ECLI:NL:TGZREIN:2023:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4533

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2023:46
Datum uitspraak: 21-08-2023
Datum publicatie: 22-08-2023
Zaaknummer(s): H2022/4533
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gz-psycholoog over onder meer de regie, de beëindiging van de behandelingsovereenkomst en de wijze waarop dit is geschied. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Het besluit om de behandelingsovereenkomst te beëindigen, is te begrijpen. De gz-psycholoog heeft bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst echter niet de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen in acht genomen. Zij heeft de behandelingsovereenkomst per direct beëindigd, zonder enige waarschuwing of gesprek vooraf en zonder aan te dringen op verandering. Ook liep er nog een onderzoek. Verder heeft de gz-psycholoog bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager heeft bestaan over de rol van de verschillende zorgverleners bij de zorgverlening. Waarschuwing.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 21 augustus 2023 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

gemachtigde ter zitting: F, wonende in B,

tegen

C,

gz-psycholoog,

werkzaam in B,

verweerster, hierna ook: de gz-psycholoog,

gemachtigde: mr. D. Zwartjens, werkzaam in Leiden.

1. De zaak in het kort
 

1. De gz-psycholoog is werkzaam bij een zorgaanbieder die psychologische en psychiatrische behandeling biedt aan patiënten, zowel binnen de basis als de specialistische GGZ. Klager is bij deze zorgaanbieder behandeld door een behandelteam, waarvan de gz-psycholoog, een andere gz-psycholoog (die de regiebehandelaar van klager was) en een psychiater deel uitmaakten. Klager klaagt onder meer over de beëindiging van de behandelingsovereenkomst en de wijze waarop dit is geschied.
 

2. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op. De gz-psycholoog heeft bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen in acht genomen en bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager heeft bestaan over een ieders rol bij de zorgverlening. Hierna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
 

2. Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 18 juli 2022;
  • de brief van de secretaris aan klager van 11 augustus 2022;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 30 augustus 2022;
  • de brief van de secretaris aan klager van 8 september 2022;
  • de brief van klager van 11 september 2022, ontvangen op 13 september 2022;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de brief van de secretaris aan de gemachtigde van de gz-psycholoog van 2 januari 2023;
  • de brief van de gemachtigde van de gz-psycholoog van 15 januari 2023, ontvangen op 19 januari 2023.
     

2. De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

3. De zaak is behandeld op de openbare zitting van 3 juli 2023. Op deze zitting heeft het college ook de zaken tegen de andere gz-psycholoog en de psychiater behandeld. Deze zaken hebben het kenmerk H2022/4834 en H2022/4835. De partijen zijn op de zitting verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
 

3. Wat er is gebeurd
 

3. De huisarts van klager heeft klager eind oktober 2021 naar de zorgaanbieder waar de gz-psycholoog werkzaam is (hierna: de zorgaanbieder) verwezen vanwege klachten van een depressie, angst- en paniekklachten en kenmerken van een PTSS. Klager is behandeld door een behandelteam, waarvan de gz-psycholoog, een andere gz-psycholoog (de regiebehandelaar van klager, hierna: de regiebehandelaar) en een psychiater (hierna: de psychiater) deel uitmaakten.

2. In januari 2022 vonden twee intakegesprekken plaats. Tijdens het eerste intakegesprek hebben de regiebehandelaar en een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige het verbeteren van de stemming van klager als behandeldoel met hem besproken. Zij wilden dit in eerste instantie met name bereiken met toevoeging van medicatie. Bij het tweede intakegesprek was ook een psychiater aanwezig die klager heeft beoordeeld. De psychiater heeft psycho-educatie met betrekking tot de geadviseerde antidepressiva gegeven. Zij heeft met klager afgesproken dat zij de week daarop telefonisch contact zou opnemen om zijn wensen met betrekking tot de behandeling door te spreken. Het telefonisch contact vond op 2 februari 2022 plaats. Klager heeft toen verteld dat hij in samenspraak met zijn echtgenote met venlafaxine wilde beginnen. Met klager werd een nieuwe afspraak gemaakt om het behandelplan af te ronden. 

3. Op 15 februari 2022 hebben de regiebehandelaar en psychiater het behandelplan met klager besproken. Klager was op dat moment nog niet begonnen met het innemen van de venlafaxine. Twee dagen later, op 17 februari 2022, is hij daarmee wel begonnen.

4. Klager ervoer bijwerkingen van de medicatie. Hij had maag-darmklachten en moeite met plassen. Vanwege laatstgenoemde bijwerking is op 2 maart 2022 besloten om de venlafaxine te stoppen en te starten met escitalopram. Op 7 maart 2022 heeft klager tijdens een fysiek consult met de regiebehandelaar laten weten dat hij nog niet was gestart met escitalopram. Hij wilde zijn lichaam nog even rust geven.

5. Op 17 maart 2022 en 18 maart 2022 is klager op een fysiek consult geweest bij respectievelijk de regiebehandelaar en psychiater. Klager heeft in de consulten aangegeven dat hij ook op dat moment nog niet was gestart met escitalopram. Hij was nog herstellende van de bijwerkingen van de venlafaxine. De psychiater heeft klager laten weten dat behandeling met antidepressiva hoe dan ook noodzakelijk is. Zij heeft met klager besproken dat hij zou beginnen met een halve dosis van de medicatie.    

6. Op 23 maart 2022 had de psychiater telefonisch contact met klager. Klager heeft toen gezegd nog niet te zijn gestart met de medicatie. Hij was boos over het gesprek dat op 18 maart 2022 had plaatsgevonden (waarin hem was geadviseerd om te starten met de medicatie). Op 25 maart 2022 had de psychiater telefonisch contact met de echtgenote van klager. Zij heeft aangegeven dat klager ook op dat moment nog niet was gestart met escitalopram.

7. Op 12 april 2022 had klager een fysiek consult met de regiebehandelaar en de psychiater. In het dossier is daarover genoteerd (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):

‘‘(…) Hij vertelt erg boos te zijn over het feit dat hij nu al bijna 3 maanden hier in behandeling is, zonder enige verbetering van zijn klachten. Ook boos over zeer hevige bijwerkingen venlafaxine, waarbij hij gevoel heeft dat hij dit al had voorspeld, en dat er druk op hem is gezet toch te starten met venlafaxine. Benoemd door [namen regiebehandelaar en psychiater] dat indruk begint te ontstaan dat het juist de boosheid is die verdere behandeling, behandelsamenwerking, in de weg staat. Echtgenote geeft aan dat er ook boosheid bij hem is over vorige behandelingen, afgelopen 3 jaar. Zij vraagt zich hardop af: Krijgt [naam zorgaanbieder] wel een eerlijke kans? We benoemen dat er een impasse is in de behandelrelatie. Is er ruimte om naar alternatieve behandelmogelijkheden te zoeken? Stilgestaan bij optie dat depressie voort kan komen uit persoonlijkheidsdynamiek, uitleg dat in dat geval schematherapie meest passende behandeling is. Aan einde gesprek geeft hij bij navraag aan dat hij zich erg moedeloos voelt. Alternatieven zijn ofwel schematherapie (eerst onderzoek) en aanvullen met CYP metabolisme typering. Zij gaan thuis overleggen en iets uitzoeken over schematherapie. [Naam regiebehandelaar] belt hem komende dinsdag daarover. Als hij aangeeft toch niet bij ons verder te willen gaan we aan huisarts second opinion psychiatrie [naam van een ziekenhuis] adviseren’’.

8. Op 13 april 2022 is in het multidisciplinair overleg (MDO) het volgen van schematherapie door klager besproken. Op 10 mei 2022 heeft de gz-psycholoog klager onderzocht ter voorbereiding daarop. De uitkomsten van dit onderzoek en het op korte termijn starten met groepsschematherapie heeft de gz-psycholoog op 19 mei 2022 met klager besproken. 

9. Op 31 mei 2022 vond de eerste sessie van de groepsschematherapie plaats. Klager heeft daaraan niet deelgenomen. In zijn e-mail van 5 juni 2022 heeft hij daarover geschreven:

‘‘Ik begreep van [naam echtgenote] dat u mij dinsdag heeft gebeld. Excuses, dat is mij ontgaan maar ik kan dat echter niet terugvinden op de telefoon.

Dinsdag 31 mei stond een afspraak voor een 1ste “schematherapie”. (…)

Ik was even voor 11:00 uur bij u op kantoor. Het kantoor vloog mij zoals gebruikelijk al weer aan , maar vooral ook de blik van al die apathische mensen, al op de parkeerplaats, dan in de hal en in de wachtruimte. Ik heb afzijdig gewacht waar ik altijd wacht bij het kantoortje en niet in de hal. Om vijf over 11 ben vertrokken. Ik was misselijk en had het zeer benauwd. Ik heb geen zin in groepen, voorstelrondes en andermans problemen. Ik heb al genoeg aan mij zelf. Ik ben weer naar huis gegaan en ben gaan slapen. (…)

De situatie wordt steeds iets erger en vermoeiender. Ik ben ziek van het ziek zijn.

Geen idee hoe ik verder moet. Het enige wat mij bruikbaar voor komt is vluchten van alles naar een plek zonder omgeving.’’

10. Op 7 juni 2022 is klager in het MDO besproken, met name vanwege zijn wijze van uitlaten in zijn e-mail van 5 juni 2022. In het MDO werd besloten dat een suïcidebeoordeling op dezelfde dag aangewezen was. Om die reden werd er een afspraak voor klager gemaakt voor in de middag op locatie. Deze afspraak werd door de echtgenote van klager afgebeld. Vervolgens is besloten om direct een huisbezoek af te leggen. De deur werd echter niet opengedaan. 

11.  De volgende dag, op 8 juni 2022, is klager opnieuw in het MDO besproken en hebben de gz-psycholoog en psychiater telefonisch contact met hem opgenomen. Omdat zij klager niet aan de telefoon kregen, hebben zij telefonisch contact opgenomen met de echtgenote van klager. Met haar hebben zij een afspraak gemaakt voor 14 juni 2022 bij de regiebehandelaar. Op 13 juni 2022 heeft de echtgenote van klager deze afspraak afgezegd, omdat klager COVID had.

12. Op 14 juni 2022 werd klager in het MDO besproken. In het dossier is genoteerd:

‘‘dhr besproken in het team:

merk dat we weinig tot geen contact krijgen met dhr en dat we hier wel inzet op tonen. Hoe lang en op welke manier blijven we dit doen?

dhr is erg vermijdend. Hij reageert niet op onze berichten. Via zijn ete wordt momenteel gecommuniceerd.

Lijkt goed om haar niet meer in te zetten als schakel.

We spreken af dat coll. [naam regiebehandelaar] dhr gaat mailen en hem uitnodigt voor een gesprek as maandag. We zouden hem graag weer een keer willen zien en van hem horen hoe hij tegen zaken aan kijkt.’’

De regiebehandelaar heeft klager diezelfde dag een e-mail gestuurd waarin zij onder meer aangaf dat zij van de echtgenote van klager heeft begrepen dat klager, als hij niet meer ziek is, op 20 juni 2022 op een afspraak bij haar en de gz-psycholoog kan komen.

13. Op 17 juni 2022 heeft klager de regiebehandelaar het volgende gemaild:

‘‘(…) Voor wat betreft de afspraak;

Zonder het gehele voortraject weer te bespreken komt het er eigenlijk op neer dat ik steeds verder van huis raak. U diagnostiseerde een chronische depressie en symptomen van PTSS met als behandeling praten en pillen. De pillen werkten niet (of juist wel gezien alle verschijnselen en ellende, wat ik ook had verwacht) waarna aansluitend een ander traject is voorgesteld. Ik heb uitgelegd hoe ik dat heb ervaren.

Ik ben nu minstens veertien keer bij u geweest. Dat kost mij oneindig veel energie en ben dagen daarvoor en daarna van slag. Ten aanzien van overleg bij u op kantoor; dat zou ik tot een minimum willen beperken. (…)’’

De regiebehandelaar heeft klager op 20 juni 2022 een e-mail gestuurd waarin ze voorstelde om de week daarop contact te hebben over een vervolgafspraak. Daarna wordt een afspraak op 30 juni 2022 voorgesteld. Klager verschijnt niet op deze voorgestelde afspraak.

14. Op 4 juli 2022 heeft de gz-psycholoog telefonisch contact gehad met de huisarts van klager. De gz-psycholoog heeft het volgende daarover in het dossier genoteerd:

‘‘(…) gesproken met huisarts;

herkenbaar patroon. begrijpt de situatie. besproken dat we dit duidelijk gaan bespreken dat we zo geen behandeling kunnen bieden. Huisarts kan zich hier in vinden.’’

Een gesprek met klager hierover heeft niet plaatsgevonden. 

15. Op 5 juli 2022 is klager wederom in een MDO besproken. In het dossier staat genoteerd:

‘‘- [naam gz-psycholoog] heeft casus met HA besproken. Hij herkent het beeld. Kan zich voorstellen dat we gaan afsluiten

- Coll. [naam gz-psycholoog] en coll. [naam regiebehandelaar] stellen een mail op om hem dit te melden.

- mocht dhr opnieuw worden aangemeld dat is het de vraag of hij wel op zijn pelk is bij ons of dat hij beter kan worden verwezen naar [een hoogspecialistische ggz-zorgaanbieder] of [een gespecialiseerd centrum].’’

16. Op 7 juli 2022 heeft de gz-psycholoog een e-mail gestuurd naar klager met in cc de regiebehandelaar. Daarin staat:

‘‘Helaas hebben we geen reactie op onze mail ontvangen en was je vorige week ook niet op de voorgestelde afspraak bij ons op kantoor.

Wij merken dat het lastig is om contact met je te krijgen en het hierdoor ook niet mogelijk is om een behandeling van de grond te krijgen. Als jij niet op afspraken komt en of we alleen communiceren per mail kunnen wij geen behandeling bieden.

We hebben meermaals getracht hier over met jou in contact te komen maar dit is niet gelukt. We hebben in overleg met je huisarts helaas moeten besluiten de behandeling stop te zetten. Mocht je in de toekomst anders over gaan denken, dan kan je via de huisarts een verwijzing krijgen.

We wensen je het beste toe.

Met vriendelijke groeten,

[naam gz-psycholoog]’’.

Diezelfde dag is een brief naar de huisarts van klager gestuurd. Daarin staat onder meer:

‘‘Conclusie

Helaas is het niet gelukt een werkrelatie op te bouwen. Psychologische behandeling is niet mogelijk op het moment dat er geen contact te krijgen is. Er is ook geen reden tot gedwongen behandeling daar er geen gevaar is.

Mocht dhr. in de toekomst wel open staan voor een behandeling dan zou ons advies zijn hem te verwijzen naar [een gespecialiseerd centrum].’’

Ten tijde van het beëindigen van de behandelingsovereenkomst liep er nog een onderzoek met betrekking tot de antidepressiva en de door klager gerapporteerde bijwerkingen.

17. Klager heeft op 10 juli 2022 gereageerd op de e-mail van de gz-psycholoog van 7 juli 2022. Naar aanleiding van de e-mail van klager heeft de regiebehandelaar klager uitgenodigd voor een gesprek op 19 juli 2022 waarbij ook de psychiater aanwezig zou zijn. De psychiater heeft op 15 juli 2022 telefonisch contact opgenomen met klager om te vragen of hij op 19 juli 2022 op de afspraak kan verschijnen. Klager heeft laten weten geen behoefte meer te hebben aan een gesprek.

4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
 

4.1       Klager verwijt de gz-psycholoog dat:

4. de behandeling ten onrechte, eenzijdig en zonder overleg is beëindigd terwijl er nog onderzoeken liepen;

5. hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal;

7. hij niet is verwezen naar een andere zorgverlener;

10. er geen regie was;

14. er onjuiste informatie is verspreid;

19. het bij de eenzijdige opzegging van de behandeling aan corrigerend vermogen ontbrak;

25. zij haar zorgplicht jegens een patiënt die niet veel eerder is gediagnosticeerd met PTSS en een ernstige depressie ernstig heeft verzaakt;

32. zij misbruik van vertrouwen heeft gemaakt.

2. De gz-psycholoog heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het college om de klacht in al haar onderdelen ongegrond te verklaren.

3. Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
 

De criteria voor de beoordeling van de klacht

5.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Als uitgangspunt geldt dat de gz-psycholoog alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor haar eigen handelen.

5.2 Op grond van artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een hulpverlener de behandelingsovereenkomst niet opzeggen, behalve als daarvoor gewichtige redenen zijn. Artikel 19 van de Beroepscode 2015 van het Nederlands Instituut van Psychologen (hierna: de beroepscode van het NIP) bepaalt over de beëindiging van de zorgrelatie: ‘‘Psychologen zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van de professionele relatie. Als dat nodig is schakelen zij daarbij andere deskundigen in. Zij treffen maatregelen om zich er van te verzekeren dat een of meer vakgenoten hun professionele werkzaamheden overnemen dan wel afronden, als zij om welke reden dan ook genoodzaakt zijn de professionele relatie ontijdig te onderbreken of voortijdig af te breken. Psychologen zijn verantwoordelijk voor een adequate overdracht.’’ In de beroepscode van het NIP wordt aan dit artikel geen nadere uitwerking gegeven. Omdat de gz-psycholoog geen arts is, is zij niet gebonden aan de KNMG-richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” (hierna: de KNMG-richtlijn). De uitgangspunten van de KNMG-richtlijn, die een uitwerking vormen van artikel 7:460 BW, kunnen echter wel mede een richtsnoer vormen voor de invulling van zorgvuldig handelen door gz-psychologen bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst met een patiënt.

5.3 In de KNMG-richtlijn wordt als gewichtige reden voor het beëindigen van een behandelingsovereenkomst onder meer de omstandigheid genoemd dat een patiënt niet wil meewerken aan de behandeling. Voor wat betreft de zorgvuldigheidseisen die een arts in acht moet nemen, vermeldt de KNMG-richtlijn dat de arts de patiënt herhaaldelijk waarschuwt, aandringt op verandering en onderzoekt of herstel van de relatie mogelijk is, een redelijke termijn stelt, de medisch noodzakelijke hulp in de tussentijd voortzet of voor vervanging zorgt totdat de patiënt een nieuwe behandelaar heeft gevonden, meewerkt aan het zoeken naar een alternatief voor de zorg en gegevens moet verstrekken aan andere betrokken artsen of hulpverleners (met toestemming van de patiënt). Verder moet de arts de dossiergegevens bewaren tot hij het met toestemming van de patiënt kan overdragen aan de opvolgende arts.

De beoordeling van de klacht


Klachtonderdeel a) De beëindiging van de behandelingsovereenkomst  

5.4 Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij de behandelingsovereenkomst heeft beëindigd. Volgens klager is hem niet verteld dat dit zou gebeuren als hij niet op afspraken verschijnt. Hij is naar eigen zeggen op eindeloos veel afspraken verschenen waar hij zijn ziel en zaligheid aan de behandelaren heeft toevertrouwd. De behandelingsovereenkomst is dan ook onterecht beëindigd, volgens klager.

5.5 Volgens de gz-psycholoog was geen sprake van een definitieve beëindiging van de behandelingsovereenkomst. Als klager dat had gewild, dan kon hij weer bij de zorgaanbieder terecht voor behandeling. Mocht het college toch oordelen dat sprake is van een definitieve beëindiging van de behandelingsovereenkomst, dan geldt dat hiervoor een gewichtige reden was. Klager wilde niet meewerken aan de behandeling. De zorgvuldigheidseisen zijn in acht genomen. Klager is terugverwezen naar zijn huisarts met zelfs een voorstel voor een nieuw verwijsadres.

5.6 Het college overweegt het volgende. Gelet op de tekst van de e-mail van 7 juli 2022, mag daaraan de betekenis worden toegekend dat de behandelingsovereenkomst met klager definitief werd beëindigd.

Uit het dossier blijkt dat de beslissing om de behandelingsovereenkomst te beëindigen op 5 juli 2022 in een MDO is genomen. De behandelingsovereenkomst is tussen klager en de zorgaanbieder tot stand gekomen. Dat neemt niet weg dat de gz-psycholoog bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst een eigen verantwoordelijkheid had.

Naar het oordeel van het college is het in het MDO genomen besluit de behandelingsovereenkomst met klager te willen beëindigen, te begrijpen. In de KNMG-richtlijn wordt het niet willen meewerken aan de behandeling genoemd als voorbeeld van een gewichtige reden voor de beëindiging van een behandelingsovereenkomst. Klager nam aanvankelijk antidepressiva in. Nadat hij daarvan bijwerkingen ervoer en hem een ander antidepressivum was voorgeschreven, heeft hij geen antidepressiva meer ingenomen ondanks dat met hem was besproken dat dit wel noodzakelijk is. Klager verscheen ook niet op afspraken. Hij wilde het aantal fysieke afspraken tot een minimum beperken. Het behandelteam heeft zich ingespannen om klager gemotiveerd te krijgen voor behandeling. Van het behandelteam kan niet worden verwacht dat zij blijft proberen om klager aan de behandeling te laten meewerken. In zoverre is de klacht dan ook ongegrond. Echter de wijze waarop de gz-psycholoog de behandelingsovereenkomst heeft beëindigd, acht het college onzorgvuldig. Zij heeft de behandelingsovereenkomst per direct beëindigd, zonder enige waarschuwing of gesprek vooraf en zonder aan te dringen op verandering. De beëindiging van de behandelingsovereenkomst kwam voor klager dan ook uit het niets. Beëindiging van de behandelingsovereenkomst met onmiddellijke ingang mag alleen als er sprake is van een zeer dringende reden. Hiervan was geen sprake. Daar komt bij dat de behandelingsovereenkomst werd beëindigd terwijl er nog een onderzoek liep. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.


Klachtonderdeel b) De toegang tot het cliëntportaal

5.7 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal. Volgens de gz-psycholoog heeft klager nog wel toegang. Zij heeft een schermafbeelding als bijlage met het verweerschrift meegestuurd waarop te zien is dat de optie ‘‘Toegang tot patiëntportaal’’ in het cliëntportaal van klager is aangevinkt.

5.8 Het klachtonderdeel is ongegrond. Klager heeft het verweer van de gz-psycholoog niet weersproken. Het college kan daarom niet vaststellen dat het standpunt van klager dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal juist is.
 

Klachtonderdeel c) De verwijzing naar een andere zorgverlener

5.9 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij na de beëindiging van de behandelingsovereenkomst niet is verwezen naar een andere zorgverlener. De gz-psycholoog heeft aangevoerd dat klager is terugverwezen naar de huisarts.

5.10 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Op 4 juli 2022 heeft de gz-psycholoog telefonisch contact gehad met de huisarts van klager over (een mogelijke) beëindiging van de behandelingsovereenkomst. Vervolgens is de huisarts bij brief van 7 juli 2022 ervan op de hoogte gesteld dat het niet is gelukt om een werkrelatie met klager op te bouwen. De huisarts is daarbij het advies gegeven om klager, mocht hij in de toekomst wel open staan voor behandeling, te verwijzen naar een gespecialiseerd centrum. Op deze wijze werd de behandeling van klager overgedragen aan de huisarts.

Klachtonderdeel d) Het voeren van regie

5.11 Volgens klager was er geen regie. De behandelaren wisten niet van elkaar wat zij deden en wezen naar elkaar. Zij stonden niet met elkaar in contact. Er was niemand die de voortgang bewaakte en toezag op het welzijn van de patiënt. De gz-psycholoog heeft aangevoerd dat de behandelaren van klager steeds met elkaar in overleg waren over de situatie van klager. Zij hebben vaak en intensief met elkaar besproken hoe de situatie ten goede kon worden gekeerd.

5.12 Voor klager was het onduidelijk wie de regiebehandelaar was. Bij zorgverlening door een behandelteam hoort dat voor de patiënt, in dit geval klager, duidelijk is wie de regiebehandelaar is en wat het regiebehandelaarschap inhoudt. De gz-psycholoog kan worden verweten dat zij heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager heeft ontstaan over een ieders rol bij de zorgverlening door op 7 juli 2022 de e-mail waarin klager wordt medegedeeld dat de behandeling wordt stopgezet te versturen zonder daarbij te vermelden dat deze e-mail (mede) namens de regiebehandelaar is verstuurd. Het klachtonderdeel is dan ook gegrond.  

Klachtonderdeel e) De notitie in de decursus

5.13 Volgens klager heeft de gz-psycholoog onjuiste informatie verspreid door op 2 juni 2022 in het dossier te noteren ‘‘getracht contact te zoeken ivm het niet aanwezig zijn op de groep di. Krijg geen gehoor en kan geen bericht achterlaten’’. Klager heeft geen gemiste oproep gehad en de gz-psycholoog kon wel degelijk een voicemailbericht inspreken. De gz-psycholoog heeft aangevoerd dat zij geen onjuiste informatie heeft verspreid. Zij heeft – zoals zij heeft genoteerd – telefonisch contact met klager opgenomen.

5.14 Het klachtonderdeel is ongegrond. Gelet op de zorgvuldige wijze waarop het dossier is bijgehouden, heeft het college geen aanleiding te veronderstellen dat het dossier op dit onderdeel incorrect zou zijn. Het college gaat er daarom van uit dat de inhoud van het dossier overeenkomstig de werkelijkheid is.

Klachtonderdeel f) Het corrigerend vermogen van de gz-psycholoog

5.15 Bij brief van 8 september 2022 heeft de secretaris klager gevraagd om te laten weten welke klachtonderdelen tegen wie (de gz-psycholoog, regiebehandelaar of psychiater) zijn gericht. Klager heeft de secretaris hierop laten weten dat alle klachtonderdelen zijn gericht tegen zowel de gz-psycholoog, regiebehandelaar als psychiater. In het aanvullende klaagschrift heeft klager echter onder meer geschreven dat de klacht specifiek gericht is tegen de gz-psycholoog ‘‘die zo maar eenzijdig zonder aankondiging een behandeling stopzet’’ en dat de klacht ook gericht is ‘‘tegen de andere betrokkenen omdat zij dit niet corrigeren’’. Het lijkt er dus op dat – in tegenstelling tot hetgeen klager heeft laten weten – dit klachtonderdeel alleen betrekking heeft op de regiebehandelaar en psychiater. Op basis van de stukken is het voor het college in ieder geval niet duidelijk geworden wat klager de gz-psycholoog op dit punt precies verwijt. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond. 

Klachtonderdelen g) en h) De zorgplicht van de gz-psycholoog en misbruik van vertrouwen

5.16 De klachtonderdelen g) en h) hebben naast de al eerder besproken klachtonderdelen geen zelfstandige betekenis en behoeven dan ook geen afzonderlijke bespreking.


Slotsom

5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a) gedeeltelijk en d) geheel gegrond is en de andere klachtonderdelen ongegrond zijn.

Maatregel

5.18 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, moet het college beoordelen of er een maatregel moet worden opgelegd en, als dat het geval is, welke maatregel passend is.

5.19 Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog onzorgvuldig heeft gehandeld door bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Ook heeft zij bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager heeft bestaan over een ieders rol bij de zorgverlening. De gz-psycholoog is echter niet eerder met de tuchtrechter in aanraking geweest en het college heeft geconstateerd dat zij zeer betrokken was bij de situatie van klager. Mede gelet op voornoemde omstandigheden, is naar het oordeel van het college als maatregel passend een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing dat het niet goed is gegaan en dat de gz-psycholoog bij een volgende gelegenheid anders moet handelen.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel a) gedeeltelijk en klachtonderdeel d) geheel gegrond;
  • legt de gz-psycholoog de maatregel op van waarschuwing;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door T. Zuidema, voorzitter,
M.J.E. Lemmens en C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door D. van Grootveld, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken door N.B. Verkleij op 21 augustus 2023.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Hertogenbosch. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.