ECLI:NL:TGZRAMS:2023:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3311

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:68
Datum uitspraak: 17-03-2023
Datum publicatie: 17-03-2023
Zaaknummer(s): A2022/3311
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Naar het oordeel van het college heeft klager onvoldoende gesteld welke feitelijke gedragingen van de huisarts aan de tuchtklacht ten grondslag liggen. De enkele stelling dat de procedures in haar praktijk niet gaan zoals deze zouden moeten gaan is daarvoor onvoldoende, reeds omdat onduidelijk is op welke procedures in de praktijk van verweerster de klacht betrekking heeft. Overigens heeft de toelichting op de klacht louter betrekking op het handelen van (waarnemende) huisartsen. Verweerster is in die periode niet persoonlijk betrokken geweest bij de zorg aan klager, zodat zij daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

A2021/3311

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 17 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klager,
gemachtigde: mr. J.T.A. van Schaik, werkzaam te Amsterdam,

tegen

C,
huisarts, werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de huisarts.

1. De procedure
1.1  Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  het klaagschrift, ontvangen op 8 augustus 2021;
-  de aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 19 oktober 2021;
-  de brief van 25 oktober 2021, binnengekomen op 28 oktober 2021, van mr. M. Ketting namens de 
gemachtigde van klager, met bijlagen;
-  het e-mailbericht van 6 december 2021 van verweerster;
-  het e-mailbericht van 7 december 2021 van de gemachtigde van klager, met de bijlagen;
-  het e-mailbericht van 24 december 2021 van de gemachtigde van klager, met de bijlage;
-  het proces-verbaal van het op 20 juni 2022 gehouden mondeling vooronderzoek.

1.2  Het college heeft de klacht op 3 februari 2023 op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1   Op 3 en 6 april 2020 – tijdens de eerste lockdownperiode in verband met de uitbraak van 
Covid-19 – is door de moeder en familie van klager vanwege zorgen om klager (geboren in 1990) 
telefonisch contact gezocht met de huisartspraktijk D, te B, (hierna: de praktijk). Klager was 
onrustig, angstig en op een vreemde manier gespannen. De moeder vroeg om medicatie voor haar zoon.

2.2   Op 3 april 2020 vond de crisisdienst een beoordeling niet nodig. Een waarnemend huisarts in 
de praktijk heeft, zonder klager te hebben gezien of gesproken, medicatie voorgeschreven 
(Temazepam, 1x10mg) voor de duur van vijf dagen. Tegen deze huisarts is
een tuchtklacht ingediend, maar deze klacht is op een later moment ingetrokken.

2.3   Op 6 april 2020 heeft een collega van verweerster, zonder klager te hebben gezien, Olanzapine 
(1x2.5 mg) voorgeschreven aan klager voor de duur van zeven dagen. Tegen deze arts is een klacht 
ingediend, bekend onder zaaknummer A2022/4318.

2.4   Op 8 april 2020 is klager betrokken geraakt bij een schietincident, waarbij hij gewond is 
geraakt en is behandeld in het ziekenhuis. Klager heeft vervolgens gedetineerd gezeten als gevolg 
van het handelen op 8 april 2020.

2.5   Verweerster is de praktijkhouder van de praktijk en de huisarts van klager. Klager heeft in 
juli 2021 een klacht ingediend over het medisch handelen van verweerster als huisarts. Klager ging 
er toen van uit dat verweerster bij de zorg van hem betrokken was geweest op 3 en 6 april 2020. De 
klacht tegen verweerster is in oktober 2021 en december 2021 verder aangevuld door klager. Klager 
heeft daarbij verzocht verweerster te veroordelen in de proceskosten, totaal 706 euro (50 euro 
griffierecht en 656 euro eigen bijdrage rechtsbijstand). Verweerster heeft op 6 december 2021 via 
de e-mail gereageerd. Hieruit bleek onder meer dat zij zelf niet persoonlijk betrokken is geweest 
bij het voorschrijven van de medicatie. Tijdens het mondeling vooronderzoek op 20 juni 2022 is de 
inhoud van de klacht aangepast door de gemachtigde van klager. Het verwijt jegens verweerster luidt 
dat de procedures in haar praktijk niet gaan zoals deze zouden moeten gaan.

2.6  Het college verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk en licht hierna toe hoe het tot 
deze beslissing is gekomen.

3. Wat zijn de overwegingen van het college?
Is de klacht ontvankelijk?
3.1   Bij het indienen van de klacht in juli 2021 ging klager er volledig vanuit dat de huisarts 
persoonlijk betrokken was geweest bij het voorschrijven van de medicatie op 3 en 6 april 2020 aan 
hem. Toen bleek dat dit niet het geval was, maar twee andere huisartsen de medicatie hadden 
voorgeschreven, is de klacht tegen verweerster aangepast.
Tijdens het mondeling vooronderzoek op 20 juni 2022 heeft de vooronderzoeker de vraag gesteld wat 
de exacte klacht jegens verweerster nu nog is, nu zij zelf niet persoonlijk betrokken is geweest 
bij het voorschrijven van de medicatie. De gemachtigde van klager heeft toen toegelicht dat 
verweerster weliswaar niet de medicatie heeft voorgeschreven, maar dat het inmiddels wel duidelijk 
is dat de procedures in de praktijk van verweerster niet gaan zoals deze zouden moeten gaan. Als 
toelichting werd genoemd dat tot twee keer toe medicatie is voorgeschreven zonder dat er een 
spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, de moeder van klager de medicatie heeft opgehaald en er 
hierna nooit een opvolging van klager is geweest.

3.2   Naar het oordeel van het college heeft klager onvoldoende gesteld welke feitelijke 
gedragingen van de huisarts aan de tuchtklacht ten grondslag liggen. De enkele stelling dat de 
procedures in haar praktijk niet gaan zoals deze zouden moeten gaan is daarvoor onvoldoende, reeds omdat onduidelijk is op welke procedures in de praktijk van verweerster de klacht betrekking heeft. Overigens heeft de toelichting op de klacht louter betrekking op het handelen van de betreffende (waarnemende) huisartsen op 3 respectievelijk 6 april 2020. Verweerster is in die periode niet persoonlijk betrokken geweest bij de zorg aan klager, zodat zij daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.

3.3   Alles overziend, is het college aldus van oordeel dat klager onvoldoende heeft toegelicht wat 
de gronden zijn van de klacht en wat de huisarts feitelijk wordt verweten. Het college zal de 
klacht daarom niet verder inhoudelijk bespreken.

Conclusie
3.4   De conclusie is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Bij deze stand van zaken is er 
geen aanleiding tot veroordeling van de huisarts in de proceskosten.

4. De beslissing
De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door J.F. Aalders, voorzitter, E. Pans, lid-jurist, I. Weenink,
A. Medema en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen,
secretaris.