ECLI:NL:TGZRAMS:2023:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3945

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:6
Datum uitspraak: 06-01-2023
Datum publicatie: 06-01-2023
Zaaknummer(s): A2022/3945
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt de arts dat hij slecht heeft geluisterd, overleg met de neuroloog heeft nagelaten, heeft gezegd dat hij overleg heeft gehad met de neuroloog terwijl dat niet zo was, en een medicijn heeft gestopt zonder overleg.Het college is van oordeel dat de arts steeds heeft geluisterd en naar aanleiding daarvan beslissingen heeft genomen. Hij heeft overwogen of overleg met de neuroloog geïndiceerd was. Klaagster was eerder al gezien door de neuroloog. De arts vond in de klachten van klaagster geen aanleiding om de neuroloog opnieuw te raadplegen. Deze beslissing was, gelet op de klachten, zonder meer navolgbaar en verdedigbaar. Verder heeft de arts betwist dat hij heeft gezegd overleg te hebben gehad met de neuroloog. Het medisch dossier bevat hiervoor ook geen aanwijzingen. De arts heeft voorts een medicijn gestopt. De arts ging ervan uit dat pas een maand later de door de arts goedgekeurde nieuwe medicatielijst door de apotheek verstrekt zou worden en dat hij nog voldoende tijd had om de wijziging met klaagster te bespreken. Klaagster kwam er echter eerder achter. Er is toen aan klaagster uitgelegd waarom dit medicijn is stopgezet. Het college is van oordeel dat het wat ongelukkig is dat de wijziging op deze manier bekend werd bij klaagster, maar ziet hierin geen handeling die tuchtrechtelijk verwijtbaar is.Alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 6 januari 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,


tegen


C,
huisarts,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam te Amsterdam.


1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 23 februari 2022;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 april 2022;
- medische gegevens en het medische dossier van klaagster, ingekomen op 30 mei en 14 juli 2022;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- de dupliek.


1.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

1.3 Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klaagster, geboren in 1955, was als patiënt van november 2021 tot en met januari 2022 ingeschreven in de praktijk van de arts. Tijdens het kennismakingsgesprek op 5 november 2021 gaf klaagster aan dat zij hoofdpijn-, duizeligheids- en misselijkheidsklachten had. Deze waren ontstaan sinds de beroerte begin oktober 2021. De arts heeft klaagster toen onderzocht. Tegen de misselijkheid heeft hij Metoclopramide voorgeschreven.
Bestudering van het dossier gaf de arts geen reden om contact op te nemen met de neuroloog, zoals door klaagster was verzocht. Voor de blijvende pijn in rug en benen schreef hij Pregabaline voor. Op 2 december 2021 heeft hij met klaagster besproken dat het eerder voorgeschreven medicijn Grepid mogelijk de hoofdpijn en duizeligheid kon veroorzaken. In overleg werd besloten dit te vervangen door Dipyridamol en Acetylsalicylzuur. Een dag later belt klaagster dat zij de Dipyridamol niet verdroeg en er pijn van op de borst kreeg. De arts heeft haar gezegd dat ze direct kon stoppen en terug kon gaan naar Grepid of het nog een weekje kon proberen. Klaagster besloot het nog te proberen. Klaagster is op 4 december 2021 door een cardioloog gezien op de SEH. De cardioloog heeft haar gerustgesteld dat er geen (acuut) hartprobleem was.


2.2 Op 22 december 2021 gaf klaagster telefonisch aan dat zij weer Grepid wilde gebruiken. Op 3 januari 2022 heeft de arts klaagster gezien en heeft hij de medicatie aangepast. Klaagster wilde ook een doorverwijzing naar de neuroloog. De arts heeft dit verzoek ingewilligd.

2.3 Klaagster is niet tevreden over de behandeling van de arts en verwijt hem dat hij slecht heeft geluisterd, heeft nagelaten overleg te hebben met de neuroloog, heeft gezegd dat hij overleg heeft gehad met de neuroloog terwijl dat niet zo was en een medicijn heeft gestopt zonder overleg.

3. Wat zijn de overwegingen van het college?
3.1 Het college komt tot de conclusie dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.


3.2 Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of de arts beter had kunnen handelen maar om het geven van een antwoord op de vraag of de arts bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, waarbij rekening moet worden gehouden met de wetenschappelijke inzichten en hetgeen in de beroepsgroep als norm of standaard is aanvaard ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen.

3.3 Uit wat is vermeld onder 2.1 en 2.2 volgt dat de arts steeds heeft gereageerd op wat klaagster hem vertelde. Hij heeft geluisterd en naar aanleiding van wat klaagster hem vertelde beslissingen genomen. Hij heeft ook overwogen of overleg met de neuroloog geïndiceerd was. Uit het dossier van klaagster bleek dat klaagster in oktober bij de neuroloog was geweest met de klachten van duizeligheid en misselijkheid en dat de neuroloog haar voor deze klachten had verwezen naar de huisarts. Tijdens het telefonisch contact van de vorige huisarts van klaagster met de neuroloog had de neuroloog aangegeven dat deze klachten niet neurologisch van aard waren en heeft de neuroloog geadviseerd een KNO-arts te raadplegen. De arts vond in de klachten van klaagster geen aanleiding om de neuroloog opnieuw te raadplegen. Deze beslissing is gelet op wat klaagster naar voren bracht zonder meer navolgbaar en verdedigbaar.

3.4 Gelet op de betwisting van de arts dat hij heeft gezegd overleg te hebben gehad met de neuroloog en het ontbreken van aanwijzingen dat dit door de arts zou zijn gezegd – ook het medisch dossier bevat geen aanwijzingen in die richting - kan dit klachtonderdeel niet slagen.

3.5 De arts heeft de hoge dosering ijzertabletten bij het doornemen van de nieuwe medicatielijst van de apotheek stopgezet omdat deze niet meer geïndiceerd waren. Dat hij dit niet eerst met klaagster heeft besproken kwam omdat hij naar eigen zeggen ervan uitging dat pas een maand later de door de arts goedgekeurde nieuwe medicatielijst door de apotheek verstrekt zou worden, en hij nog voldoende tijd had om de wijziging met klaagster te bespreken. Klaagster kwam er echter eerder achter en heeft toen de praktijk gebeld. Tijdens het telefoongesprek is haar toen uitgelegd waarom dit medicijn is stopgezet. Het college is van oordeel dat het wat ongelukkig is dat de wijziging op deze manier bekend werd bij klaagster, maar ziet hierin geen handeling die tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Conclusie
3.6 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.


4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door J. Brand, voorzitter, I. Weenink en A. Wewerinke, leden-huisartsen, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.