ECLI:NL:TGZRAMS:2023:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4038
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-01-2023 |
Datum publicatie: | 06-01-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4038 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | 1. Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is niet tevreden over de behandeling van de arts en verwijt hem dat hij slecht heeft geluisterd, heeft nagelaten haar tijdig naar een neuroloog te verwijzen, haar niet serieus heeft genomen, onnodige onderzoeken heeft verricht, geweigerd heeft haar inzage in haar dossier te geven en haar gezondheidssituatie heeft doen verslechteren. Het college is van oordeel dat de arts steeds heeft gereageerd op verzoeken van klaagster die zij aan de balie of telefonisch heeft gedaan. Hij heeft geluisterd en naar aanleiding van wat klaagster hem vertelde beslissingen genomen. Hij heeft beeldvormend onderzoek laten verrichten, hetgeen een adequate reactie was op de klachten van klaagster.Het college heeft voorts niet kunnen vaststellen dat de arts heeft geweigerd klaagster inzage in haar dossier te geven. De arts was zelf niet op de hoogte van zo’n verzoek en uit de stukken is niet gebleken dat klaagster een verzoek tot inzage van haar dossier heeft gedaan. Het verwijt dat de handelwijze van de arts de gezondheidssituatie van klaagster heeft doen verslechteren in plaats van verbeteren treft geen doel. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 6 januari 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
huisarts,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, werkzaam te Amsterdam.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 29 april 2022;
- het medisch dossier van klaagster, ingekomen op 14 juli 2022;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de dupliek.
1.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
1.3 Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klaagster, geboren in 1955, was als patiënt van juli 2021 tot begin september
2021 ingeschreven bij één van de vijf huisartsenpraktijken die D in B exploiteert.
De arts is in die praktijk werkzaam als vaste waarnemer.
2.2 Klaagster heeft op 8 juli 2021 gevraagd om een consult. Dit consult heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. De arts heeft klaagster verwezen naar het E in B voor beeldvormend onderzoek. Tegen de krampen die klaagster had, heeft de arts inhibin voorgeschreven.
2.3 Klaagster heeft zich op 27 juli 2021 bij de arts gemeld met het vermoeden van
een ontstoken piriformis. Hoewel de behandelend fysiotherapeut daaraan niet dacht,
heeft de arts klaagster op haar verzoek verwezen naar een neuroloog van het E. Bij
E(valuatie) is in het medisch dossier vermeld:”uitstralende pijn L>R, na val, dd pseudorad
syndroom/uitsluiten ospiriformissyndroom”.
2.4 Klaagster is niet tevreden over de behandeling van de arts en verwijt hem dat
hij slecht heeft geluisterd, heeft nagelaten haar tijdig naar een neuroloog te verwijzen,
haar niet serieus heeft genomen, onnodige onderzoeken heeft verricht, geweigerd heeft
haar inzage in haar dossier te geven en haar gezondheidssituatie heeft doen verslechteren.
3. Wat zijn de overwegingen van het college?
3.1 Het college komt tot de conclusie dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
3.2 Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of de arts beter had kunnen
handelen maar om het geven van een antwoord op de vraag of de arts bij het beroepsmatig
handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven,
waarbij rekening moet worden gehouden met de wetenschappelijke inzichten en hetgeen
in de beroepsgroep als norm of standaard is aanvaard ten tijde van het klachtwaardig
geachte handelen.
3.3 Uit wat is vermeld onder 2.1 tot en met 2.3 volgt dat de arts steeds heeft gereageerd
op wat klaagster hem vertelde. Hij heeft geluisterd en naar aanleiding van wat klaagster
hem vertelde beslissingen genomen. Naar aanleiding van wat klaagster hem vertelde
tijdens het consult van 9 juli 2021 heeft hij beeldvormend onderzoek laten verrichten.
Dit is naar het oordeel van het college een adequate reactie op de klachten van klaagster.
Voor een onmiddellijke verwijzing zonder onderzoek gaven de klachten van klaagster
geen aanleiding. Van een onnodig onderzoek is gelet op de klachten van klaagster geen
sprake. Dat dit onderzoek niet onmiddellijk kon plaatsvinden is de arts niet aan te
rekenen. Van een situatie waarin het noodzakelijk was dit onderzoek met voorrang –
en met voorbijgaan aan de bestaande wachtlijsten - te laten uitvoeren bestond gelet
op de door klaagster geuite klachten geen aanleiding. Ook naar aanleiding van het
consult van 27 juli 2021 heeft de arts met een verwijzing naar een neuroloog adequaat
gereageerd. Nu slechts sprake was van krampen was er voor de arts geen aanleiding
voor een zogenoemde spoedverwijzing. Verder blijkt uit het medisch dossier dat steeds
is gereageerd op verzoeken van klaagster die zij aan de balie of telefonisch heeft
gedaan. Aanwijzingen dat de arts ondanks wat hiervoor is overwogen klaagster toch
niet serieus heeft genomen bieden de processtukken niet.
3.4 Het college heeft niet kunnen vaststellen dat de arts heeft geweigerd klaagster
inzage in haar dossier te geven. De arts is naar zijn stelling niet op de hoogte van
zo’n verzoek. Het is het college uit de stukken in het dossier niet gebleken dat klaagster
een verzoek tot inzage van haar dossier heeft gedaan. Klaagster heeft ook niet aangegeven
wanneer dit verzoek is gedaan. Het college heeft ook anderszins niet kunnen vaststellen
dat het aannemelijk is dat klaagster een verzoek heeft gedaan en dat de arts dit heeft
afgewezen. Zo is niet gebleken dat klaagster zich na een afwijzing bijvoorbeeld tot
de praktijk(houder) heeft gewend. De klacht ter zake treft dan ook geen doel.
3.5 Uit hetgeen is overwogen in 3.3 en 3.4 volgt dat het verwijt dat de handelwijze van de arts de gezondheidssituatie van klaagster heeft doen verslechteren in plaats van verbeteren ook geen doel treft.
3.6 Conclusie
De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.
4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door J. Brand, voorzitter, I. Weenink en A. Wewerinke,
leden-huisartsen, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.