ECLI:NL:TGZRAMS:2023:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3973

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:82
Datum uitspraak: 31-03-2023
Datum publicatie: 31-03-2023
Zaaknummer(s): A2022/3973
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door (per e-mail) medische gegevens aan de waarnemend teamleider van klager te verstrekken. Het college constateert dat uit de e-mail niet volgt dat de bedrijfsarts eerder met de werkgever van klager over diens diagnose heeft gesproken. De waarnemend teamleider schrijft immers dat hij via klager zelf op de hoogte is van de diagnose schizofrenie en vraagt aan de bedrijfsarts of dit ook bij hem bekend is. Voor zover klager met zijn klacht bedoeld heeft dat de bedrijfsarts (actief) de diagnose met de werkgever van klager zou hebben gedeeld, is de klacht dan ook ongegrond. Voor zover klager met zijn klacht bedoeld heeft dat de bedrijfsarts in zijn antwoord op de vraag van de waarnemend teamleider te veel informatie heeft gegeven, volgt het college dat niet. De reactie van de bedrijfsarts is neutraal en bevestigt de suggestie van de waarnemend teamleider niet. De bedrijfsarts heeft hiermee dan ook naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

A2022/3973

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 31 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende in B, klager,

tegen

C,
bedrijfsarts, werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. I.F. Schouwink, werkzaam in Breda.

1. De zaak in het kort
1.1   Van 1 juni 2015 tot 11 januari 2017 heeft de bedrijfsarts klager gezien in het kader van een 
re-integratietraject. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij in een e-mail aan de waarnemend 
teamleider van klager zijn beroepsgeheim heeft geschonden.

1.2   Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent 
in deze beslissing dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard zonder dat het 
nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen. Hierna licht het college deze beslissing toe.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 maart 2022;
-  het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 maart 2022;
-  het verweerschrift;
-  de (ongedateerde) brief van klager met bijlagen, binnengekomen op 15 augustus 2022;
-  het proces-verbaal van het op 29 september 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
-  de aanvulling op het proces-verbaal van klager, ontvangen op 13 oktober 2022;
-  de aanvulling op het proces-verbaal van verweerder, ontvangen op 17 november 2022.

2.2   Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak 
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.

3. De klacht en de reactie van de arts
3.1   Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door medische 
gegevens aan de waarnemend teamleider van klager te verstrekken.
De bedrijfsarts heeft de klacht bestreden.

3.2  Het college gaat hieronder in op de standpunten van partijen.

4. De overwegingen van het college
4.1.  Klager verwijt de bedrijfsarts zijn medisch beroepsgeheim te hebben geschonden door de 
diagnose van klager te delen met diens werkgever. Klager maakt dit op uit
e-mailcorrespondentie tussen de bedrijfsarts en de waarnemend teamleider van klager. De waarnemend 
teamleider heeft op 25 april 2016 aan de bedrijfsarts per e-mail de vraag gesteld (alle citaten 
voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):

“Zijn er chronische (medische) beperkingen om terugkeer in eigen functie mogelijk te maken? Via A, 
zou er sprake zijn van de diagnose Schizofrenie. De vraag is dan ook in hoeverre deze diagnose bij 
de BA ook bekend is?”

Hierop heeft de bedrijfsarts op 2 mei 2016 geantwoord:

“Ik ben bekend met zijn diagnose. Vooralsnog zijn er geen redenen om af te wijken van het pad: 
terugkeer naar eigen werk. Indien er in de aankomende re-integratie stagnatie of moeilijkheden 
zouden ontstaan door beperkingen als gevolg van zijn ziekte, dan dient dit goed omschreven te 
worden, en kan op basis daarvan worden afgeweken van de terugkeer naar eigen werk en kan ingezet 
worden op terugkeer naar ander passend werk.
Vooraf, op basis van de diagnose alleen, is er nu geen reden om af te wijken.”

4.2   De bedrijfsarts heeft verklaard met zijn reactie geprobeerd te hebben om zo gepast mogelijk 
en afhoudend te antwoorden, door de suggestie van de waarnemend teamleider niet te weerspreken en 
niet te bevestigen.

4.3   Het college constateert dat uit de e-mail van 2 mei 2016 niet volgt dat de bedrijfsarts 
eerder met de werkgever van klager over diens diagnose heeft gesproken. De waarnemend teamleider 
schrijft immers dat hij via klager zelf op de hoogte is van de diagnose schizofrenie en vraagt aan 
de bedrijfsarts of dit ook bij hem bekend is. Voor zover klager met zijn klacht bedoeld heeft dat 
de bedrijfsarts (actief) de diagnose met de werkgever van klager zou hebben gedeeld, is de klacht 
dan ook ongegrond. Voor zover klager met zijn klacht bedoeld heeft dat de bedrijfsarts in zijn 
antwoord op de vraag van de waarnemend teamleider te veel informatie heeft gegeven, volgt het 
college dat niet. De reactie van de bedrijfsarts is neutraal en bevestigt de suggestie van de 
waarnemend teamleider niet. De bedrijfsarts heeft hiermee dan ook naar het oordeel van het college 
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.4   Het college merkt op dat tijdens het mondeling vooronderzoek gesproken is over de aanvraag 
van een expertiserapport bij een psychiater. Volgens klager had de bedrijfsarts niet moeten meewerken aan deze aanvraag. Voor zover klager hierover een (aanvullende) klacht heeft willen indienen, merkt het college op dat deze expertise door de werkgever van klager is aangevraagd en dat het gebruikelijk is dat een dergelijke aanvraag vervolgens door de betrokken bedrijfsarts wordt ingediend. Waarom de bedrijfsarts hier niet aan had moeten meewerken wordt door klager niet onderbouwd. Deze klacht is dan ook ongegrond.

Conclusie
4.5  De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,
J. Dogger, R.P. van Straaten en E.G. Ackema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
R. van der Vaart, secretaris.