ECLI:NL:TGZRSHE:2023:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2022/4928
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2023:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-12-2023 |
Datum publicatie: | 18-12-2023 |
Zaaknummer(s): | H2022/4928 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is in het kader van verplichte zorg opgenomen geweest in een zorginstelling. Verweerster is bij deze instelling werkzaam als geneesheer-directeur. Klaagster maakt verweerster in die hoedanigheid verschillende verwijten. Het college verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
‘S-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 15 december 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
tegen
C,
psychiater,
destijds werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de psychiater
gemachtigde: mr. C.W.M. Verberne, werkzaam in Eindhoven.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is in het kader van verplichte zorg opgenomen geweest in een zorginstelling.
Verweerster is bij deze instelling werkzaam als geneesheer-directeur. Klaagster maakt
verweerster in die hoedanigheid verschillende verwijten.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is
dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 23 september 2022;
- de brief van de secretaris aan klaagster van 22 december 2022;
- het aanvullende klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 20 januari 2023;
- de brief van de secretaris aan klaagster van 3 maart 2023;
- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 9 mei 2023.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 In maart 2020 heeft er bij klaagster een manische ontregeling plaatsgevonden. Op
basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is door een psychiater van de crisisdienst op 16 maart 2020 een medische verklaring opgesteld, waarin geconcludeerd is dat verplichte zorg was aangewezen. De burgemeester heeft hierop diezelfde dag een beschikking voor een crisismaatregel afgegeven, waarna klaagster is opgenomen bij zorginstelling E. Verweerster is geneesheer-directeur van deze zorginstelling.
3.2 De crisismaatregel is vervolgens verlengd. Hieropvolgend hebben nog meerdere periodes van verplichte zorg bij de zorginstelling plaatsgevonden (zowel op basis van een crisismaatregel als op basis van een zorgmachtiging). Ter uitvoering van de verplichte zorg is door de zorgverantwoordelijke telkens een ‘beslissing verlenen verplichte zorg’ opgesteld. Verweerster heeft meerdere van deze beslissingen ter kennis gebracht van klaagster. Daarnaast heeft verweerster ter voorbereiding van een zorgmachtiging bevindingen verstrekt aan de officier van justitie.
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klaagster verwijt verweerster in haar functie van geneesheer-directeur dat zij smaad en laster pleegt en in strijd met de gedragscode voor artsen handelt door -onder meer-:
- het delen van vertrouwelijke medische gegevens met derden zonder voorafgaande inzage door en toestemming van klaagster;
- het doelbewust implementeren van een ‘onderdrukkingsregime van cliënten’ door het consistent zonder gerechtelijke toestemming in voorarrest c.q. in bewaring houden van cliënten en toedienen van dwangmedicatie;
- het geven van de opdracht tot ‘dwangaanzegging medicatie’;
- het zelfstandig of onder diens gezag (laten) plegen van structureel mensonwaardig
handelen.
4.2 Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Klachtonderdeel a) het delen van vertrouwelijke medische gegevens met derden zonder voorafgaande inzage door en toestemming van klaagster
5.1 Zoals blijkt uit de hiervoor onder 3. weergegeven feiten, betreft het hier opname in het kader van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Daarbij is verweerster als psychiater niet rechtstreeks bij de zorg van klaagster betrokken geweest maar enkel in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur.
Verweerster heeft in die hoedanigheid informatie verstrekt in het kader van de voorbereiding
van de zorgmachtigingen (zoals omschreven in artikel 5.4 van de Wvggz) en daarnaast
heeft zij met toepassing van artikel 5.15 van de Wvggz haar bevindingen met betrekking
tot het zorgplan aan de officier van justitie doen toekomen. In verweer is hierover
terecht opgemerkt dat in deze procedures geen voorafgaande inzage aan de betrokkene
hoeft te worden verleend. Ook is geen toestemming van de betrokkene nodig om de informatie
te verstrekken. Het college kan dan ook niet vaststellen dat verweerster op dit punt
klachtwaardig heeft gehandeld.
Klachtonderdeel a) is daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) en d) het doelbewust implementeren van een onderdrukkingsregime
en het (laten) plegen van structureel mensonwaardig handelen
5.2 Voor zover uit de beschikbare stukken kan worden afgeleid, is in het geval
van klaagster telkens gehandeld met inachtneming van de regels en voorschriften die
gelden in het kader van verplichte zorg. Inherent aan die verplichte zorg is dat instemming
van de betrokkene ontbreekt. Dat dit door klaagster als onderdrukking of mensonwaardig
wordt ervaren, is voorstelbaar omdat zij dit alles tegen haar wil heeft moeten ondergaan,
maar maakt het handelen van verweerster als geneesheer-directeur niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar.
Dit betekent dat de klachtonderdelen b) en d) ook kennelijk ongegrond zijn.
Klachtonderdeel c) het geven van de opdracht tot ‘dwangaanzegging medicatie’
5.3 Het college begrijpt dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op een aantal incidenten vanaf 26 maart 2022 waarna klaagster haar medicatie intramusculair toegediend heeft gekregen. Van een initiatief aan de kant van verweerster om verplichte zorg in de vorm van dwangmedicatie te starten is volgens verweerster geen sprake geweest. Het college kan dit op basis van de stukken ook niet vaststellen.
Ook klachtonderdeel c) is ongegrond.
Slotsom
-
- Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 15 december 2023 door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J.M.C. van Dam en S. Kuijl, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te ‘s-Hertogenbosch. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing
aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.