ECLI:NL:TGZREIN:2023:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4782

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2023:57
Datum uitspraak: 05-09-2023
Datum publicatie: 07-09-2023
Zaaknummer(s): H2022/4782
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen Gz-psycholoog kennelijk ongegrond. Over klaagsters zoon is, in opdracht van het Openbaar Ministerie, een pro Justitia rapport opgemaakt door een psycholoog van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Klaagster was als referent in het onderliggende onderzoek betrokken. Omdat klaagster en haar zoon het niet eens waren met de inhoud van het rapport, hebben zij zich nadien meermaals tot verweerder gewend in zijn hoedanigheid van manager. De klacht gaat er over dat klaagster haar correctierecht ten aanzien van het pro Justitiarapport niet heeft kunnen toepassen. De voorzitter komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder was op het moment van uitbrengen van het rapport nog niet als manager bij het NIFP werkzaam. Het is bovendien aan de psycholoog als rapporteur om een referent in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van diens correctierecht. Dit betekent dat aan verweerder hierover geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

‘S-HERTOGENBOSCH

Voorzittersbeslissing van 5 september 2023 op de klacht van:

A,

en

B,

wonende in C,

respectievelijk klager en klaagster, tezamen aan te duiden als klagers,

tegen

D,

Gz-psycholoog,

destijds werkzaam in E,

verweerster, hierna ook: de Gz-psycholoog,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 Tijdens klagers verblijf in detentie is door het Openbaar Ministerie aan het

Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om een zogeheten trajectconsult uit te voeren omtrent de vraag of een pro Justitia onderzoek geestvermogens bij klager geïndiceerd was.

Klagers verwijten de Gz-psycholoog dat zij heeft geweigerd inzage in het medisch dossier te verstrekken en dat zij daarna heeft geweigerd om het dossier te corrigeren.

De voorzitter komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht de voorzitter toe hoe tot deze beslissing is gekomen.
 

2. De procedure

2. De voorzitter heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 1 september 2022;
  • de brief van de secretaris van 30 september 2022, waarin klager verzocht wordt om aanvullende informatie;
  • aanvullende informatie van klager, ontvangen op respectievelijk 10 oktober 2022 en 15 november 2022;
  • het verweerschrift van 7 december 2022;
  • een brief van klagers, ontvangen op 6 januari 2023;
  • de reactie van de gemachtigde van de Gz-psycholoog, ontvangen op 27 januari 2023;
  • het proces-verbaal van het op 26 april 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.
     

3. De feiten

3.1 De Gz-psycholoog is werkzaam bij het NIFP.

3.2       Klager verbleef in detentie (op verdenking van drugsgerelateerde delicten)

toen het Openbaar Ministerie het NIFP verzocht om een zogeheten trajectconsult. Gevraagd is om advies over de vraag of een pro Justitia onderzoek geestvermogens bij klager geïndiceerd was en zo ja, welke variant. De Gz-psycholoog heeft naar aanleiding hiervan op 8 juni 2020 een advies opgesteld en daarbij de vraagstelling van het OM beantwoord. Op basis van het dossier heeft zij onder meer het volgende genoteerd:

“Uit het dossier komt naar voren dat in 2018 een reclasseringstoezicht werd opgelegd aan betrokkene naar aanleiding van een veroordeling voor diefstal in vereniging en cocaïnebezit. Ook werd hij datzelfde jaar veroordeeld voor meermaals rijden onder invloed van alcohol. Jaren daarvoor is hij (slechts) één keer eerder veroordeeld (afpersing) en zijn er enkele zaken geseponeerd. Hoewel de reclassering in 2018 adviseerde dat er naast een toezicht ook verplichte hulpverlening zou worden opgelegd, gebeurde dit niet. Betrokkene was hier op vrijwillige basis niet voor te motiveren tijdens het toezicht. Hij bleek moeilijk begeleidbaar te zijn, vanwege wantrouwen, angst en weerstand tegen aangeboden hulp.

In het verleden zou er door H een verstandelijke beperking zijn vastgesteld bij betrokkene. De toezichthouder beschrijft gedragingen die hierbij passen en geeft aan dat betrokkene ondersteuning nodig heeft in zijn dagelijks leven. Genoemd wordt bijvoorbeeld dat betrokkene moeite heeft met het organiseren van zijn financiën, zaken hierin niet kan overzien, hij formulieren niet juist kan invullen (bijvoorbeeld voor het aanvragen van een uitkering), hij een kwetsbare en beïnvloedbare indruk maakt en er problemen zijn met huisvesting en dagbesteding.

Met betrekking tot het gebruik van middelen vermeldt de reclassering (in 2018) dat betrokkene cannabis en cocaine gebruikte, waarbij de mate van het gebruik niet duidelijk werd.

Opvallend is bovendien dat vermeld wordt dat betrokkene in 2018 voor het eerst zelfstandig ging wonen en hij vanaf die tijd meermaals met justitie in aanraking komt. Betrokkene zou tot die tijd altijd bij moeder gewoond hebben en een goede band met haar hebben. Moeder zou begeleiding krijgen van I (hulpverlening voor oa mensen met een beperking). Met betrekking tot zijn sociale netwerk geeft de reclassering aan dat betrokkene vermoedelijk vatbaar is voor negatieve beinvloeding en dat het opvalt dat de meeste feiten in vereniging zijn.”

In antwoord op de vraagstelling of een pro Justitia onderzoek geestvermogens geïndiceerd is, heeft de Gz-psycholoog het volgende overwogen:

“Op basis van het dossier worden diverse aanwijzingen gezien voor het bestaan van een verstandelijke beperking. Het is daarbij opvallend dat betrokkene -sinds lange tijd- weer met justitie in aanraking komt sinds hij zelfstandig is gaan wonen. Er zijn zorgen geuit rondom onder andere zelfredzaamheid, begripsvermogen en beïnvloedbaarheid. Ook het bestaan van mogelijke problemen in het gebruik van middelen (cocaine, cannabis en alcohol) en betrokkenes persoonlijkheid behoeven diagnostisch aandacht. Gezien het vermoeden op psychopathologie en een mogelijke doorwerking hiervan in het het ten laste gelegde, wordt geadviseerd tot enkelvoudig psychologisch onderzoek.

Diagnostiek middels pro justitia rapportage heeft bovendien sterk de voorkeur ten opzichte van diagnostisch onderzoek in een later stadium, bijvoorbeeld gedurende een verplichte ambulante behandeling. Om (indien van toepassing) een passend begeleidingstraject te kunnen adviseren, zal het nodig zijn meer zicht te krijgen op factoren die ten grondslag liggen aan betrokkenes eerdere afwerende houding ten opzichte van hulpverlening. Daarnaast is het, zeker bij het vermoeden op een verstandelijke beperking, van belang dat er bij de diagnostiek gebruik gemaakt wordt van referenteninformatie en dossierinformatie, wat bij pro justitia rapportage standaard is en bij (forensische) poliklinieken soms achterwege blijft.”

3.2 Klagers hebben via diverse (Wob)verzoeken aan het NIFP geprobeerd inzage te

krijgen in het dossier en gevraagd om het aanpassen van – volgens hen – onjuiste gegevens in de brief naar aanleiding van de vragen van het OM.

4. De klacht en de reactie van de Gz-psycholoog

4. Tijdens het mondeling vooronderzoek is de klacht in samenspraak met klagers als volgt vastgesteld. Klagers verwijten de Gz-psycholoog dat zij heeft geweigerd inzage in het medisch dossier te verstrekken en dat zij daarna heeft geweigerd om het dossier te corrigeren.

2. De Gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
 

5. De overwegingen van de voorzitter
De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de Gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende Gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de Gz-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 De voorzitter oordeelt dat de Gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De Gz-psycholoog heeft toegelicht dat het dossier bij een trajectconsult niet door haar wordt beheerd, maar door het NIFP. De voorzitter acht het aannemelijk dat de Gz-psycholoog na het uitbrengen van het advies geen zelfstandige beslissingen kon nemen om inzage in het dossier te verstrekken en/of het dossier te corrigeren. Daar komt bij dat zij niet van de verzoeken van klagers op de hoogte was. Uit de door klagers zelf bij het klaagschrift gevoegde correspondentie blijkt ook dat door de manager F van het NIFP is gereageerd op een klacht over het trajectconsult. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om aan de uitleg van de Gz-psycholoog te twijfelen. Dat de Gz-psycholoog heeft geweigerd inzage te verstrekken in het dossier dan wel het dossier te corrigeren kan dan ook niet worden vastgesteld.

Slotsom

5.3 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 5 september 2023 door P.A.H. Lemaire, voorzitter, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ‘s-Hertogenbosch. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.