ECLI:NL:TGZRSHE:2023:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2022/4929

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2023:19
Datum uitspraak: 15-12-2023
Datum publicatie: 18-12-2023
Zaaknummer(s): H2022/4929
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster is in het kader van verplichte zorg opgenomen geweest in een zorginstelling. Verweerster is bij deze instelling werkzaam als waarnemend geneesheer-directeur. Klaagster maakt verweerster in die hoedanigheid verschillende verwijten. Het college verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

‘S-HERTOGENBOSCH

Beslissing in raadkamer van 15 december 2023 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

tegen

C,

psychiater,

destijds werkzaam in D,

verweerster, hierna ook: de psychiater

gemachtigde: mr. C.W.M. Verberne, werkzaam in Eindhoven.

1. De zaak in het kort

1.1   Klaagster is in het kader van verplichte zorg opgenomen geweest in een zorginstelling. Verweerster is bij deze instelling werkzaam als waarnemend geneesheer-directeur. Klaagster maakt verweerster in die hoedanigheid verschillende verwijten.
 

1.2    Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
 

2. De procedure

2.1    Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 23 september 2022;
  • de brief van de secretaris aan klaagster van 22 december 2022;
  • het aanvullende klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 11 januari 2023;
  • de brief van de secretaris aan klaagster van 3 maart 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 9 mei 2023.
     

2.2    De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

2.3    Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
 

3. De feiten

3.1 In maart 2020 heeft er bij klaagster een manische ontregeling plaatsgevonden. Op

basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is door een psychiater van de crisisdienst op 16 maart 2020 een medische verklaring opgesteld, waarin geconcludeerd is dat verplichte zorg was aangewezen. De burgemeester heeft hierop diezelfde dag een beschikking voor een crisismaatregel genomen, waarna klaagster is opgenomen bij zorginstelling E. Verweerster is waarnemend geneesheer-directeur van deze zorginstelling. 

3.2       De crisismaatregel is vervolgens verlengd. Hieropvolgend hebben nog meerdere periodes van verplichte zorg bij de zorginstelling plaatsgevonden (zowel op basis van een crisismaatregel als op basis van een zorgmachtiging). Ter uitvoering van de verplichte zorg is door de zorgverantwoordelijke telkens een ‘beslissing verlenen verplichte zorg’ opgesteld. De beslissing van 5 augustus 2021 is door verweerster bij brief van 6 augustus 2021 ter kennis gebracht van klaagster. Ook heeft verweerster bij brief van 11 augustus 2022, in het kader van een zorgmachtiging aansluitend op een voortzetting crisismaatregel, bevindingen verstrekt aan de officier van justitie.

4. De klacht en de reactie van de psychiater

4.1       Klaagster verwijt verweerster in haar hoedanigheid van waarnemend geneesheer-directeur dat zij smaad en laster pleegt en in strijd met de gedragscode voor artsen handelt door – onder meer –:

  1. niet in gesprek te gaan met klaagster, maar doelbewust in contact te treden met de officier van justitie om een GGZ-veroordeling te realiseren en daarmee het beginsel van hoor en wederhoor negeert;
  2. het niet aannemen van een onbevooroordeelde en onbevangen houding ten opzichte van klaagster en het nemen van besluiten enkel op basis van subjectieve criteria;
  3. het nemen van beslissingen ten aanzien van het verlenen van verplichte zorg, waartoe zij niet bevoegd is;
  4. een behandelbeleid te voeren dat het opsluiten en platspuiten van cliënten inhoudt;
  5. het zonder toestemming van klaagster delen van vertrouwelijke medische gegevens met de officier van justitie.     

4.2 Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
 

4.3       Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Klachtonderdelen a), b) en e) het negeren van het beginsel van hoor en wederhoor, het niet aannemen van een onbevooroordeelde en onbevangen houding ten opzichte van klaagster en het nemen van besluiten enkel op basis van subjectieve criteria, het zonder toestemming van klaagster delen van vertrouwelijke medische gegevens met de officier van justitie

5.1       Het college ziet in al deze klachtonderdelen verwijten over het niet volgens de regels nemen van beslissingen. Het college zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk bespreken.

5.2      Uit de beschikbare stukken blijkt, afgezien van de brieven van verweerster van

6 augustus 2021 en 11 augustus 2022, niet van enige concrete betrokkenheid van verweerster bij klaagsters verblijf in de instelling. Voor zover het college uit de stukken kan afleiden, zijn deze brieven opgesteld en verstrekt met inachtneming van de bepalingen van de Wvggz. Het horen van een betrokkene door de geneesheer-directeur maakt geen standaard onderdeel uit van de procedures omtrent de zorgmachtigingen waarbij verweerster betrokken is geweest. Niet gebleken is dat in deze concrete gevallen er voor verweerster aanleiding bestond om klaagster wél te horen. Verder geldt dat in deze procedures – gelet op het verplichte karakter daarvan – geen toestemming van de betrokkene nodig is om informatie te verstrekken aan de officier van justitie. Dat verweerster klaagster geen toestemming heeft gevraagd, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarnaast heeft klaagster niet nader geconcretiseerd waarom verweerster volgens haar geen onbevooroordeelde en onbevangen houding ten opzichte van klaagster heeft aangenomen en dat zij alleen op basis van subjectieve criteria besluiten neemt. Ook in zoverre kan het college dus niet vaststellen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld.

Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c) het nemen van beslissingen waartoe zij niet bevoegd is

5.3      Klaagster is in dit verband in haar aanvullend klaagschrift uitvoerig ingegaan op de

organisatie van de zorginstelling. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar de Standaard Geneesheer-directeur en hetgeen hierin is geregeld over waarneming bij afwezigheid van de geneesheer-directeur. Het college begrijpt dat klaagster het niet eens is met de wijze waarop daaraan door de zorginstelling uitvoering wordt gegeven.

Verweerster heeft in reactie hierop gewezen op artikel 1:1, lid d, sub i, van de Wvggz. Hierin wordt de geneesheer-directeur als volgt omschreven: “arts als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, aangewezen door en in dienst van de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg.” Door de zorginstelling worden dus de geneesheer-directeur en diens waarnemers aangewezen. Het enige formele vereiste is dat de aangewezene BIG-geregistreerd is. Daaraan is in dit geval voldaan. Van onbevoegd genomen beslissingen is het college dan ook niet gebleken.  

Dit betekent dat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel d) het voeren van een behandelbeleid dat het opsluiten en platspuiten van cliënten inhoudt

5.4       Dit klachtonderdeel betreft een algemene aanklacht tegen het beleid van de zorginstelling. Klaagster houdt verweerster hiervoor verantwoordelijk. Het college ziet hierin echter geen verwijt dat ziet op concreet handelen van verweerster ten aanzien van klaagster. Om die reden kan dit klachtonderdeel niet slagen.

Ook klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.


Slotsom

5.5      Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht

kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 15 december 2023 door P.A.H. Lemaire, voorzitter,

J.M.C. van Dam en S. Kuijl, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter
 


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ‘s-Hertogenbosch. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.