ECLI:NL:TGZRAMS:2023:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4593

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:71
Datum uitspraak: 17-03-2023
Datum publicatie: 20-03-2023
Zaaknummer(s): A2022/4593
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Volgens klaagster heeft de huisarts onjuist gehandeld, omdat hij weigert een kopie van het medisch dossier van haar door zelfdoding overleden man te verstrekken ten behoeve van de aanvraag van een uitkering voor nabestaanden van (oud-)militairen. Het had naar het oordeel van het college op de weg van klaagster gelegen om aannemelijk te maken op welke specifieke nabestaandenregeling zij een beroep wilde gaan doen, welke informatie zij daarvoor gehouden is aan te leveren (en bijvoorbeeld ook of dit om het gehele huisartsenjournaal zou gaan of dat zou kunnen worden volstaan met beperkte gedeelten hiervan), aan wie die informatie ter hand zou worden gesteld en of een aanvraag van die uitkering al in gang was gezet, bij voorkeur onderbouwd met bewijsstukken hiervan. Nu klaagster dit heeft nagelaten, heeft de huisarts zich terecht op het standpunt gesteld dat klaagster hem onvoldoende (concrete) informatie over het financiële belang heeft verschaft om te kunnen bepalen of sprake is van een zwaarwegend belang, dat zodanig is dat dit tot doorbreking van zijn beroepsgeheim moest leiden. Klacht ongegrond verklaard.

A2022/4593

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 17 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. C.M.H. van Vliet, werkzaam te Den Haag,


tegen


C,
huisarts,
werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. J.M. de Vries, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 24 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 31 oktober 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek.

1.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 3 februari 2023. Verweerder is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C. Kolk, die waarnam voor
mr. De Vries. Klaagster is niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Verweerder en de twee gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft een pleitnota voorgelezen en aan het college en de andere partij overgelegd.

1. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 Klaagster (geboren 1969) was getrouwd met een (oud-)militair. Deze man (geboren in 1974) is in 2022 door zelfdoding om het leven gekomen (hierna: ‘de man’). De man stond als patiënt ingeschreven bij de praktijk van de huisarts. Klaagster stond niet in deze praktijk ingeschreven. De huisarts had klaagster nooit ontmoet.

2.2 In juni 2022 heeft (de gemachtigde van) klaagster schriftelijk aan de huisarts verzocht om het medisch dossier van de man, ‘in het kader van een juridische procedure’. De huisarts heeft dit verzoek bij brief van juli 2022 geweigerd. Hij schreef in deze brief dat hij het medisch dossier van de man niet aan klaagster zou geven vanwege het medisch beroepsgeheim en na overleg met een jurist van de artsenorganisatie Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunde (KNMG).

2.3 Bij brief van juni 2022 [het college begrijpt dat dit juli 2022 moet zijn] heeft de advocaat van klaagster hierop geantwoord dat de huisarts het medisch dossier wel ter beschikking moet stellen aan klaagster omdat er sprake is van een uitzondering op de hoofdregel van de gelding van het medisch beroepsgeheim. Die uitzonderingsgrond, ‘zwaarwegend belang’, wordt als volgt toegelicht:
“Er is sprake van een zwaarwegend belang. Dat is erin gelegen dat de nabestaande na de suïcide van uw patiënt brieven van hem heeft ontvangen waarin hij verwijst naar zijn verleden in de dienst en het verband legt met de trauma’s opgelopen tijdens die militaire dienst. Ook postuum kan het Ministerie van Defensie worden aangesproken op basis van de Regeling Volledige Schadevergoeding en kan op basis van medische dossiers wellicht worden aangenomen dat er sprake is van een dienstgerelateerde aandoening. Daarvoor zal de verzekeringsarts van Defensie wel de medische stukken die betrekking hebben op de psyche van de patiënt moeten inzien. Zonder deze gegevens kan de nabestaande haar rechten niet uitoefenen en geen beroep doen op de regelingen voor haar als nabestaande (RVS/UVS).”

2.4 De huisarts heeft daarop in augustus 2022 aan klaagster teruggeschreven dat
hij de KNMG-handreiking ‘Inzage in medische dossiers door nabestaanden’ heeft doorgenomen en dat hij opnieuw met de juridische afdeling van de KNMG heeft gesproken. Dit heeft ertoe geleid, zo schrijft hij, dat hij zijn (beroep op zijn) medisch beroepsgeheim handhaaft.

2.5 Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de huisarts toegelicht waarom hij vasthoudt aan het medisch beroepsgeheim. Hij heeft naar voren gebracht dat hij klaagster niet kent en dat hij niet weet hoe de relatie tussen de man en zijn echtgenote was rondom zijn overlijden. Verder heeft hij gezegd dat in het dossier van de patiënt informatie staat over derden met wiens belangen hij ook rekening moet houden. Ten slotte heeft de huisarts betoogd dat hij weet dat een financieel belang, zoals de aanvraag van een uitkering, een zwaarwegend belang kan zijn in de zin van de onder 2.4 genoemde KNMG-handreiking. Maar hij vindt dat hij op basis van de twee brieven van klaagster niet kan bepalen of er door klaagster al concrete stappen zijn gezet om deze uitkering aan te vragen. Hij heeft geconcludeerd dat het zwaarwegend belang hiermee niet is onderbouwd en ook niet waarom het verstrekken van het medisch dossier dit belang zou moeten dienen. Uit niets blijkt dat de verzekeringsarts het dossier nodig heeft en overbodige schending van het medisch beroepsgeheim moet worden voorkomen. Daarbij wijst hij er tevens op dat hij geen zicht heeft op wat er met het medisch dossier gebeurt na verstrekking aan klaagster.

2.6 Het college komt tot de conclusie dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat hierna toe.

2. Wat houdt de klacht in?
Volgens klaagster heeft de huisarts onjuist gehandeld, omdat hij weigert een kopie van het medisch dossier van haar door zelfdoding overleden man te verstrekken ten behoeve van de aanvraag van een uitkering voor nabestaanden van (oud-)militairen.


3. Wat is het verweer?
De huisarts heeft de klacht bestreden. Hij beroept zich op zijn medisch beroepsgeheim als arts. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

4. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling
5.1 De vraag is of de huisarts het verzoek van klaagster om toezending van het huisartsenjournaal van haar overleden man heeft behandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Omschrijving klacht
5.2 Klaagster vindt dat de huisarts haar ten onrechte niet (een kopie van) het huisartsenjournaal van haar overleden man heeft verstrekt. Zij zegt dit dossier te willen gebruiken voor het aanvragen van een militair pensioen voor nabestaanden. Ter beoordeling ligt de vraag voor of de huisarts, door te weigeren het medisch dossier aan klaagster te verstrekken, heeft gehandeld in strijd met de norm van een redelijk bekwame en redelijk handelend huisarts, zodat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Overwegingen van het college
5.3 Als een persoon is overleden, kan bij nabestaanden om diverse redenen behoefte bestaan om gegevens uit het medisch dossier van de overleden patiënt in te zien of om een afschrift van die gegevens te krijgen. Op grond van de hoofdregel van artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de arts echter een geheimhoudingsplicht waardoor deze inzage vaak niet gegeven kan worden. Deze geheimhoudingsplicht dient immers het algemeen belang van vrije toegang tot de gezondheidszorg: patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat alles wat zij delen met hun hulpverlener ook tussen de patiënt en de hulpverlener blijft. De geheimhoudingsplicht blijft ook na het overlijden van de patiënt gelden en kan alleen in bepaalde situaties worden doorbroken. De wet biedt daarvoor een beperkt aantal uitzonderingen, maar ook dan geldt dat niet meer gegevens mogen worden verstrekt dan noodzakelijk voor het doel waarvoor de gegevens worden gevraagd.

5.4 Sinds 2020 geldt een nieuwe regeling voor het inzagerecht van nabestaanden, te vinden in de artikelen 7:458a en 7:458b BW. Deze artikelen hebben tot doel een eenduidige regeling te creëren die het gemakkelijker maakt voor hulpverleners, nabestaanden en de rechter om vast te stellen of er al dan niet sprake is van recht op inzage. Artikel 7:458a BW kent drie gronden waarop inzage in het dossier van een overleden persoon kan worden gegeven. Het betreft: (1) toestemming van de patiënt (gegeven bij leven), (2) mededeling van een incident in de zin van artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg en (3) een zwaarwegend belang.

5.5 Klaagster beroept zich op de derde inzagegrond: een zwaarwegend belang. Volgens de wet komt dit inzagerecht toe aan ‘eenieder die een zwaarwegend belang heeft, en die aannemelijk weet te maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang’.

5.6 Omdat de belangen tussen de nabestaanden en de overledene tegenstrijdig kunnen zijn, worden hoge eisen gesteld aan het verkrijgen van het recht op inzage wegens een zwaarwegend belang. De toelichting op het artikel schrijft voor dat voor een geslaagd beroep op deze grond aan twee cumulatieve criteria moet worden voldaan:
(i) degene die stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft moet met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad; én
(ii) diegene moet aannemelijk maken dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.

5.7 Klaagster heeft naar voren gebracht dat zij een financieel belang heeft bij inzage in het medisch dossier van haar overleden echtgenoot omdat zij een beroep wil doen op de financiële regelingen die Defensie biedt aan nabestaanden voor veteranen. Voor een geslaagd beroep op (een van deze) regelingen dient klaagster aannemelijk te maken dat haar overleden echtgenoot een dienstaandoening had (zoals een posttraumatische stressstoornis) en dat er een causaal verband is tussen die dienstaandoening en zijn werkzaamheden voor Defensie, aldus klaagster. Het college stelt vast dat in de Handreiking “Inzage in medisch dossiers door nabestaanden” (KNMG, 2021) een financieel belang genoemd wordt als zwaarwegend belang.

5.8 De huisarts heeft daartegen naar voren gebracht dat in het dossier van de patiënt informatie staat over derden met wiens belangen hij ook rekening moet houden en dat klaagster hem onvoldoende (concrete) informatie over het financiële belang heeft verschaft om de afweging te kunnen maken dat sprake was van een zodanig zwaarwegend belang dat op grond daarvan zijn beroepsgeheim doorbroken moest worden. De huisarts voert aan dat hij de KNMG-Handreiking die onder 5.7 wordt genoemd, heeft geraadpleegd en dat hij hierover overleg heeft gehad met een collega en met de juristen van de KNMG alvorens tot afwijzing van het verzoek over te gaan.

5.9 De hoofdregel is gelding van het medisch beroepsgeheim, ook na overlijden. Het is aan klaagster om met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij een zwaarwegend belang heeft dat mogelijk wordt geschaad en dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. Aan dit bewijs worden hoge eisen gesteld, aldus de wetgever.
Het had naar het oordeel van het college derhalve op haar weg gelegen om aannemelijk te maken op welke specifieke nabestaandenregeling zij een beroep wilde gaan doen, welke informatie zij daarvoor gehouden is aan te leveren (en bijvoorbeeld ook of dit om het gehele huisartsenjournaal zou gaan of dat zou kunnen worden volstaan met beperkte gedeelten hiervan), aan wie die informatie ter hand zou worden gesteld en of een aanvraag van die uitkering al in gang was gezet, bij voorkeur onderbouwd met bewijsstukken hiervan. Daarbij kan gedacht worden aan correspondentie van klaagster met Defensie of informatie van Defensie over de bedoelde financiële nabestaandenregelingen.

5.10 Nu klaagster dit heeft nagelaten, heeft de huisarts zich op het standpunt gesteld dat klaagster hem onvoldoende (concrete) informatie over het financiële belang heeft verschaft om te kunnen bepalen of sprake is van een zwaarwegend belang, dat zodanig is dat dit tot doorbreking van zijn beroepsgeheim moest leiden. Daarmee heeft hij, naar het oordeel van het college, niet gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem mag worden verlangd, mede in het licht van de door de huisarts gestelde omstandigheden dat er belangen van derden meespelen, dat de huisarts klaagster niet kent en daardoor niet weet hoe de relatie tussen de man en klaagster was voorafgaand aan zijn zelfdoding, dat klaagster hem had verzocht om een afschrift van het gehele huisartsenjournaal (niet beperkt in tijd of anderszins) en tevens dat niet duidelijk is wie de medische gegevens zou gaan bewaren na verstrekking aan klaagster. De huisarts heeft bovendien ruggespraak gehouden met een ervaren collega en juridisch advies ingewonnen, alvorens tot zijn afwijzing te komen.

5.11 Wel was het naar het oordeel van het college beter geweest als de huisarts zijn weigering aan klaagster om inzage in het medisch dossier van de overledene te verschaffen inhoudelijk had gemotiveerd. Op die wijze had hij voor klaagster inzichtelijk kunnen maken waarom hij van oordeel was dat hij niet kon bepalen dat sprake was van een zwaarwegend belang, zodat zij hem mogelijk de verlangde informatie had kunnen verstrekken. Dit verwijt is echter niet zo zwaarwegend dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt.


Conclusie
5.12 De conclusie is dat de klacht ongegrond is.


6. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door J.F. Aalders, voorzitter, E. Pans, lid-jurist, I. Weenink,
A. Medema en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023.