ECLI:NL:TGZRAMS:2023:88 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3974
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:88 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2023 |
Datum publicatie: | 03-04-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/3974 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater (destijds in opleiding). De psychiater heeft klager het antipsychoticum quetiapine voorgeschreven. Klager verwijt de psychiater dat hij klager verkeerde medicatie heeft voorgeschreven waardoor hij is aangekomen en dat bovendien de dosering van de medicatie te hoog was. Het college overweegt dat er op dat moment sprake was van een schizofreniediagnose waarvoor quetiapine geïndiceerd is. Verder heeft de psychiater de effectiviteit en de bijwerkingen van de quetiapine nauwlettend gemonitord. Uit het medisch dossier blijkt niet dat er in de periode waarin de psychiater klager zag, sprake was van gewichtstoename. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Verder overweegt het college dat de dosering van de quetiapine gebruikelijk was. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2022/3974
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 3 april 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klager,
tegen
C,
psychiater, destijds (basis)arts, werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de psychiater, gemachtigde: mr. S.F. Tiems, werkzaam te Leiden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 maart 2022;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 15 augustus 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van klager met de bijlagen, binnengekomen op 5 augustus 2022. Het college
heeft de
klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
Klager kwam vanwege de diagnose schizofrenie van het paranoïde type onder behandeling
van het E. De
psychiater maakte deel uit van dit team en schreef klager op enig moment een antipsychoticum
voor.
Klager verwijt de psychiater dat hij klager verkeerde medicatie heeft voorgeschreven
waardoor hij
is aangekomen en dat bovendien de dosering van de medicatie te hoog was. Het college
komt tot de
conclusie dat de psychiater zorgvuldig heeft gehandeld. Het college licht dat hierna
toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 In het F, is bij klager, geboren in 1990, de diagnose schizofrenie van het paranoïde
type
gesteld nadat klager een voorval meemaakte waarbij hij stemmen hoorde. In het F, kwam
klager in
dagbehandeling bij de afdeling G. Klager werd daar ingesteld op een antipsychoticum:
400 mg
amisulpride. In juni 2016 is klager vanuit het F, verwezen naar E.
3.2 De psychiater was destijds als arts-assistent in opleiding tot psychiater (AIOS)
onder
supervisie werkzaam bij E. Op 9 september 2016 brachten de supervisor van de psychiater
en een
sociaalpsychiatrisch verpleegkundige een huisbezoek aan klager. Tijdens dit huisbezoek
vertelde
klager dat hij gestopt was met het antipsychoticum omdat hij zich beter voelde zonder
medicatie.
3.3 Op 14 oktober 2016 vond een (nader) kennismakingsgesprek plaats tussen klager
en de
psychiater. In het medisch dossier van klager staat hierover genoteerd dat klager
het niet eens was
met de diagnose schizofrenie en dat hij geen medicatie wilde slikken. De psychiater
zag op dat
moment geen duidelijke psychotische kenmerken en heeft toen niet aangedrongen op het
opnieuw
starten met een antipsychoticum. Wel erkende klager dat hij een moeilijke periode
gehad heeft waar
hij nu rustig probeerde uit te komen. Er werd afgesproken dat er om de twee weken
contact is met
het E. De sociaalpsychiatrisch verpleegkundige die klager eerder thuis bezocht, was
het primaire
aanspreekpunt voor klager.
3.4 Op 5 december 2016 werd er een afspraak ingepland tussen klager en de psychiater
omdat de
toestand van klager verslechterde. Klager kwam niet naar deze afspraak. De afspraak
werd opnieuw
ingepland voor 14 december 2016. Tijdens het consult op 14 december 2016 concludeerde
de psychiater
dat er sprake was van een toename van psychotische verschijnselen. Er werd gesproken
over het
opnieuw beginnen met medicatie en klager stond hiervoor open. De psychiater besloot
om hierover
eerst overleg te plegen met zijn supervisor en daarna klager te bellen. Klager kreeg
een
labformulier mee om uit te sluiten dat er contra-indicaties zijn om weer met medicatie
te beginnen.
3.5 Na overleg met zijn supervisor, belde de psychiater klager de volgende dag.
Hij legde hem de
mogelijkheden voor: aripiprazol in combinatie met een slaapmiddel of quetiapine. Na
uitleg van de
psychiater over beide middelen, koos klager voor quetiapine. Uit de uitslagen van
het
bloedonderzoek bleken geen contra-indicaties voor het gebruiken van medicatie. De
psychiater
schreef eerst een dosis van 50 mg quetiapine voor die na enkele dagen opgehoogd werd
naar 100 mg.
3.6 De psychiater zag klager weer op 23 december 2016. Tijdens dit consult werd
besproken hoe het
met klager ging en of hij bijwerkingen ervaarde. Klager vertelde dat hij die ochtend
een wat
dronken gevoel had bij het opstaan. De psychiater zag verder geen verbetering of verslechtering
van
het psychotisch beeld.
3.7 Een fysieke afspraak gepland op 28 december 2016 ging niet door omdat klager
in de file
stond. Er vond wel een telefonisch consult plaats. De psychiater besloot toen de quetiapine
op te
hogen naar 300 mg. Op 4 januari 2017 vond een telefonisch consult plaats. Klager voelde
zich toen
iets beter.
3.8 Op 12 januari 2017 vond weer een fysieke afspraak plaats. De psychiater oordeelde
dat de
psychotische verschijnselen bij klager nog aanwezig waren. De quetiapine werd opgehoogd
naar 450 mg
en er werd besproken dat omdat klager zelf als verpleegkundige werkzaam was bij E,
het verstandig
zou zijn als de behandeling van klager zou worden overgedragen aan een andere organisatie.
Hierover
werd verder gesproken op 25 januari 2017. Klager stemde ermee in dat zijn behandeling
werd
overgedragen aan G.
3.9 Op 7 februari 2017 zagen de psychiater en klager elkaar weer en verhoogde de
psychiater de
medicatie naar 600 mg quetiapine. De psychiater stelde ook een verwijsbrief op naar
G. Een afspraak
die gepland was op 28 februari 2017 ging niet door. De supervisor van de psychiater
heeft klager op
7 maart 2017 gesproken. Op 30 maart 2017 heeft de psychiater klager gebeld om te vragen
hoe het
ging. Op dat moment ging het goed met klager en klager vroeg de psychiater een nieuw
recept voor de
quetiapine te faxen naar een apotheek in zijn woonplaats. Dit heeft de psychiater
gedaan. Omdat de
psychiater per 1 april 2017 niet meer werkzaam zou zijn bij het VIP-team, namen klager
en de
psychiater afscheid. Op 13 april 2017 vond nog een eindgesprek plaats met klager bij
G. Hierna is
de behandeling definitief overgedragen aan G.
4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de psychiater dat hij klager:
a) verkeerde medicatie heeft voorgeschreven waardoor hij is aangekomen;
b) een te hoge dosering medicatie heeft voorgeschreven.
5. Wat is het verweer?
De psychiater heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna
verder
besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1 Het college komt tot de conclusie dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.2 Het college moet de vraag beantwoorden of de psychiater de zorg heeft verleend
die van hem
mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
psychiater.
Daarbij houdt het college rekening met de geldende beroepsnormen.
Klachtonderdeel a: verkeerde medicatie waardoor aangekomen
6.3 Klager stelt dat de psychiater verkeerde medicatie heeft voorgeschreven waardoor
hij is
aangekomen. Dit heeft grote invloed gehad op het zelfbeeld van klager. De psychiater
heeft naar
voren gebracht dat schizofrenie een indicatie is voor behandeling met quetiapine.
De psychiater had
geen aanleiding om aan deze diagnose te twijfelen. De anamnese en het psychiatrisch
onderzoek wat
tijdens de consulten plaatsvond, bevestigden de eerder gestelde diagnose. Verder heeft
de
psychiater overleg gevoerd met zijn supervisor over het te voeren beleid en het ‘Stappenplan
farmacotherapie en andere biologische behandelingen’ gevolgd. Volgens dit stappenplan
moeten de effectiviteit en de bijwerkingen van de medicatie na twee, vier en zes weken
worden gevolgd. Dat heeft de psychiater gedaan door met klager te spreken op 23 en
28 december 2016, op 4, 12 en 25 januari 2017 en op 7 februari 2017.
Klager maakte in die periode geen melding van gewichtstoename en dit is de psychiater
ook niet
opgevallen.
6.4 Het college begrijpt waarom de psychiater quetiapine heeft voorgeschreven aan
klager. Op dat
moment was er sprake van een schizofreniediagnose waarvoor quetiapine geïndiceerd
is. Verder heeft
de psychiater de effectiviteit en de bijwerkingen van de quetiapine nauwlettend gemonitord.
Uit het
medisch dossier blijkt niet dat er in de periode waarin de psychiater klager zag,
sprake was van
gewichtstoename. Klager heeft verder tijdens het mondeling vooronderzoek naar voren
gebracht dat de
gewichtstoename ontstond aan het einde van 2017. De behandeling van klager was toen
al lange tijd
overgedragen aan G, waardoor de psychiater van het VIP-team dit niet heeft kunnen
weten. Dit
klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b: verkeerde dosering
6.5 Klager stelt ook dat de psychiater een te hoge dosering, namelijk 600 mg, quetiapine
heeft
voorgeschreven, terwijl hij wist dat klager werkzaam was als verpleegkundige en autoreed.
De
psychiater stelt dat de dosering conform de richtlijnen was bepaald en dat quetiapine
langzaam kan
worden opgebouwd tot maximaal 750 mg per dag. 600 mg is daarmee niet te veel. Verder
stelt de
psychiater dat hij de invloed van het medicijn op de rijvaardigheid ook met klager
heeft besproken.
6.6 Het college overweegt dat een dosering van 600 mg quetiapine gebruikelijk is.
De keuze en
dosering van de medicatie heeft de psychiater ook met zijn supervisor besproken die
het eens was
met het te voeren beleid. Uit het medisch dossier van klager blijkt verder dat er
uitleg is gegeven
over de medicatie, waardoor er geen grond is voor het verwijt dat klager geen uitleg
heeft gekregen
over de eventuele invloed op de rijvaardigheid van klager. Dit klachtonderdeel is
ongegrond.
Conclusie
6.7 De conclusie is dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is.
7. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door J. Brand, voorzitter, A.E. van ‘t Hoog, en T.A. Wouters,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.