ECLI:NL:TGZRAMS:2023:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4402
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:61 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2023 |
Datum publicatie: | 10-03-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4402 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een kinderarts. De klacht heeft betrekking op de medische behandeling van overleden zoon van klaagster. De kinderarts had destijds als werkdiagnose voor de luchtwegklachten ‘astma’ gesteld. Nadat een CT-onderzoek van de thorax was uitgevoerd met een zeer afwijkende uitslag, is de zoon in 2015 met spoed overgedragen aan een UMC. De zoon is in 2021 op 19-jarige leeftijd overleden als gevolg van pulmonale (arteriële) hypertensie in combinatie met diverse andere somatische en psychische aandoeningen. Klaagster verwijt de kinderarts dat zij heeft nagelaten tijdig onderzoek te doen naar de luchtwegklachten van haar zoon, mede gelet op de belaste familiegeschiedenis. Het college komt tot de conclusie dat de kinderarts met betrekking tot het tijdstip van het (opnieuw) uitvoeren van een CT-thorax, maar ook anderszins met betrekking tot het door haar gevoerde diagnostische beleid, niet heeft gehandeld in strijd met de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend kinderarts. De kinderarts heeft het door haar gevoerde onderzoeksbeleid beargumenteerd toegelicht en haar keuzes voor bepaalde vormen van nader onderzoek op overtuigende wijze onderbouwd. |
A2022/4402
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 10 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
gemachtigde: mr. M. Gümüs, werkzaam te Dordrecht,
tegen
C,
kinderarts, werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de kinderarts,
gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, werkzaam te Utrecht.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 15 juni 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brieven met de bijlagen van de gemachtigde van verweerster, ontvangen op 13
en 20 januari 2023; en
- de e-mail met de bijlagen van de gemachtigde van verweerster, ontvangen op 25
januari 2023.
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gebruik te maken van een mondeling
vooronderzoek.
1.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 27 januari 2023. Klaagster en
verweerster
zijn beiden verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. Alle aanwezigen
hebben hun
standpunten mondeling toegelicht.
2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 De klacht heeft betrekking op de medische behandeling van de in 2021 overleden
zoon van
klaagster. Klaagster verwijt de kinderarts dat zij heeft nagelaten tijdig onderzoek
te doen naar de
luchtwegklachten van haar zoon, mede gelet op de belaste familiegeschiedenis.
2.2 Het college komt tot de conclusie dat de tuchtklacht ongegrond is. Het college
licht dit
oordeel hierna toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Verweerster was als kinderarts betrokken bij de behandeling van D, zoon van
klaagster. D, was
in juli 2001 dysmatuur geboren met onder andere voedingsproblemen. Daarnaast was er
sprake van veel
huilen. Later zijn daar andere somatische en psychische aandoeningen bijgekomen, waaronder
de
ontwikkelingsstoornis PDD-NOS (thans vallend onder de overkoepelende diagnose
‘autismespectrumstoornis (ASS)’).
3.2 Vanwege zijn kwetsbare gezondheid heeft D, intensieve medische zorg ontvangen,
waaronder in
het algemene ziekenhuis waar de kinderarts werkzaam is. Klaagster was als moeder van
D, nauw bij de
zorg betrokken. D, is uiteindelijk in 2021 op 19-jarige leeftijd overleden als gevolg
van pulmonale
(arteriële) hypertensie in combinatie met diverse andere somatische en psychische
aandoeningen.
3.3 De betrokkenheid van de kinderarts bij de behandeling betrof de periode tussen
18 september
2001 tot november 2015. De kinderarts had destijds als werkdiagnose voor de luchtwegklachten
‘astma’ gesteld. Nadat in oktober 2015 een CT-onderzoek van de thorax was uitgevoerd
met een zeer
afwijkende uitslag, is D, met spoed overgedragen aan een UMC. Daarop eindigde de behandelrelatie
tussen de kinderarts en D, en kwam een einde aan het contact tussen de kinderarts
en klaagster.
4. Wat houdt de klacht in?
4.1 Klaagster stelt zich op het standpunt dat de kinderarts bij haar zoon ten onrechte
alleen de
diagnose astma had gesteld. Zij had daarbij nagelaten de longen van D, tijdig en adequaat
te
onderzoeken. Pas na het beëindigen van de behandeling van D, door de kinderarts zijn
door andere
behandelaars de longen van haar zoon goed onderzocht en is de diagnose pulmonale hypertensie
gesteld. Klaagster verwijt de kinderarts aldus het nalaten van tijdig en adequaat
onderzoek naar de
luchtwegklachten van haar zoon. Klaagster verwijst daarbij ook, op de belaste familiegeschiedenis
met longproblemen.
4.2 Ter onderbouwing van deze klacht heeft klaagster afschriften van het bij de
huisarts
bevindende medisch dossier van haar zoon overgelegd.
5. Wat is het verweer?
5.1 De kinderarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Daarbij heeft zij erop gewezen
dat de
tuchtklacht van klaagster vanwege de verjaringstermijn enkel betrekking kan hebben
op de periode
vanaf 13 juni 2012. Omdat de behandelrelatie in november 2015 is beëindigd kan de
tuchtklacht
evenmin betrekking hebben op de periode nadien.
5.2 De kinderarts heeft de zoon van klaagster in de periode tussen 2012-2015 iedere
drie tot zes
maanden gezien en onderzocht. De diagnose astma bleef in dat tijdsvlak ongewijzigd
en de kinderarts
heeft andere ziekteoorzaken via nader onderzoek getracht uit te sluiten. Via overgelegde
brieven
aan de huisarts heeft de kinderarts haar werkdiagnoses en vormen van onderzoek en
behandeling
toegelicht. Zij heeft aldus aangegeven waarom zij niet eerder dan in oktober 2015
opnieuw een CT-scan onderzoek van de thorax (borstkast) van de zoon van klaagster
heeft uitgevoerd, nadat er al in juni 2011 eenzelfde CT-thorax had plaatsgevonden
waarop enige afwijkingen waren te zien, maar die eerder pasten bij een andere diagnose.
Daar komt bij dat het met de gezondheid van D, in de periode 2012-2015, althans tot
juni-juli van 2015, relatief goed ging.
Dat de kinderarts in de zomer van 2015 had besloten een nieuwe CT-thorax uit te voeren
was ingegeven door de veranderde ademhalingsproblemen bij D. Uit de toen in overleg
met het UMC uitgevoerde CT-thorax rees de verdenking van pulmonale hypertensie. Het
CT-beeld was niet op basis van astma of een luchtweginfectie verklaarbaar. Daarop
heeft een spoedverwijzing van D, naar een
UMC plaatsgevonden.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1 Het college stelt voorop dat zij begrijpt dat het overlijden van de zoon enorme
impact heeft
op klaagster en de overige familieleden. Dit geldt te meer nu korte tijd voor het
overlijden van D,
ook de jongste zoon van klaagster is overleden. Niettemin heeft klaagster een tuchtklacht
tegen de
kinderarts ingediend en is het aan het college om te onderzoeken of zij op tijd onderzoek
naar de
veranderde luchtwegklachten van D, heeft uitgevoerd. Dit onderzoek van het college
beperkt zich,
vanwege de verjaringstermijn, tot de periode 15 juni 2012 tot oktober 2015.
6.2 Met betrekking tot het tijdig uitvoeren van onderzoek naar de luchtwegklachten
van D,
overweegt het college als volgt.
6.3 Klaagster heeft naast haar beknopte klaagschrift een omvangrijke en niet nader
toegelichte
uitdraai van gegevens uit het huisartsendossier overgelegd. Deze gegevens hebben bovenal
betrekking
op de periode na de beëindiging van de behandelrelatie tussen de kinderarts en D.
Om deze redenen
heeft het college de tuchtklacht van klaagster bovenal onderzocht aan de hand van
de door de
kinderarts overgelegde medische gegevens over de periode 2012-2015, aangevuld met
gegevens waarom
het college heeft verzocht, en de mondelinge toelichting van partijen op de zitting.
6.4 Uit dit onderzoek van het college komt naar voren dat het in de periode 2012-2015
relatief
goed ging met D. Zo had D, in 2011 zijn zwemdiploma gehaald, kon hij zich goed inspannen
en had
moeder in 2013 vanwege zijn verbeterde gezondheid besloten te stoppen met de inhalatiemedicatie.
Ook was sprake van relatief weinig afspraken met de kinderarts.
De kinderarts bleef zich ook in deze periode afvragen of er andere oorzaken waren
ter verklaring
van de luchtwegklachten van D. Dit blijkt ook uit de, overigens uiterst beknopte en
moeilijk
leesbare, dossieraantekeningen van de kinderarts. Om deze redenen vond er in de periode
2012- 2015
onder meer klinisch genetisch en cardiovasculair aanvullend onderzoek plaats. In antwoord
op vragen
van het college heeft de kinderarts naar voren gebracht ook regelmatig lichamelijk
onderzoek bij D,
te hebben uitgevoerd. Dat dit niet blijkt uit de overgelegde gegevens uit het dossier
verklaart de
kinderarts uit het feit dat het haar gewoonte was alleen dossieraantekeningen te maken
bij
bijzondere bevindingen.
Voor wat betreft de belaste familiegeschiedenis met longklachten bij D, heeft de kinderarts
erop
gewezen dat de wetenschap van een allergische aanleg en bronchitis in het gezin voor
haar voldoende
redenen waren om de diagnose astma te stellen.
6.5 Het college komt -alle feiten en omstandigheden overwegende- tot de conclusie
dat de
kinderarts met betrekking tot het tijdstip van het (opnieuw) uitvoeren van een CT-thorax
in oktober
2015, maar ook anderszins met betrekking tot het door haar gevoerde diagnostische
beleid, niet
heeft gehandeld in strijd met de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend
kinderarts. De
kinderarts heeft het door haar gevoerde onderzoeksbeleid beargumenteerd toegelicht
en haar keuzes
voor bepaalde vormen van nader onderzoek op overtuigende wijze onderbouwd. Het college
onderschrijft daarom niet de stelling van klaagster dat de kinderarts eerder of ander
onderzoek
naar de luchtwegklachten van haar zoon had moeten laten uitvoeren. Het college verklaart
de klacht
daarom ongegrond.
6.6 Overigens merkt het college op dat de wijze van dossiervoering door de kinderarts
niet
voldeed aan de professionele standaard. Dat gold ook in de periode 2012-2015. Deze
werkwijze is
evenwel onvoldoende tuchtrechtelijk verwijtbaar om tot gegrondverklaring van de klacht
en het
eventueel opleggen van een maatregel over te gaan.
Conclusie
6.7 De conclusie is dat de klacht ongegrond is.
7. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist,
R.J.B.J. Gemke, A.A.M. Leebeek-Groenewegen en A.L.M. Mulder, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan
door S.M. Geerding, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.