ECLI:NL:TGZRAMS:2023:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4327

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:83
Datum uitspraak: 31-03-2023
Datum publicatie: 31-03-2023
Zaaknummer(s): A2022/4327
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts onder andere dat hij klager liet doorwerken terwijl klager liet weten dat het slecht met hem ging en dat hij niet klager maar de werkgever van klager heeft geholpen. Naar het oordeel van het college heeft de bedrijfsarts wel degelijk met klager gesproken over het eventueel stoppen met werken. Dat klager dit niet heeft gedaan, ook als dit was ingegeven door angst voor de werkgever zoals klager stelt, kan de bedrijfsarts niet worden verweten. Voor de – niet onderbouwde – stelling van klager dat de bedrijfsarts hem heeft misleid om klagers werkgever te helpen, dan wel dat de bedrijfsarts ‘partij kiest’ voor de werkgever, kan het college in de processtukken geen aanwijzingen vinden. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

A2022/4327

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 31 maart 2023 op de klacht van:

A,
wonende in B, klager,

tegen

C,
bedrijfsarts, werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. K.P. Schuchhard-van Os, werkzaam in Amsterdam.

1. De zaak in het kort
1.1   De bedrijfsarts, destijds nog werkzaam als bedrijfsarts in opleiding, heeft in eerste 
instantie contact gehad met klager in het kader van een preventief traject, in de periode van 23 
december 2020 tot en met 30 juni 2021. Daarna heeft hij klager begeleid na diens ziekmelding op 24 
augustus 2021. Op 2 juni 2022 is de betrokkenheid van de bedrijfsarts beëindigd. Klager is 
ontevreden over de begeleiding van de bedrijfsarts en voelt zich door hem niet geholpen. Klager 
heeft meerdere klachten over het handelen van de bedrijfsarts.

1.2   Het college komt tot het oordeel dat de klacht, in al haar onderdelen, kennelijk ongegrond 
is. ‘Kennelijk’ betekent in deze beslissing dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden 
verklaard zonder dat het nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen. Hierna licht het 
college toe hoe het tot zijn beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 31 mei 2022;
-  het aanvullende klaagschrift met de bijlagen ontvangen op 29 juni 2022;
-  het aanvullende klaagschrift met de bijlagen ontvangen op 14 juli 2022;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  de (ongedateerde) brief met bijlagen van klager, ontvangen op 1 september 2022;
-  de (ongedateerde) brief met bijlagen van klager, ontvangen op 7 september 2022;
-  de brief met bijlagen van 22 september 2022 van klager, ontvangen op 23 september 2022;
-  het proces-verbaal van het op 17 oktober 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;

-  aanvullende stukken ingediend door klager, ontvangen op 14 november 2022.

2.2   Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak 
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De klacht en de reactie van de arts
3.1  Klager verwijt de bedrijfsarts dat:
1. klager van hem mocht doorwerken, terwijl klager liet weten dat het slecht met hem ging;
2. hij er niet voor heeft gezorgd dat klager onder behandeling kwam van een psycholoog;
3. hij niet klager, maar de werkgever van klager heeft geholpen.

3.2  De bedrijfsarts heeft de klacht bestreden.

3.3  Het college gaat hieronder in op de standpunten van partijen.

4. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
4.1   De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De 
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt 
rekening gehouden met de voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen en andere professionele 
standaarden.

Klachtonderdeel 1: klager mocht doorwerken, ondanks dat hij liet weten dat het slecht met hem ging
4.2   Tijdens het mondelinge vooronderzoek heeft klager toegelicht dat hij al bij het eerste 
contact met de bedrijfsarts niet meer wilde werken, terwijl uiteindelijk pas na drie maanden is 
besproken dat hij zich voor twee halve dagen per week ziek zou melden. Als de bedrijfsarts eerder 
de optie om te stoppen met werken zou hebben aangeboden, zou klager dat direct hebben gedaan.

4.3   De bedrijfsarts heeft verklaard dat hij klager al in de eerste periode heeft geadviseerd om 
te stoppen met werken, maar dat klager dat niet heeft gedaan.

4.4   Voor de stelling van klager dat de bedrijfsarts pas (te) laat de mogelijkheid om (tijdelijk) 
te stoppen of te minderen met werken met klager heeft besproken, vindt het college geen steun in 
het dossier. Over het eerste contact op 23 december 2020 heeft de bedrijfsarts onder andere 
opgeschreven dat hij aan klager heeft gevraagd of hij in staat was om te werken, waarop klager 
heeft geantwoord te willen blijven werken. Op 8 februari 2021 heeft de bedrijfsarts genoteerd dat 
hij de opties ‘mediation’ en ‘ziek verklaren’ met klager heeft besproken en dat hij heeft gevraagd 
of klager één van deze opties wilde, waarop het antwoord van klager “Neen” was. Op 12 februari 2021 
heeft de bedrijfsarts in overleg met klager, klager doorverwezen naar E, om te onderzoeken of er sprake was van ziekte. Op 4 maart 2021 heeft de bedrijfsarts genoteerd (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):

“Overleg met wn. Ivm aangegeven klachten, herhaaldelijk geadviseerd dat hij zich ziekmeldt, echter 
wilt hij dat alleen 2 halve dagen per week (dit ivm werktijden van echtgenote/ kind opvang).”

De bedrijfsarts heeft op 4 maart 2021 in zijn re-integratie advies ook opgenomen dat klager 
voorlopig deels arbeidsgeschikt in eigen werk is en dat het zijn advies is dat klager halve dagen 
werkt op woensdag en vrijdag. Verder heeft de bedrijfsarts die dag over een telefonisch contact met 
de werkgever van klager genoteerd:

“(…) Ik leg uit dat ik aan het begeleiden ben binnen de wettelijke kaders en dat daarom kan ik hem 
niet dwingen om te stoppen met werken.”

Klager heeft zich in de periode van 4 maart 2021 tot 24 augustus 2021 niet ziekgemeld.

4.5   Uit het voorgaande volgt dat de bedrijfsarts wel degelijk, vanaf het eerste contact en 
meerdere malen, met klager heeft gesproken over het eventueel stoppen met werken. Dat klager dit 
niet heeft gedaan, ook als dit was ingegeven door angst voor de werkgever zoals klager stelt, kan 
de bedrijfsarts niet worden verweten. Het is aan klager zelf om te beoordelen of hij zich wel of 
niet ziekmeldt. Uit de beschikbare stukken volgt niet dat klager zijn angst om zich ziek te melden 
en zijn (grote) wens om wél te stoppen met werken met de bedrijfsarts heeft besproken. Integendeel, 
uit het dossier volgt dat klager aan de bedrijfsarts vertelde dat hij zijn werk met plezier deed en 
dat het zijn eigen keuze was om zich niet (deels) ziek te melden. Het college heeft geen aanleiding 
om aan de juistheid van de notities van de bedrijfsarts te twijfelen en er was dan ook voor de 
bedrijfsarts geen reden om nadrukkelijker de mogelijkheid van een ziekmelding ter sprake te 
brengen.

4.6  Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 2: de bedrijfsarts heeft niet gezorgd voor behandeling door een psycholoog
4.7   Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager toegelicht dat hij op advies van de 
bedrijfsarts contact heeft opgenomen met zijn huisarts voor een doorverwijzing naar een psycholoog. 
Volgens klager lukte het via de huisarts niet om een psycholoog te vinden, vanwege erg lange 
wachtlijsten, waarop klager contact heeft opgenomen met de bedrijfsarts voor hulp hierbij. Klager 
is, zo begrijpt het college, ontevreden over de hulp die de bedrijfsarts geboden heeft.

4.8   De bedrijfsarts stelt dat hij gedurende zijn contact met klager meerdere malen de hulp heeft 
geboden - met betrekking tot een behandeling van klager door een psycholoog - die hij in zijn 
hoedanigheid van bedrijfsarts kan bieden.

4.9   Uit het dossier volgt dat de bedrijfsarts op 9 februari 2021, na toestemming van klager, 
contact heeft opgenomen met de huisarts van klager. Tijdens dit contact bleek dat de huisarts niet 
volledig op de hoogte was van de klachten van klager. De bedrijfsarts heeft vervolgens in overleg 
met de huisarts klager doorverwezen naar E, voor onderzoek. De bedrijfsarts heeft dus op dat moment 
– toen bleek dat er nog geen doorverwijzing via de huisarts had plaatsgevonden – wel degelijk 
direct voor een doorverwijzing voor psychologisch/psychiatrisch onderzoek zorggedragen. De klacht 
is dan ook in zoverre ongegrond.

4.10  Ook in het traject na het onderzoek door E, valt de bedrijfsarts tuchtrechtelijk geen verwijt 
te maken. Uit het dossier volgt dat de bedrijfsarts op 25 augustus 2021 wederom telefonisch contact 
heeft gehad met de huisarts van klager. De bedrijfsarts heeft hierover genoteerd dat afgesproken is 
dat klager behandeld zal worden door de praktijkondersteuner bij de huisarts. Vervolgens is klager 
door de huisarts verwezen naar een psycholoog. Uit een notitie van de bedrijfsarts van 30 september 
2021 volgt dat klager hem heeft verteld dat hij zijn psycholoog niet goed kan volgen omdat zij uit 
het buitenland komt en dat hij graag een andere psychologe wil. De bedrijfsarts heeft hem toen 
aangeraden dit zo snel mogelijk met zijn huisarts te regelen. Ook heeft de bedrijfsarts op een 
gegeven moment contact opgenomen met de (nieuwe) psycholoog van klager, omdat hij in een 
terugkoppeling van haar een discrepantie las. Het college is van oordeel dat het bovenstaande 
getuigt van een betrokken en zorgvuldige begeleiding door de bedrijfsarts. Het behoort niet tot de 
primaire taken van een bedrijfsarts om een werknemer door te verwijzen in de reguliere zorg. Dat de 
bedrijfsarts klager hiervoor dan ook verwijst naar de huisarts, is correct. Bovendien houdt de 
bedrijfsarts daarbij wel een vinger aan de pols door het te bespreken met klager en waar nodig 
contact op te nemen met de huisarts en de psycholoog.

4.11  Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 3: de bedrijfsarts heeft de werkgever geholpen en niet klager
4.12  Voor de – niet onderbouwde – stelling van klager dat de bedrijfsarts hem heeft misleid om 
klagers werkgever te helpen, dan wel dat de bedrijfsarts ‘partij kiest’ voor de werkgever, kan het 
college in de processtukken geen aanwijzingen vinden. De bedrijfsarts heeft dit verwijt 
nadrukkelijk bestreden.

4.13  Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Conclusie
4.14  De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.

5. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,
J. Dogger, R.P. van Straaten en E.G. Ackema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
R. van der Vaart, secretaris.