ECLI:NL:TGZRAMS:2023:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4101
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-03-2023 |
Datum publicatie: | 14-03-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4101 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een cardioloog. Klaagster verwijt de cardioloog als hoofdbehandelaar dat er op zijn afdeling geen oog en oor is geweest voor de verslechterende situatie van haar moeder (ontbreken van regie) en dat haar moeder niet de benodigde verzorging heeft gekregen die de beroerte en het uiteindelijke overlijden had kunnen voorkomen. Het college is van oordeel dat de cardioloog als zorgverlener correct heeft gehandeld, als hoofdbehandelaar zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en zich toetsbaar heeft opgesteld door een melding te doen van een mogelijke calamiteit, waarna het onderzoek door het ziekenhuis op gang is gekomen. Het college is van oordeel dat de cardioloog zijn regiefunctie naar behoren heeft uitgevoerd en ziet in het dossier geen aanwijzing voor een situatie waarin de cardioloog anders had moeten optreden dan hij heeft gedaan, ook niet als behandelaar van de patiënte. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. |
A2022/4101
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 14 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
cardioloog, werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de cardioloog,
gemachtigde: mr. A.C. de Die, werkzaam te Amsterdam.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 maart 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 12 december 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek.
1.2 Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 De moeder van klaagster (hierna de patiënte), geboren in 1952, is op 28 februari
2021 met
hartfalen opgenomen op de afdeling hartbewaking van het ziekenhuis waar de cardioloog
werkzaam is.
Na drie dagen is het infuus van de rechterarm naar de linkerarm overgebracht, omdat
de patiënte een
flebitis (ontsteking van de ader) had ontwikkeld op de plaats van de insteekopening.
De patiënte
zou op 6 maart 2021 uit het ziekenhuis worden ontslagen, maar op die dag verslechterde
haar
situatie. Na verschillende onderzoeken bleek zij een ischemisch CVA (herseninfarct
door onvoldoende
doorbloeding) te hebben gehad, waarna zij is overgebracht naar de afdeling neurologie.
Ook kreeg de
patiënte koorts en werd een stafylokokkeninfectie (van een huidbacterie) vastgesteld,
waarvoor zij
is behandeld met antibiotica. Op 9 maart 2021 is de patiënte naar de intensive care
overgebracht
met een endocarditis (ontsteking van de hartklep). Van 11 tot en met 28 maart 2021
was zij weer in
behandeling op de afdeling cardiologie. Uiteindelijk is de patiënte op 31 maart 2021
in het
ziekenhuis overleden. De cardioloog was hoofdbehandelaar in de periodes dat de patiënte
op de afdeling cardiologie was opgenomen.
2.2 Klaagster verwijt de cardioloog als hoofdbehandelaar dat er op zijn afdeling
geen oog en oor
is geweest voor de verslechterende situatie van de patiënte (ontbreken van regie)
en dat de
patiënte niet de benodigde verzorging heeft gekregen die de beroerte en het uiteindelijke
overlijden had kunnen voorkomen. De cardioloog heeft de klacht bestreden.
2.3 Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond en licht hierna toe hoe
het tot deze
beslissing is gekomen.
3. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
3.1 Het college moet de vraag beantwoorden of de cardioloog de zorg heeft verleend
die van hem
mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’
cardioloog.
Daarbij houdt het college rekening met de geldende beroepsnormen.
3.2 Naast de zorg die hij of zij als zorgverlener ten opzichte van een patiënte
en haar familie
heeft te betrachten, geldt voor een hoofdbehandelaar als uitgangspunt dat hij belast
is met de
regie over de behandeling van de patiënte. De hoofdbehandelaar ziet er in ieder geval
op toe, dat:
- de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening aan de patiënte wordt bewaakt
en dat waar
nodig een aanpassing van de gezamenlijke behandeling in gang wordt gezet;
- er een adequate informatie-uitwisseling en voldoende overleg is tussen de bij de
behandeling van
de patiënte betrokken zorgverleners;
- er één aanspreekpunt voor de patiënte en haar familie is voor het tijdig beantwoorden
van vragen
over de behandeling.
De flebitis
3.3 Uit het dossier blijkt dat het infuus op 3 maart 2021 direct is verwijderd toen
de flebitis
werd geconstateerd. Op de plek waar het infuus had gezeten is een vochtige washand
gelegd ter
verkoeling en pijnbestrijding. Deze handelwijze is gebruikelijk en conform de richtlijnen.
Uit het
dossier blijkt van de periode tussen 3 en 6 maart 2021 niets van een verslechterende
situatie van
de patiënte of van een verergering van de flebitis. Het college ziet in het dossier
geen
aanknopingspunt voor het oordeel dat de patiënte in die periode zieker werd in plaats
van beter
en/of dat de situatie door de cardioloog of andere behandelaars is onderschat. Een
oppervlakkige
flebitis gaat vaak over binnen enkele dagen of weken zonder specifieke medische behandeling.
De
complicatie die zich heeft voorgedaan, de stafylokokkeninfectie, is een zeldzame complicatie,
waarmee de behandelaars van patiënte niet op voorhand rekening hoefden te houden.
Het is ook niet
gebruikelijk om bij het constateren van een flebitis direct te starten met antibiotica.
3.4 Op 6 maart 2021 zou de patiënte worden ontslagen, maar in de ochtend gaat het
niet goed met
haar. Zij is moeilijk aanspreekbaar, heeft wegrollende ogen en transpireert hevig.
De dienstdoende arts voert in het bijzijn van de superviserende longarts lichamelijk
onderzoek uit en zij vermoeden een stil delier. Zij besluiten tot een thoraxfoto en
bloedonderzoek
en het ontslag wordt uitgesteld. Na de ochtendvisite wordt de patiënte door de arts
samen met de
cardioloog herbeoordeeld in aanwezigheid van een dochter van de patiënte. Zij besluiten
de geriater
in consult te vragen in verband met de verdenking op een stil delier bij mogelijk
een nieuwe
infectie. Zij zien een flebitis van haar rechteronderarm. De dienstdoende arts geriatrie
vraagt de
neuroloog in consult, die een CT-scan van de hersenen laat maken. Daaruit blijkt het
herseninfarct
(CVA).
3.5 Dat patiënte op 6 maart 2021 zowel een CVA heeft gehad als koorts kreeg en de
flebitis zich
bleek te ontwikkelen tot een stafylokokkeninfectie, is naar het oordeel van het college
een
ongelukkige samenloop van omstandigheden geweest, waarvan de cardioloog geen tuchtrechtelijk
verwijt te maken is. Uit het dossier blijkt dat snel en adequaat is gehandeld op het
moment dat de
gezondheidstoestand van de patiënte plotseling verslechterde. Er zijn andere specialisten
in
consult geroepen en er is een reeks onderzoeken opgestart, waarna kon worden overgegaan
tot een
adequate behandeling van de patiënte, die aan verschillende aandoeningen leed.
3.6 Het college is van oordeel dat de cardioloog als zorgverlener correct heeft
gehandeld, als
hoofdbehandelaar zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en zich toetsbaar heeft opgesteld
door een
melding te doen van een mogelijke calamiteit, waarna het onderzoek door het ziekenhuis
op gang is
gekomen. Daarmee heeft hij adequaat gehandeld. Het eerste klachtonderdeel (geen oog
en oor voor een
verslechterende situatie) is kennelijk ongegrond.
De verzorging van patiënte
3.7 Het college stelt hier voorop dat de regiefunctie van de cardioloog als hoofdbehandelaar
niet
betekent dat hij eindverantwoordelijk is voor concreet handelen of nalaten van verpleegkundigen.
Het hoofdbehandelaarschap gaat over de coördinatie en communicatie rondom de zorg
aan de patiënte.
Het college is van oordeel dat de cardioloog zijn regiefunctie naar behoren heeft
uitgevoerd en
ziet in het dossier geen aanwijzing voor een situatie waarin de cardioloog anders
had moeten
optreden dan hij heeft gedaan, ook niet als behandelaar van de patiënte. In het bijzonder
heeft de
cardioloog veelvuldig met klaagster en haar zus gesproken om hen op de hoogte te stellen
en te
houden van de telkens bestaande situatie en het beloop. Hij heeft klaagster en haar
zus zijn
excuses gemaakt en hen zijn medeleven betuigd met het dramatische verloop van het
verblijf van hun
moeder in het ziekenhuis. Naar vaste rechtspraak betekent het aanbieden van excuses
geen erkenning
dat er een fout is gemaakt. Het college is van oordeel dat de verdrietige afloop niet
is beïnvloed
door toedoen van de cardioloog, noch door een gebrek aan voor zijn rekening komende
zorg voor de
patiënte. Ook het tweede klachtonderdeel (de patiënte is overleden als gevolg van
een gebrek aan
verzorging) is kennelijk ongegrond.
4. De beslissing
De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, S.A. Mollema en E.A. Dubois,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.