholteonstekingen, vandaag koortsvrij. Herkent de klachten hiervan. Vorige week gebit laten trekken, onder, ook verstandskiezen. Niet het idee dat het hiervandaan komt.

E          Acute/chronische rinosinusitis 

P          toch advies coronatest, gezien nu koortsvrij geen indicatie ab. advies ibuprofen 3d400mg”

3.2       Op 1 april 2021 belde klager weer, omdat hij niet opknapte. De huisarts sprak hem. Er was sprake van algehele malaise. De coronatest was negatief. Klager kwam op verzoek van de huisarts langs om zijn CRP (een eiwit in het bloed dat door de lever wordt aangemaakt en aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of er een (ernstige) ontsteking aanwezig is in het lichaam) te laten meten. De gemeten waarde was 15, niet wijzend op een ernstige, bacteriële ontsteking.

3.3       Op 2 april 2021 belde klager weer naar de praktijk met dezelfde klachten. Zijn CRP werd opnieuw gemeten. De waarde was nu 14. Met klager was afgesproken dat hij de tandarts zou bellen voor verder overleg. Op 7 april 2021 belde klager opnieuw omdat de klachten aanhielden. Hij wilde graag een bloedonderzoek. De assistente die klager sprak, overlegde met de huisarts. De huisarts zei klager graag te willen zien op het spreekuur voor onderzoek voordat er een bloedonderzoek zou worden aangevraagd. 

3.4       Op 12 april 2021 zag de huisarts klager. Hij noteerde hierover onder meer het volgende:

“S        sinds 3 weken malaise. Rillerig, koorts. Ook nachtelijk zweten, fors. Na trekken gebit ontstaan. ook hydradenitis erbij gekregen onder oksel, gevoel minder afweer te hebben. Zit in de lappenmand. Geen duidelijk foces, veel hoofdpijn gehad (kan volgens tandarts ook met trekken van gebit te maken hebben gehad) , maar dat is nu duidelijk beter. Nu vooral rillerig.

      Sinds afgelopen weekend acuut veel pijn in rechter bovenbeen, denkt zich gestoten te hebben ’s nachts maar kan zich dat niet herinneren loopt er wat mank door.

O          T38, 160/80mmHg, pols90/min reg/equaal

            Manueel drukgevoelig gebiedje quadriceps halverwege rechter bovenbeen

E          Malaise, koorts, hydradenitis, pijn bovenbeen, st na gebitsextractie

P          kuur augmentin

      Lab volgt: Hb 8,2 (laag ivm trekken gebit? Of hematoom bovenbeen? Hoog D-dimeer, idem verklaring Hb, cave maligniteit?”

3.5       Op 13 april 2021 belde de huisarts klager. Klager gaf aan dat hij zich al “300% beter” voelde. Afgesproken werd dat hij de kuur wel ging afmaken. Op 19 april 2021 belde klager naar de praktijk om de kuur voor de zekerheid met een paar dagen te verlengen. De huisarts belde klager op 20 april 2021 weer. Het ging nog steeds de goede kant op. Klager zou de (verlengde) kuur afmaken om dan te kijken hoe het op dat moment zou gaan.

De huisarts heeft verder geen bemoeienis meer gehad met klager.   
 

3.6       Op 17 mei 2021 belde klager opnieuw naar de praktijk met andere klachten, die werden behandeld door een collega van de huisarts. Op 21 mei 2021 werd klager opgenomen in het ziekenhuis, waar een endocarditis werd vastgesteld. Klager werd met spoed geopereerd. In juni probeerde de huisarts klager een paar keer te bellen om te vragen hoe het met hem ging. Hij sprak de voicemail van klager in, omdat hij klager niet kon bereiken.

4.    De klacht en de reactie van de huisarts

4.1       Volgens klager heeft de huisarts onzorgvuldig en onjuist gehandeld, omdat hij:

2. de diagnose endocarditis heeft gemist;

3. gehandeld heeft zonder ’informed consent’. Klager was namelijk niet tevreden met de zorg en de behandeling die de huisarts hem wilde bieden;

5. achteraf onwaarheden heeft verklaard over het consult op 12 april 2021;

8. zijn medische verslaglegging niet op orde had;

12. onzorgvuldig heeft gehandeld in de periode van 17 mei 2021 tot en met 21 mei 2021.

4.2       De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3       Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5.    De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1       De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelend huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
 

Klachtonderdeel a) Diagnose endocarditis gemist

5.2       Volgens klager heeft de huisarts de juiste diagnose gemist doordat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Op 29 maart 2021 heeft klager al telefonisch aangegeven dat zijn ondergebit was getrokken en dat daarna specifieke lichamelijke klachten zijn ontstaan. Gezien deze feiten had de huisarts klager eerder lichamelijk moeten onderzoeken of moeten doorverwijzen. Het college oordeelt hierover als volgt. De betrokkenheid van de huisarts bij de hier relevante lichamelijke klachten van klager begon op 1 april 2021. Op deze datum sprak de huisarts telefonisch met klager over zijn klachten van koorts en algehele malaise. De temperatuur was op dat moment goed. De huisarts heeft naar het oordeel van het college adequaat gehandeld door klager langs te laten komen voor een meting van zijn CRP om een ernstige infectie uit te sluiten. Hier kwam uit dat de waarde enigszins verhoogd was, namelijk 15. De volgende dag was er telefonisch contact tussen klager en de praktijk en werd de CRP opnieuw gemeten. De waarde was nu iets gedaald en in ieder geval niet verder gestegen. Klager kreeg wel pijnstilling met een ontstekingsremmer voorgeschreven. Op 7 april 2021 belde klager weer. Aangezien de klachten aanhielden en klager een bloedonderzoek wilde, wilde de huisarts hem graag zien op het spreekuur. De huisarts valt hier niets tuchtrechtelijk verwijtbaars aan te rekenen. 

5.3       Op 12 april 2021 zag de huisarts klager en verrichtte hij lichamelijk onderzoek.

De huisarts schreef een kuur antibiotica voor en liet bloedonderzoek doen. Op basis van de anamnese, het uitgevoerde onderzoek in samenhang met de uitslagen van het bloedonderzoek, die na het consult werden ontvangen, wist de huisarts niet goed wat er aan de hand was en sloot niet uit dat er mogelijk iets ernstigs speelde. Hij had een ‘niet pluis’-gevoel, noteerde om die reden ‘cave maligniteit?’ in het medisch dossier en belde klager de volgende dag op om de uitslag van het bloedonderzoek te bespreken. Klager zei toen dat het 300% beter met hem ging. De huisarts volstond daarom met de afspraak dat klager de kuur zou afmaken en dat er over een week opnieuw contact zou zijn. Deze handelwijze is goed te volgen. Door het zeer positieve bericht van klager verdween het ‘niet pluis’-gevoel bij de huisarts en verviel voor hem de aanleiding voor eventueel nader onderzoek op dat moment. De enkele afspraak ‘kuur afmaken en over een week weer bellen’ is in dit licht niet verwijtbaar geweest. De huisarts is niet meer bij het vervolg betrokken geweest. Het college is van oordeel dat het beleid van de huisarts verdedigbaar is geweest. Dat de diagnose endocarditis niet aan het licht is gekomen op 12 april 2021 is spijtig. Van belang is dat klager, ondanks de behandeling van zijn gebit, geen hoog risicopatiënt is voor een endocarditis. Dat is met name het geval als iemand eerder een endocarditis heeft gehad, bij een hartklepprothese of bij bepaalde aangeboren hartafwijkingen. Niet gesteld of gebleken is dat hiervan sprake is bij klager. Een en ander betekent dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. 
 

Klachtonderdeel b) Geen informed consent

5.4       Klager stelt dat hij het niet eens was met het gevoerde beleid van de huisarts. Dit  wordt betwist door de huisarts en volgt ook niet uit het medisch dossier. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.

Klachtonderdeel c) Achteraf onwaarheden verklaard

5.5       Klager heeft de huisarts aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit het gebrek aan zorg van de huisarts. In het kader van de aansprakelijkheidsstellig heeft de huisarts een ‘getuigenverklaring’ afgelegd over wat hij op 12 april 2021 met klager zou hebben besproken. Hierin staat dat de huisarts de uitslagen van het bloedonderzoek nauwkeurig heeft besproken met klager. Dat kan niet juist zijn, want de uitslagen zijn pas ontvangen na het consult van 12 april 2021. Nu die uitslagen mede aanleiding gaven tot het ‘niet pluis’-gevoel, kan het ook niet juist zijn dat de huisarts dit gevoel met klager heeft besproken, wat de huisarts wel heeft gesteld in zijn verklaring. Dit geldt eveneens voor de stelling van de huisarts dat hij een verwijzing naar de internist overwoog, maar dat klager alleen antibiotica wilde en geen verwijzing. Klager betwist ook dat een en ander is besproken en de genoemde stellingen van de huisarts vinden evenmin steun in het medisch dossier. Dit betekent dat de huisarts in zijn ‘getuigenverklaring’ onvoldoende nauwkeurig heeft gereproduceerd hoe het betreffende consult is verlopen, met als gevolg dat zijn verklaring inderdaad diverse onwaarheden bevat. Het college acht dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel d) Medische verslaglegging niet op orde
5.6       Dit klachtonderdeel hangt samen met het vorige. Aangezien de huisarts onwaarheden heeft verklaard in een getuigenverklaring had hij zijn verslaglegging volgens klager ook niet op orde. Het college ziet de getuigenverklaring niet als onderdeel van de medische verslaglegging. Dat de getuigenverklaring onwaarheden bevat, is al beschreven onder 5.5. Dit betekent echter niet dat de medische verslaglegging niet op orde zou zijn. Dat van het laatste sprake is, is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel d) Onzorgvuldig handelen van 17 tot en met 21 mei 2021

5.7       Zoals overwogen onder 3.5 is de huisarts voor het laatst op 20 april 2021 betrokken geweest bij klager, voor zover relevant voor deze klacht. Uit het dossier blijkt niet dat de in de periode 17 tot en met 21 mei 2021 door anderen in de praktijk verrichte handelingen onder (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid van de huisarts vallen. Klager onderbouwt dit verder ook niet. Dit klachtonderdeel is daarmee eveneens ongegrond.  


Slotsom

5.8       Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel c) gegrond is. De andere klachtonderdelen zijn ongegrond.

Maatregel

5.9       De vraag ligt voor welke maatregel passend is. Gelet op de ernst van het gegrond verklaarde deel van de klacht acht het college een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing voldoende. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat de huisarts nog geen tuchtrechtelijk verleden heeft.
 

Kostenveroordeling

5.10     Klager heeft het college verzocht de huisarts te veroordelen in de kosten die hij heeft gemaakt in deze procedure. Hetzelfde verzoek heeft klager in de andere zaak gedaan, met zaaknummer Z2022/4202. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Aangezien in beide zaken aan deze voorwaarden is voldaan, zal het college in beide zaken een kostenveroordeling toekennen.

Voor de berekening van de kosten sluit het college aan bij de berekening die de gemachtigde

van klagers heeft gemaakt op grond van de “Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg” (versie 1 maart 2023). Het betreffen redelijke kosten die in rechtstreeks verband staan met deze tuchtprocedure. De wegingsfactor 1 zal worden gehanteerd. Aangezien het om twee samenhangende zaken gaat, worden de zaken als één zaak beschouwd. De kosten zullen voor één zaak worden berekend en uiteindelijk gedeeld worden door twee.

Het gaat dan om een totaalbedrag van:

- € 1.791,- voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

- 1 punt voor het klaagschrift,

- 1 punt voor deelname aan het mondeling vooronderzoek en

- 1 punt voor de zitting

x tarief van € 597,-, en

- € 200,- aan reiskosten (€ 50,- x enkele reis (bij een reisafstand van groter dan 50 km), x 4 (mondeling vooronderzoek + zitting)).

Dit resulteert in een totaalbedrag van € 1.991,-. De helft hiervan wordt aan de huisarts in rekening gebracht, de andere helft aan de verweerder in de andere zaak. 

6.    De beslissing

Het college:

  • verklaartklachtonderdeel c) gegrond;
  • legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de huisarts in de hierboven vastgestelde kosten van klager van in totaal

€ 996,- (0,5 x € 1.991,-) , te voldoen binnen vier weken nadat de gemachtigde van klager schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag kan worden gestort aan de gemachtigde van de huisarts heeft laten weten, maar niet eerder dan dat deze beslissing onherroepelijk is geworden.

Deze beslissing is gegeven door J. Sap, voorzitter, W.J.B. Cornelissen, lid-jurist, H. Donkers, R.J. Wolters en B.R. Schudel, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

L.C. Commandeur, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.

secretaris                                                                                           voorzitter
 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

12. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.