ECLI:NL:TGZRAMS:2023:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3970
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:91 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2023 |
Datum publicatie: | 03-04-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/3970 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater (destijds in opleiding). Klager verwijt de psychiater onder andere dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld op basis van onzorgvuldig onderzoek. Het college overweegt dat uit het medisch dossier van klager en de verslaglegging van de gesprekken blijkt dat de psychiater op een zorgvuldige wijze tot de diagnose schizofrenie is gekomen. Daarbij heeft de psychiater zijn bevindingen besproken met zowel zijn supervisor als met zijn bredere team. Uit de anamnese blijkt dat klager destijds wel gezegd heeft dat hij stemmen hoorde. Verder blijkt niet dat klager bezwaar heeft gemaakt tegen de diagnose toen deze met hem werd besproken. Dit klachtonderdeel is ongegrond. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond. |
A2022/3970
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 3 april 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klager,
tegen
C,
psychiater, destijds (basis)arts, werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. A. van der Veen, werkzaam te Amsterdam.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 maart 2022;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van klager met de bijlagen, binnengekomen op 25 juli 2022;
- de brief van klager met de bijlagen, binnengekomen op 15 augustus 2022;
- het proces-verbaal van het op 1 september 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van de psychiater, binnengekomen op 20 september 2022;
- de brief van klager, binnengekomen op 5 oktober 2022.
Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
Klager werd door zijn huisarts naar het E, doorverwezen voor een intake bij de afdeling
G. De
psychiater nam de intake af en stelde, samen met zijn supervisor, de diagnose schizofrenie
bij
klager. Klager verwijt de psychiater onder andere dat hij een onjuiste diagnose heeft
gesteld op
basis van onzorgvuldig onderzoek. Het college komt tot de conclusie dat de psychiater
zorgvuldig
heeft gehandeld en licht dat hierna toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Klager, geboren in april 1990, is op 2 februari 2016 in het E, gezien voor een
intake bij de
afdeling G. Klager was naar het E, doorverwezen door zijn huisarts met de vraagstelling:
‘Diagnostiek en behandeling Zorglijn Vroege Psychose’. Eerder had klager drie gesprekken
gevoerd
met de praktijkondersteuner van zijn huisarts nadat het slecht met hem ging en hij
een voorval doormaakte waarbij hij ‘s nachts stemmen hoorde. De praktijkondersteuner besprak
met de huisarts dat klager zou worden doorverwezen naar het E, voor eventuele diagnosestelling
en verdere psychische ondersteuning.
3.2 De psychiater was destijds als arts-assistent in opleiding tot psychiater (AIOS)
onder
supervisie werkzaam bij de afdeling G van het E.
3.3 Op 2 februari 2016 vond het intakegesprek plaats waarbij de psychiater en een
coassistent
aanwezig waren. De supervisor van de psychiater was het laatste half uur aanwezig.
De psychiater
nam de anamnese en heteroanamnese af en verrichte observaties. Ook werden de CASH
(Comprehensive
Assessment of Symptoms en History) en PANSS (Positive and Negative Symptoms Scale)
afgenomen. Er
vond een lichamelijk onderzoek en een laboratoriumonderzoek plaats. Hiervan maakte
de psychiater
een verslag met de volgende conclusie:
“Het betreft een 25-jarige, alleenstaande man, werkzaam als SPV’er, die in oktober
2014 een eerste
psychotische episode heeft doorgemaakt met imperatieve akoestische hallucinaties en
betrekkingswanen van paranoïde aard. Dit trad op in een periode van cannabisafhankelijkheid,
waarmee hij sinds zijn 19e bekend was. Nog diverse malen kreeg hij na cannabisgebruik
kortdurend
akoestische hallucinaties, met tevens onaangename lichamelijke sensaties. Ondanks
staken van
cannabis mei ’15 blijven betrekkingswanen van het paranoïde type bestaan. Waar hij
voorheen veel
vrienden had, werkte als SPV’er, sportte en zanger was in een band, is er nu aanhoudend
sprake van
anhedonie, anergie en apathie, met wisselende stemming, waarbij onvoldoende kenmerken
aanwezig zijn
voor een depressieve episode. Meest waarschijnlijk is er sprake van negatieve symptomen,
met
daarbij ook desorganisatie en concentratieproblemen. Gezien het ontbreken van suicideplannen
en een
TS in het verleden is het suiciderisico momenteel gering. Er is sprake van een beperkt
steunsysteem. Concluderend lijkt er sprake van een door cannabis geluxeerde psychose
in het kader
van schizofrenie van het paranoïde type.”
3.4 Het verslag en de uitkomsten van de onderzoeken werden op de afdeling in teamverband
besproken tijdens een intake-overleg in februari 2016.
3.5 Op 17 februari 2016 vond het adviesgesprek met klager plaats. Hierbij waren
naast de
psychiater, ook de coassistent, een verpleegkundige en tante van klager aanwezig.
Tijdens dit
gesprek werd de diagnose met klager besproken en werd in samenspraak besloten dat
klager zou
starten met de dagbehandeling van de afdeling G.
3.6 Klager volgde van 23 februari 2016 tot en met 13 mei 2016 deze dagbehandeling.
Op 7 maart
2016 startte klager daarnaast met het antipsychoticum amilsulpride. Deze medicatie
werd klager
aangeboden in het kader van een studie.
3.7 Op 13 mei 2016 werd de behandeling overgedragen aan het gespecialiseerde Vroege
Interventie
Team-psychose van F.
4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de psychiater dat:
a) hij een onjuiste diagnose heeft gesteld op basis van onzorgvuldig onderzoek;
b) hij een onjuiste behandeling heeft uitgevoerd;
c) de verslagen/medische gegevens feitelijke onjuistheden bevatten;
d) hij klager heeft verwezen naar F, terwijl klager daar werkzaam was.
5. Wat is het verweer?
De psychiater heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna
verder
besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1 Het college komt tot de conclusie dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.2 Het college moet de vraag beantwoorden of de psychiater de zorg heeft verleend
die van hem
mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
psychiater.
Daarbij houdt het college rekening met de geldende beroepsnormen.
Klachtonderdeel a: onjuiste diagnose door onjuist onderzoek
6.3 Klager stelt dat op basis van één gesprek de onjuiste diagnose schizofrenie
is gesteld.
Klager stelt dat hij destijds geen stemmen hoorde maar dat zijn buren veel geluid
maakten en dat de
psychiater hier nader onderzoek naar had moeten doen. De psychiater meent dat op basis
van het
verrichte (lichamelijk- en lab)onderzoek, zijn observaties en (hetero)anamnestische
aanwijzingen,
de diagnose schizofrenie in alle redelijkheid kon worden gesteld en het behandelplan
daarop kon
worden afgestemd.
6.4 Het college overweegt dat uit het medisch dossier van klager en de verslaglegging
van de
gesprekken blijkt dat de psychiater op een zorgvuldige wijze tot de diagnose schizofrenie
is
gekomen. Daarbij heeft de psychiater zijn bevindingen besproken en getoetst met zowel
zijn
supervisor als met het bredere team van de afdeling G. Uit de anamnese blijkt dat
klager destijds
wel gezegd heeft dat hij stemmen hoorde. Verder blijkt niet dat klager bezwaar heeft
gemaakt tegen
de diagnose toen deze met hem werd besproken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b: onjuiste behandeling
6.5 Klager stelt dat hem medicatie is opgedrongen waardoor hij veel in gewicht is
aangekomen. De
psychiater stelt dat klager nooit is gedwongen om medicatie in te nemen. Klager is
gevraagd om mee
te doen aan een studie die zich richtte op de vraag hoe patiënten met een eerste psychose
het beste behandeld kunnen worden. Op 23 februari 2016 is klager geïnformeerd over
het gebruik van amisulpride en op 1 maart volgende het informed consent gesprek waarbij
klager akkoord is gegaan met deelname aan de studie.
6.6 Het college overweegt dat uit het dossier van klager blijkt dat er sprake is
geweest van
informed consent. Verder blijkt niet dat klager destijds naar voren heeft gebracht
dat hij zich
onder druk gezet voelde. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c: onjuiste gegevens in dossier/verslaglegging
6.7 Klager stelt dat in zijn dossier en in de verslaglegging enkele onjuistheden
staan: het klopt
niet dat het intakegesprek op 17 februari 2016 plaatsvond en er zou in de verslaglegging
staan dat
de diagnose schizofrenie in bijzijn van zijn tante besproken is. Dit klopt niet. De
psychiater
heeft naar voren gebracht dat het adviesgesprek dat op 17 februari 2016 heeft plaatsgevonden,
onderdeel is van de intakeprocedure die begon op 2 februari met een eerste gesprek.
De tante van
klager was wel aanwezig tijdens het adviesgesprek op 17 februari 2016 toen de diagnose
besproken
werd.
6.8 Het college overweegt dat de uitleg van de psychiater wordt bevestigd door het
medisch
dossier van klager. Klager is zowel op 2 februari 2016 voor de intake als op 17 februari
2016 voor
het adviesgesprek gezien. Bovendien laat het verslag van de afspraak van 17 februari
2017 zien dat
de tante van klager daarbij aanwezig was en dat de diagnose schizofrenie is besproken.
Dit
klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d: doorverwijzen naar F
6.9 Klager stelt verder dat de psychiater klager niet had mogen doorverwijzen naar
F, voor verdere behandeling omdat klager daar zelf werkzaam was als verpleegkundige
en dat dit zijn
situatie op het werk heeft bemoeilijkt. De psychiater heeft naar voren gebracht dat
de verwijzing
naar het Vroege Interventie Psychose-team van F, een weloverwogen en zorgvuldige beslissing
is
geweest. Dit team is gespecialiseerd in de ambulante behandeling van jongeren met
psychotische
klachten die uit dagklinische behandeling worden ontslagen. Volgens de psychiater
voldeed klager
aan alle – door het VIP-team gestelde – criteria en was het VIP-team bij uitstek geschikt
voor de
verdere behandeling van klager. Er was op dat moment geen beter passend alternatief.
Verder stelt
de psychiater dat klager bij de besluitvorming betrokken is geweest en dat hij destijds
geen
bezwaar heeft gemaakt.
6.10 Het college overweegt dat de beslissing om klager naar F, te verwijzen weloverwogen
is
gedaan. De gemaakte keuze en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen zijn
ondanks dat
klager werkte in de instelling waarnaar hij werd verwezen navolgbaar. Deze beslissing
is ook
besproken met klager. Niet is gebleken dat klager destijds bezwaar heeft gemaakt tegen
verwijzing
naar F. Dat klager hierdoor later problemen heeft gekregen op zijn werk is spijtig
maar niet aan de
psychiater te wijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie
6.11
De conclusie is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.
7. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door J. Brand, voorzitter, A.E. van ’t Hoog en T.A. Wouters,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.