ECLI:NL:TGZRSHE:2023:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2022/4821
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2023:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-10-2023 |
Datum publicatie: | 12-10-2023 |
Zaaknummer(s): | H2022/4821 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen internist-infectioloog kennelijk ongegrond. Klager is onder behandeling bij de internist voor zijn Hiv-infectie. Klager verwijt de internist dat zij hem niet heeft geïnformeerd over alternatieve medicatie, met minder bijwerkingen, en deze medicatie niet heeft voorgeschreven. Het college oordeelt dat de internist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 10 oktober 2023 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
internist-infectioloog,
D,
(destijds) werkzaam in E,
verweerster, hierna ook: de internist,
gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 In 2000 werd de diagnose HIV-positief bij klager gesteld. Sindsdien slikt klager
medicijnen tegen HIV. Vanaf 2009 is klager onder behandeling bij de internist voor
zijn HIV-infectie. Tijdens de behandeling is klager meerdere malen op het spreekuur/controle
geweest, maar niet altijd op regelmatige basis conform de afspraak. Klager is met
name niet tevreden over het behandelbeleid en de informatievoorziening in de periode
van september 2012 tot 2017. Hij verwijt de internist onder andere dat zij hem niet
heeft geïnformeerd over alternatieve medicatie, met minder bijwerkingen, en deze medicatie
niet heeft voorgeschreven. Hierdoor heeft klager jarenlang onnodige gezondheidsklachten
ervaren zoals diarree en gewichtsverlies. Klager is in 2018 overgestapt naar een ander
ziekenhuis, waar de medicatie van klager is aangepast.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk
ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 september 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 februari 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 9 mei 2023.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De klacht en de reactie van de internist
3.1 Volgens klager heeft de internist onzorgvuldig gehandeld, omdat zij:
- onjuiste informatie heeft verstrekt door jarenlang te zeggen dat zij contact zou opnemen met een viroloog voor vervangende medicatie, maar dit vervolgens niet deed;
- onjuiste informatie heeft verstrekt door te zeggen dat er geen alternatieve medicatie, met minder bijwerkingen, voor klager beschikbaar was, terwijl dit wel zo was en waardoor klager jarenlang onnodige gezondheidsklachten heeft ervaren;
- klager niet serieus heeft genomen toen hij haar verzocht onderzoek te doen naar een bultje op zijn hand, waar hij zich ernstig zorgen over maakte;
- onnodig en zonder medische reden bloeddrukverlagende medicatie heeft voorgeschreven;
- klager niet goed heeft bejegend en niet serieus heeft genomen door afspraken over te laten aan de door hem niet gewenste verpleegkundige, terwijl hij een afspraak had met de internist;
- een onjuiste en onvolledige medische dossiervorming heeft gevoerd.
3.2 De internist vindt niet dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Daarom heeft zij het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
3.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
- De vraag is of de internist de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende internist. Bij de
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de internist geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van
een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is
gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsoefening. Daarbij moet
rekening worden gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig
geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard
was aanvaard. Dat betekent dat achteraf verkregen kennis en wetenschap, evenals het
verdere beloop, buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de internist die wetenschap
op het moment van haar handelen ook niet had.
- Het college oordeelt dat de internist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Hierna zal het college deze beslissing per klachtonderdeel uitleggen.
Klachtonderdeel a) en b) onjuiste informatie verstrekt ten aanzien van alternatieve medicatie - De klachtonderdelen a. en b. lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling
van de klacht moet uitgegaan worden van wat men tot 2017 wist over de beschikbare
medicijnen tegen HIV. Toen de patiënt vanaf 2009 tot 2017 onder behandeling was bij
de internist was het nieuwe medicijn - dat in 2015 op de markt is gekomen - nog niet
algemeen geaccepteerd, in die zin dat het aan elke HIV-patient kon worden voorgeschreven.
Op dat moment was er namelijk nog niet veel over bekend in de literatuur en was het
nieuwe medicijn off-label in gebruik. Dat betekent dat het middel nog niet geregistreerd
stond als geneesmiddel voor de behandeling van HIV. In verband met de relatieve onbekendheid
van het nieuwe medicijn vond de internist (na overleg met de viroloog) het onverstandig
om voor klager met een resistent virus, ontstaan door therapie- en medicatieontrouw,
deze voor te schrijven. Het niet goed innemen van de medicatie kan namelijk als gevolg
hebben dat de HIV resistent wordt en de HIV-remmers niet meer werken. Om die reden
moet spaarzaam omgegaan worden met het wisselen tussen HIV-medicatie. Vanaf 2018 is
er meer informatie op de markt gekomen, waardoor het medicijn vaker kon worden voorgeschreven.
- Bij de keuze in de periode 2012-2016 voor lamivudine/zidovudine (combivir), lopinavir/ritonavir
(kaletra) en tenofovir als beschikbare medicatie voor klager speelde een belangrijke
rol dat bij hem sprake was van een resistent virus door medicatieontrouw (het niet
consequent slikken van medicijnen) in het verleden. Bovendien waren de bijwerkingen
van dat slikregime op dat moment wisselend aanwezig, maar beheersbaar. De keuze voor
combivir, kaletra en tenofovir is weloverwogen door de internist gemaakt op basis
van de bestaande kennis over de mogelijkheden, bijwerkingen en risico’s en was in
overeenstemming met de op dat moment geldende standaarden.
- Door de internist is goed gemotiveerd en voldoende aan klager gepoogd kenbaar te maken
waarom zij in 2012 en in 2016, in overleg met de viroloog, heeft gekozen om het destijds
gehanteerde medicatieregime voort te zetten en andere (nieuwe) medicatieopties als
mogelijkheid achter de hand te houden. Ook ziet het college geen aanwijzingen dat
de internist in die jaren onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft telkens afgewogen
welke (combinatie van) medicatie in meest passend was voor klager gelet op zijn medische
situatie en dit ook in voortgangsverslagen genoteerd. De uitkomst van het overleg
met de viroloog van 22 september 2016 is niet met klager besproken. Klager heeft het
geplande consult op 19 januari 2017, waarin het overleg zou worden besproken, afgezegd
in verband met zijn eigen risico van de zorgverzekering. Het college ziet geen reden
om te twijfelen aan wat er is opgenomen in de voortgangsverslagen en de inspanning
van de internist om klager te bereiken. Het college kan de redenering en handelwijze
van de internist in dit geval volgen en is alles afwegend van oordeel dat de internist
voldoende zorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het medicatiebeleid en het verstrekken
van informatie daarover aan klager.
Klachtonderdeel c) bultje niet serieus genomen en onderzocht - Klager verwijt de internist dat zij desgevraagd een bultje op zijn rechterhand niet
heeft onderzocht ter uitsluiting van kanker en zijn zorgen hierover niet serieus heeft
genomen. De internist kan zich niet herinneren dat klager aan haar heeft gevraagd
om een een bultje te bekijken. Voorts kan zij zich niet voorstellen dat als klager
zijn klacht zou hebben gemeld zij hem niet zou hebben verwezen naar de huisarts, zoals
gebruikelijk bij een klacht die niet aan de ziekte gerelateerd kan worden. Er kan
niet worden vastgesteld dat de internist daadwerkelijk geen advies heeft gegeven of
klager niet serieus heeft genomen, omdat de lezingen van partijen hierover verschillen.
In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden die de klacht van klager onderbouwen.
Omdat het medisch dossier en de daarin aanwezige notities leidend zijn mag het college
er vanuit gaan dat dat wat klager stelt niet is gebeurd. Het verwijt van klager kan
niet gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel d) onnodig bloeddrukverlagende medicatie voorgeschreven - Klager benoemt in zijn klaagschrift dat de internist zonder medische reden bloeddrukverlagende
medicatie zou hebben voorgeschreven in 2014. De internist heeft toegelicht dat er
wel degelijk voldoende indicatie bestond om chloortalidon voor te schrijven. Tijdens
meerdere controles is geconstateerd dat de bloeddruk van klager te hoog was. De internist
heeft met klager besproken dat hij een verhoogd cardiovaculair risico heeft gelet
op zijn HIV-infectie en een belaste familieanamnese. In overleg met klager heeft de
internist een recept meegegeven, waarbij is afgesproken dat hij zelf zou kijken of
hij de medicatie wilde gebruiken. Het college oordeelt de keuze van de internist om
bij dergelijke omstandigheden bloeddrukverlagende medicatie voor te schrijven verdedigbaar.
Klachtonderdeel e) afspraak met ongewenste verpleegkundige in plaats van met internist zelf - Klager is op 24 maart en 11 december 2015 op consult geweest en toen gezien door een
HIV-verpleegkundige. Volgens de internist is het gebruikelijk dat zij gezamenlijk
spreekuur doet met een HIV-verpleegkundige. Bij uitloop van de dagplanning kan het
daarbij voorkomen dat de internist tijdens de controle later invalt en een patiënt
eerst door een verpleegkundige wordt gezien. Op 24 maart 2015 had klager een zogenaamd
motivatiegesprek met de verpleegkundige over de noodzaak om therapietrouw te zijn.
De internist achtte het niet nodig om bij dat gesprek aanwezig te zijn. Het college
vindt dit een verdedigbaar standpunt.
Verder was het de internist tot het consult op 11 december 2015 niet bekend dat klager ontevreden was met de desbetreffende HIV-verpleegkundige. Volgens klager heeft hij dit verschillende keren bij de internist gemeld. Nu nergens uit blijkt dat klager zijn voorkeur voor een andere verpleegkundige eerder kenbaar heeft gemaakt, vindt het college het aannemelijk dat de internist dit niet wist en hier dus geen rekening mee kon houden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel f) onjuiste en onvolledige dossiervoering - Dat er sprake is geweest van een onjuiste en onvolledige dossiervoering is niet gebleken.
Het enkele feit dat de overdracht van het medische dossier naar het andere ziekenhuis
in 2018 waarschijnlijk anders is gelopen dan gebruikelijk en er volgens de internist
sprake is geweest van enige miscommunicatie, betekent niet dat de internist daarvoor
verantwoordelijk kan worden gehouden of haar een verwijt kan worden gemaakt. Hetzelfde
geldt voor het overzicht van een 24-uurs bloeddrukmeting dat in het ziekenhuisdossier
ontbreekt. Deze meting is door de huisarts aangevraagd en uitgevoerd in juni 2017,
terwijl de internist toen niet meer betrokken was bij de behandeling van klager. Het
klachtonderdeel is daarmee ongegrond.
Slotsom - Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
- Het college oordeelt dat de internist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Hierna zal het college deze beslissing per klachtonderdeel uitleggen.
5. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 10 okotber 2023 door P.A.H. Lemiare, voorzitter,
C.M.F. Kruijtzer en J.W.B. de Groot, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema,
secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te ’s-Hertogenbosch. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing
aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald