ECLI:NL:TGZRAMS:2023:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4120

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:86
Datum uitspraak: 31-03-2023
Datum publicatie: 31-03-2023
Zaaknummer(s): A2022/4120
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft meerdere klachten. Klager betoogt dat het bericht dat de bedrijfsarts buiten hem om aan de advocaat van zijn werkgever heeft gestuurd, informatie bevat die hij op grond van de geldende richtlijnen niet aan de werkgever had mogen verstrekken. Het college acht dit klachtonderdeel gegrond. De bedrijfsarts had, zoals hij zelf ook min of meer erkent, zich moeten onthouden van verklaringen over het gedrag van klager. Verder verwijt klager de bedrijfsarts dat zijn verslaglegging onjuist/onwaarachtig is. Volgens klager heeft de bedrijfsarts hem tijdens een consult op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat hij weer arbeidsgeschikt werd geacht. Het advies in de tussentijdse evaluatie moge goed door de bedrijfsarts zijn doordacht en, anders dan klager insinueert, ook goed zijn bedoeld en ‘vrijstelling van werk’ inhouden, duidelijk is dat de bedrijfsarts zijn zienswijze in het consult met klager niet goed heeft uitgelegd en / of heeft besproken. Het college acht ook deze klacht gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Wat betreft de maatregel, rekent het college de bedrijfsarts in het bijzonder aan dat hij zich tegenover de advocaat van de werkgever op tendentieuze toon over klager heeft uitgelaten. Berisping.

A2022/4120

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 31 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende in B, klager,
gemachtigde: mr. M. Hoekman, werkzaam in Den Haag,

tegen

C,
arts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts, gemachtigde: mr. S. Slabbers, werkzaam te Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1   Klager is in het kader van verzuimbegeleiding behandeld door verschillende bedrijfsartsen van 
E. Verweerder is bedrijfsarts en stafarts / teamcoördinator bij E. Klager verwijt de bedrijfsarts, 
behalve, kort gezegd, passiviteit en niet gelijktijdige informatievoorziening, i) schending van het 
beroepsgeheim en ii) valsheid in geschrifte, althans onjuiste en onwaarachtige verslaglegging.

Ad i) Daags voor een gepland consult van klager bij collega’s van de bedrijfsarts heeft klager per 
e-mail een second opinion naar E, gestuurd. Omdat daarvan door de betrokken bedrijfsartsen geen 
kennis was genomen, heeft dit consult niet op reguliere wijze doorgang gevonden. Op vragen daarover 
van de (advocaat van de) werkgever van klager, heeft de bedrijfsarts gewezen op intimiderend gedrag 
van klager.

Ad ii) Tijdens een consult met klager op 22 januari 2018 heeft de bedrijfsarts benoemd dat er 
sprake was van stressgerelateerde klachten en dat eerst het arbeidsconflict moest worden opgelost 
om daarna verder aan de gezondheid van klager te kunnen werken. In het naar aanleiding van het 
consult uitgebrachte advies, verzonden aan de werkgever, vermeldt de bedrijfsarts dat hij op 22 
januari 2018 verwacht dat klager de eigen werkzaamheden voor
100% kan hervatten.

1.2   Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De bedrijfsarts 
krijgt een berisping. Hierna licht het college toe hoe het tot zijn beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 maart 2022;
-  het verweerschrift met bijlagen;
-  de brief met bijlagen van klager van 3 februari 2023, binnengekomen op 7 februari 2023;
-  de e-mail met als bijlagen twee geluidsopnamen van klager, van 3 februari 2023;
-  de brief met bijlagen van klager van 7 februari 2023, binnengekomen op 8 februari 2023.

2.2   De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het 
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

3. De feiten
3.1   Klager is vanaf 12 april 2017 ziekgemeld. E, verzorgde de verzuimbegeleiding van klager. 
Klager is door verschillende bedrijfsartsen van E, begeleid.

3.2   Zijn ervaringen met de bedrijfsartsen van E, waren voor klager aanleiding een second opinion 
bij een onafhankelijke bedrijfsarts aan te vragen. Op 21 december 2017 heeft klager deze second 
opinion ontvangen. Hierin staat (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en 
typefouten):

“(…) omdat medewerker zich onveilig voelt bij de werkgever is aan te bevelen het eerstvolgend 
spreekuur niet op de locatie van de werkgever te laten plaatsvinden. (…)”

3.3  Op 9 januari 2018 heeft klager de second opinion per e-mail doorgestuurd naar E.

3.4   Op 10 januari 2018 was voor klager een consult ingepland bij een collega van de bedrijfsarts 
(hierna: de collega bedrijfsarts) op de locatie van de werkgever. Een derde bedrijfsarts (hierna: 
de derde bedrijfsarts) werd die dag ingewerkt en zou als toehoorder bij het consult aanwezig zijn. 
Klager heeft zich gemeld voor dit consult, maar toen bleek dat door de (collega en derde) 
bedrijfsartsen nog geen kennis was genomen van de second opinion en zij daar ter plekke ook geen 
kennis van konden nemen, heeft het consult niet op reguliere wijze doorgang gevonden.

3.5   Op 18 januari 2018 heeft de bedrijfsarts daarover aan de advocaat van de werkgever van 
klager, voor zover hier van belang, het volgende bericht:

“Ik (…), bedrijfsarts en teamcoordinator bij E, ik heb [de collega bedrijfsarts en de derde 
bedrijfsarts] dat [klager] op 10 januari 2018, zijnde opgeroepen voor het spreekuur, heeft geweigerd zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek op een adequate manier. Dat dit betekent dat [klager] de behandelkamer wel heeft betreden maar vragen niet wou beantwoorden. [Klager] heeft dientengevolge geen vragen kunnen beantwoorden of onderzoek kunnen ondergaan om vast te stellen of sprake is van arbeidsongeschiktheid. [Klager] heeft zich ten overstaan van alle daar aanwezigen gedragen op een wijze die door onze medewerkers als intimiderend is ervaren.
(…)
[Klager] heeft aangegeven onze artsen niet te vertrouwen en hierom niet wil mee werken. Er was veel 
discussie over de procedure zoals altijd en aan de medische beoordeling zijn we niet toegekomen.”

3.6   Op 22 januari 2018 had klager een consult bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft toen 
benoemd dat er sprake was van stressgerelateerde klachten en dat eerst het arbeidsconflict moest 
worden opgelost om daarna verder aan de gezondheid van klager te kunnen werken. Zijn 
interventieadvies luidde als volgt:

“Advies is mediation in te zetten. Een conflict op het werk leidt geregeld tot een verstoorde 
arbeidsrelatie. Inzet van een, in arbeidsrelaties gespecialiseerde, mediator kan in een vroeg 
stadium de arbeidsrelatie herstellen. Verbetering van de communicatie is in veel gevallen een goede 
eerste stap om oud zeer op te lossen.”

3.7   In de tussentijdse evaluatie die naar aanleiding van het consult op 22 januari 2018 is 
opgesteld, heeft de bedrijfsarts, voor zover relevant, opgenomen:

“Op 22/01//2018 verwacht ik dat de werknemer de eigen werkzaamheden voor 100% kan hervatten.”

3.8   Op 12 februari 2018 heeft de werkgever van klager een ontbindingsprocedure aanhangig gemaakt. 
Deze procedure heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1  Klager verwijt de bedrijfsarts:
a) schending beroepsgeheim / onpartijdigheid;
b) valsheid in geschrifte, althans onjuiste en onwaarachtige verslaglegging;
c) passiviteit / tegenwerking;
d) onvolledige en niet gelijktijdige informatievoorziening en correspondentie.

4.2   De bedrijfsarts meent dat er geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. 
Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

4.3  Het college gaat hieronder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1   De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De 
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt 
rekening gehouden met de voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen en andere professionele 
standaarden.

Klachtonderdeel a) schending beroepsgeheim / onpartijdigheid
5.2   Klager betoogt dat het bericht dat de bedrijfsarts op 18 januari 2018 buiten hem om aan de 
advocaat van zijn werkgever heeft gestuurd, informatie bevat die hij op grond van de geldende 
richtlijnen niet aan de werkgever had mogen verstrekken. Daarmee heeft de bedrijfsarts een beeld 
van hem geschetst als intimiderende en niet meewerkende patiënt / client. De bedrijfsarts had zich 
moeten realiseren dat dit zijn reputatie zou schaden. Daar komt bij dat de bedrijfsarts zich niet 
heeft verhouden tot de werkgever, maar rechtstreeks tot diens advocaat, die de verklaringen van de 
bedrijfsarts vervolgens in de door de werkgever aanhangig gemaakte ontbindingsprocedure heeft 
gebruikt. De verklaringen van de bedrijfsarts zijn te kwalificeren als een schending van het 
beroepsgeheim, althans van zijn taak als onafhankelijk arts. De bedrijfsarts heeft met zijn 
verklaringen op zijn minst ook de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid gewekt.

5.3   De bedrijfsarts heeft toegelicht dat hij, in zijn hoedanigheid van stafarts en 
teamcoördinator, het bericht heeft verstuurd in reactie op de vraag van de werkgever waarom er geen 
verklaring over het consult van 10 januari 2018 was afgegeven. Als stafarts is hij betrokken 
geraakt omdat er in de begeleiding van klager al langer problemen waren, ook op administratief 
gebied, waardoor medewerkers een gevoel van onveiligheid hadden. Om die reden en ook om 
misverstanden te voorkomen was de derde bedrijfsarts bij het consult ingepland. Achteraf bezien had 
hij misschien terughoudender moeten zijn en de bejegeningsaspecten van het gedrag van klager niet 
moeten benoemen.

5.4   Het college acht de klacht gegrond. De bedrijfsarts had, zoals hij zelf ook min of meer 
erkent, zich moeten onthouden van verklaringen over het gedrag van klager. Feitelijk heeft het 
consult op 10 januari 2018 niet op reguliere wijze doorgang gevonden omdat de betrokken 
bedrijfsartsen geen kennis hadden genomen / kunnen nemen van de inhoud van de second opinion. Tot 
een mededeling van die strekking had de bedrijfsarts zich kunnen en ook moeten beperken tegenover 
de (advocaat van de) werkgever. Niet alleen vermeldt de bedrijfsarts in het geheel niets over de 
feitelijke oorzaak, de tendentieuze toon van zijn bericht heeft (voorzienbaar) het gevaar in zich 
dat klager daarmee wordt geschaad. Dit rekent het college de bedrijfsarts aan.

Klachtonderdeel b) valsheid in geschrifte, althans onjuiste en onwaarachtige verslaglegging
5.5   Volgens klager heeft de bedrijfsarts hem tijdens het consult op 22 januari 2018 op geen 
enkele wijze duidelijk gemaakt dat hij weer arbeidsgeschikt werd geacht. Toch heeft de bedrijfsarts 
hem in de tussentijdse evaluatie per 22 januari 2018 beter gemeld. Klager kan zich niet aan de 
indruk onttrekken dat de bedrijfsarts hem onder invloed van en mogelijk in samenwerking met de 
(advocaat van de) werkgever arbeidsgeschikt heeft verklaard met het oog op een door de werkgever 
(dan nog) aanhangig te maken ontbindingsprocedure.

5.6   De bedrijfsarts heeft toegelicht dat zijn advies in de tussentijdse evaluatie inhield het 
arbeidsconflict buiten de ziektewet op te lossen. De mediation die hij voorstond kwam steeds door 
‘ziekte-argumenten’ niet op gang. Arbeidsgeschiktheid, met vrijstelling van werk, zou het 
mediation-traject in gang zetten. De bedrijfsarts erkent dat hij dit tegenover klager misschien 
niet zo helder heeft benoemd. Wel heeft hij steeds aan klager uitgelegd dat het oplossen van het 
arbeidsconflict in het belang van zijn gezondheid zou zijn. Van valsheid in geschrifte is geen 
sprake. In de tussentijdse evaluatie zijn ook de medische beperkingen van klager vermeld.

5.7   Het college acht ook deze klacht gegrond. Het advies in de tussentijdse evaluatie moge goed 
door de bedrijfsarts zijn doordacht en, anders dan klager insinueert, ook goed zijn bedoeld en 
‘vrijstelling van werk’ inhouden, duidelijk is dat de bedrijfsarts zijn zienswijze in het consult 
met klager niet goed heeft uitgelegd en / of heeft besproken. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat 
dit klager onwaarachtig voorkomt en zijn achterdocht heeft gewekt. Het college acht aannemelijk dat 
ook voor de werkgever de bedoeling van de bedrijfsarts niet zonder meer uit de tussentijdse 
evaluatie is af te leiden.

Klachtonderdeel c) passiviteit / tegenwerking
5.8   Klager vindt dat de bedrijfsarts zich passief heeft opgesteld door geen acht te slaan op de 
second opinion. Klager heeft ook een luisterend oor gemist. De bedrijfsarts heeft niets gedaan aan 
zijn medische klachten en alleen maar aangestuurd op mediation. Bij het opvragen van het dossier 
heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de daarvoor benodigde machtiging niet klopte. Dat is niet de 
opstelling die je van een bedrijfsarts mag verwachten.

5.9   Volgens de bedrijfsarts betekent zijn advies het arbeidsconflict op te lossen met mediation 
niet dat hij geen oog of begrip heeft gehad voor klagers stressklachten. Niet tot zijn taak behoort 
het bieden van psychische behandeling. Klager kreeg daarvoor al begeleiding van de POH-GGZ via zijn 
huisarts. Klager werd ook door een psycholoog begeleid en kreeg medicatie van een psychiater. Zijn 
advies bij het opvragen van het dossier is geweest, zorg te dragen voor een machtiging die aan de 
daarvoor geldende eisen voldoet.

5.10  Het college acht de klacht ongegrond. Voor zover de klacht ziet op de passieve houding van de 
bedrijfsarts, heeft klager dit onvoldoende onderbouwd. Duidelijk is dat de bedrijfsarts de 
oplossing voor de medische problemen van klager in mediation zag en dit heeft hij ook uitgedragen. Van een passieve houding of tegenwerking van de bedrijfsarts is het college ook overigens niet gebleken, ook niet waar het betreft het afgeven van het dossier, waarvoor nu eenmaal specifieke eisen gelden.

Klachtonderdeel d) onvolledige en niet gelijktijdige informatievoorziening en correspondentie.
5.11  Dit klachtonderdeel houdt in dat de (advocaat van de) werkgever consequent eerder en 
vollediger is geïnformeerd over het ziekteverzuimverloop dan klager. Volgens de bedrijfsarts echter 
is het arbeidsgeschiktheidsoordeel gelijktijdig naar de werkgever en klager gestuurd, maar, zo 
leerde navraag bij de administratie, bevatte het e-mailadres van klager een tikfout. Het college is 
van oordeel dat dit de bedrijfsarts niet kan worden verweten. Van overige verschillen in de 
informatievoorziening is het college niet gebleken. De klacht is ongegrond.

Conclusie
5.12  De conclusie is dat de klachtonderdelen a en b gegrond zijn. Het college rekent het de 
bedrijfsarts in het bijzonder aan dat hij zich tegenover de advocaat van de werkgever op 
tendentieuze toon over klager heeft uitgelaten. Zijn functie als stafarts en teamcoördinator brengt 
in dat opzicht nog een grotere verantwoordelijkheid met zich. De erkenning dat hij, achteraf 
bezien, misschien terughoudender had moeten zijn en de bejegeningsaspecten van het gedrag van 
klager niet had moeten benoemen, overtuigt het college er niet van dat de bedrijfsarts dit ten 
volle beseft. Wat betreft het advies in de tussentijdse evaluatie had de bedrijfsarts klager mee 
moeten nemen in zijn gedachten daarover.
Het college acht het opleggen van de maatregel van berisping passend.

6. De beslissing
Het college:
-  verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;
-  verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
-  legt de bedrijfsarts de maatregel op van berisping.

Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,
J. Dogger, R.P. van Straaten en E.G. Ackema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
R. van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2023.