ECLI:NL:TGZRAMS:2023:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4854
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:59 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2023 |
Datum publicatie: | 07-03-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4854 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager is aangehouden wegens rijden onder invloed. De psychiater heeft in opdracht van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) een onderzoek gedaan naar de rijgeschiktheid van klager en heeft klager onderzocht op alcoholmisbruik. De psychiater heeft een rapport opgesteld. Klager verwijt de psychiater dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, omdat de psychiater ten onrechte stelt dat er sprake is van een alcoholpatroon en dat er aanwijzingen zijn voor alcoholtolerantie en dat hij ten onrechte concludeert dat er sprake is van onderrapportage. De psychiater heeft de klacht bestreden. Het college is van oordeel dat het rapport aan de gestelde eisen voldoet en komt tot de conclusie dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond. Wel heeft het college de psychiater geadviseerd om in overleg te gaan met zijn organisatie om het format, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het opstellen van het rapport, aan te passen. |
A2022/4854
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 7 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klager,
gemachtigde: mr. G.J. van Oosten, werkzaam te Amsterdam,
tegen
C,
psychiater, werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, werkzaam te Utrecht.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 september 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen.
1.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.
1.3 Het college heeft de klacht op 24 januari 2023 op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klager is op 29 oktober 2021 aangehouden wegens rijden onder invloed van alcohol.
Dat
gebeurde nadat klager na 500 meter rijden met zijn zijspiegel tegen een bus was aangereden.
Het
ademalcoholgehalte bij de ademanalyse op het politiebureau bedroeg 1175 μg/l (vergelijkbaar
met een
bloedalcoholgehalte van 2,7‰). Op 31 januari 2022 heeft de psychiater in opdracht
van het Centraal
Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) een onderzoek gedaan naar de rijgeschiktheid
van
klager. De vraagstelling luidde blijkens het rapport betrokkene te onderzoeken op
alcoholmisbruik.
De psychiater heeft van zijn onderzoek een rapport opgesteld en dit ter inzage en
correctie aan
klager toegestuurd. Na opmerkingen van klager heeft de psychiater het rapport aangepast.
Op 11 april 2022 heeft de psychiater het definitieve rapport naar het CBR verzonden.
2.2 De psychiater heeft in zijn rapport het volgende overwogen (alle citaten voor
zover van belang
en letterlijk weergegeven):
“Uit het onderzoek komen de volgende, in dit kader relevante, afwijkende bevindingen
naar voren:
• Er is sprake van een discrepantie tussen de genoemde aanhoudingen enerzijds en
de algemene
alcoholanamnese anderzijds. Dat betrokkene binnen een anamnestisch sociaal alcoholpatroon
meerdere
keren onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig wordt aangehouden
is niet
aannemelijk, zeker ook indien daarbij de betrekkelijk lage pakkans in aanmerking wordt
genomen. Er
is zeer waarschijnlijk sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik.
• (…)
• Betrokkene gebruikt het psychofarmacon Quetiapine. Dit is een categorie II geneesmiddel,
dat
een licht tot matige negatieve invloed op de rijvaardigheid heeft, vergelijkbaar met
een
bloedalcohol concentratie van 0,5 tot 0,8 promille. Advies: De eerste paar dagen niet
rijden.
• Behoudens de laatste aanhouding werd betrokkene vaker onder invloed van alcohol
als bestuurder
van een motorvoertuig aangehouden. Er is daarmee sprake van een patroon waarbij betrokkene
herhaaldelijk alcohol gebruikte in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk was. Een
dergelijk
patroon is een aanwijzing voor het misbruik van alcohol.
• Er is een opvallende discrepantie tussen het betrekkelijk normale drinkpatroon
dat betrokkene
aangeeft en het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Betrokkene heeft op de
dag van de
aanhouding doorgedronken tot een zeer hoog promillage. Het is niet aannemelijk dat
er binnen een
sociaal alcoholpatroon zo ver wordt doorgeschoten. Waarschijnlijker is sprake van
onderrapportage
van het normale alcoholgebruik.
• Het adem- of bloedalcoholgehalte kan gebruikt worden om de tolerantie ten aanzien
van alcohol
vast te stellen. De meeste niet-tolerante individuen vertonen bij een alcoholpromillage
van meer
dan 2,5 promille ernstige intoxicatieverschijnselen. Denk dan aan een toestand van
volledige
mentale verwarring, het onvermogen om nog zelfstandig te lopen, wazig zien en ernstig
verstoorde
motoriek. Hiervan was bij betrokkene evenwel geen sprake. Zo was hij nog in staat
om zelfstandig
naar zijn auto te lopen en deze te besturen, waarbij hij van een parkeerplaats moest
afrijden en
stukje op de openbare weg heeft gereden. Ook bleek betrokkene nog in staat tot meewerken
aan de
blaastest en kon hij meewerken aan een verhoor bij de politie. Deze laatste punten
kunnen worden
opgemaakt uit het proces-verbaal. Het gegeven dat betrokkene in staat was tot al deze
handelingen,
hoe basaal ook, bij een promillage van 2,7 promille vormt een sterke aanwijzing voor
eenverhoogde
tolerantie, indicatief voor een voorgaande periode van overmatig alcoholgebruik (DSM-5
criterium
A10).
• Er is sprake van een discrepantie tussen de beschreven tolerantie enerzijds en
de algemene
alcoholanamnese anderzijds. Bij het opgegeven alcoholgebruik is een dergelijke tolerantie
minder
waarschijnlijk. Aannemelijk is dat er sprake is van onderrapportage van het normale
alcoholgebruik.
Hoewel bovenstaande bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist
de combinatie
suspect voor alcoholproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding. Zeker ook indien
deze worden
bezien in het licht van de duidelijk verhoogde prevalentie van stoornissen in het
gebruik van
alcohol in de populatie die is aangehouden vanwege het rijden onder invloed van alcohol.
Dit
overwegende dient de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in de zin der wet te
worden gesteld.
Ik wil daarbij ook nadrukkelijk wijzen op de strenge opstelling die van mij als keurend
psychiater
in deze wordt verwacht op basis van de ‘Regeling eisen geschiktheid 2000’ aangaande
de
interpretatie van mijn bevindingen.
Ten aanzien van de stopdatum: betrokkene geeft aan het gebruik van alcohol sinds 30
oktober 2021 te
hebben gestaakt. Het laboratoriumonderzoek liet geen aanwijzingenzien voor alcoholmisbruik.
Het
lijkt derhalve aannemelijk dat betrokkene vanaf voornoemde datum met het alcoholmisbruik
is
gestopt.”
3. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de psychiater dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen
voldoet, omdat
de psychiater:
1) ten onrechte stelt dat er sprake is van een alcoholpatroon;
2) ten onrechte stelt dat er aanwijzingen zijn voor alcoholtolerantie; en
3) ten onrechte concludeert dat er sprake is van onderrapportage.
4. Wat is het verweer?
De psychiater heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna
verder
besproken.
5. Wat zijn de overwegingen van het college?
5.1 Het college komt tot de conclusie dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2 De vraag is of de psychiater heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden.
De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de beoordeling
wordt
rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en de wetenschappelijke
inzichten ten tijde van het handelen. Op het onderzoek in deze zaak is van toepassing
de richtlijn
Alcoholmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen, NVvP (Nederlandse Vereniging
voor Psychiatrie), 2020 (hierna: de richtlijn).
5.3 Voor het opstellen van een medisch adviesrapport gelden volgens vaste rechtspraak
van het
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de volgende eisen:
- het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
- het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
- in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de
conclusies van het rapport steunen;
- het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur
en de geconsulteerde personen;
- de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn/haar deskundigheid.
Het college onderzoekt ten volle of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt
van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Ten aanzien
van de
conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de rapporteur in redelijkheid tot
zijn conclusie
heeft kunnen komen.
Klachtonderdeel 1: alcoholpatroon
5.4 Volgens klager heeft de psychiater ten onrechte in zijn beschouwing genoteerd
dat er sprake
was van een alcoholpatroon. Klager is slechts één keer eerder, in oktober 2019, onder
invloed van
alcohol aangehouden. Klager is van mening dat deze eerdere aanhouding geen rol mag
spelen, omdat
deze aanhouding meer dan een jaar geleden voor de onderhavige aanhouding heeft plaatsgevonden
en er
toen geen educatieve maatregel is opgelegd vanwege de lichte overschrijding van de
norm (klager had
toen een promillage van 0,59‰).
5.5 Dit klachtonderdeel is ongegrond. Het woord ‘patroon’ is hier wellicht ongelukkig
gekozen, nu
het in totaal om twee aanhoudingen ging. Wel is er sprake geweest van het herhaalde
gebruik van
alcohol in een situatie waarin dat gevaar opleverde in het verkeer. Naar het oordeel
van het
college, en zo volgt ook uit de richtlijn (blz. 54), was het van belang om deze eerdere
aanhouding
te vermelden, ook als deze langer dan een jaar geleden had plaatsgevonden, omdat dit
een aanwijzing
kan zijn voor alcoholmisbruik. Het college merkt hierbij op dat de psychiater deze
bevinding niet
als losstaand argument heeft opgenomen in zijn rapport, maar deze heeft gebruikt als
onderdeel van
alle van belang zijnde feiten en omstandigheden voor het maken van zijn afweging.
5.6 Klager heeft daarnaast nog gesteld dat uit jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege
voor
de Gezondheidszorg (CTG, ECLI:NL:TGZCTG:2018:10) zou blijken dat een aanhouding van
meer dan een
jaar geleden geen rol mag spelen in de beoordeling. Het college volgt deze stelling
niet. In de
betreffende beslissing overweegt het CTG ”dat het verweerster vrijstond in het rapport te refereren
aan de eerdere aanhoudingen (…)”. Uit de verdere overwegingen blijkt dat in die zaak het
keuringsonderzoek zich met name richtte op de omstandigheden van de betrokkene ten
tijde van de
laatste aanhouding en de twaalf maanden daaraan voorafgaand. Dat is een andere en
engere onderzoeksvraag dan in deze zaak aan de rapporterende psychiater is gesteld,
te weten onderzoek van betrokkene op alcoholmisbruik.
Klachtonderdeel 2 en 3: alcoholtolerantie en onderrapportage
5.7 Het college ziet in de samenhang tussen deze klachtonderdelen aanleiding om
deze gezamenlijk
te bespreken. Volgens klager heeft de psychiater de stelling dat er sprake is van
tolerantie ten
onrechte uitsluitend gebaseerd op het promillage bij aanhouding en heeft hij onvoldoende
rekening
gehouden met de overige omstandigheden. Zo had de psychiater moeten vermelden dat
klager niet meer
in staat was om te rijden en dat klager ernstige intoxicatieverschijnselen had. Ook
is uit het
laboratoriumonderzoek en de alcoholanamnese niet gebleken dat er bij klager sprake
is van
tolerantie. Nu de psychiater volgens klager op onjuiste gronden heeft geconcludeerd
dat er sprake
is van tolerantie, is het volgens klager ook niet mogelijk om te concluderen dat er
sprake is van
onderrapportage. Klager heeft ten slotte naar voren gebracht dat er sprake was van
een zeer
bijzondere situatie op het moment van de aanhouding. Op de dag voor de aanhouding
hadden klager en
zijn partner namelijk te horen gekregen dat zij, na een laatste IVF-poging, hun kindje
tijdens de
zwangerschap waren verloren. Als reactie op deze verdrietige gebeurtenis is klager
doorgeschoten in
zijn alcoholgebruik. Klager is van mening dat de psychiater deze omstandigheid had
moeten meewegen
in zijn beschouwing.
5.8 Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. Voor beide conclusies geldt dat deze niet
op basis van
een enkele bevinding zijn gesteld, maar dat het gaat om een afweging van alle van
belang zijnde
informatie. Het vermoeden van alcoholtolerantie is niet alleen gebaseerd op het promillage,
maar de
psychiater heeft ook bekeken waartoe klager op dat moment nog in staat was. Het college
onderschrijft deze overwegingen en acht hierbij vooral het proces- verbaal van verhoor
veelzeggend,
omdat hieruit blijkt dat klager ondanks zijn hoge alcoholpromillage een weloverwogen
verklaring
heeft afgelegd tegenover de politie. Zo heeft hij verzocht om een zelfgekozen advocaat
en met hem
gebeld, heeft hij tijdens het verhoor verklaard dat hij niet onder invloed zijn auto
had bestuurd,
dat hij de afgelopen 24 uur niets had gedronken, niet regelmatig alcohol gebruikte
en zichzelf in
staat achtte om te rijden en heeft hij na het lezen van zijn verklaring gezegd dat
hij eerst
juridisch advies wilde inwinnen. Hieruit en uit de andere handelingen waartoe klager
nog in staat
was bij dit hoge promillage, heeft de psychiater redelijkerwijs de conclusie kunnen
trekken dat
sprake was van alcoholtolerantie. Hierbij weegt het college mee dat de psychiater
op grond van de
richtlijn de verplichting heeft streng te toetsen, nu de verkeersveiligheid in het
geding is.
Weliswaar waren er ook tekenen van intoxicatie, zoals het feit dat klager na een paar
honderd meter
tegen de spiegel van een stilstaand voertuig is aangereden, maar de psychiater heeft
op goede
gronden aangevoerd dat bij dit promillage te verwachten zou zijn dat die verschijnselen
ernstiger
waren als er geen sprake was van een verhoogde tolerantie. Bovendien sluit het hebben
van
intoxicatieverschijnselen niet uit dat er sprake is van alcoholtolerantie. Ook de
alcoholanamnese
en het laboratoriumonderzoek doen niet voldoende af aan deze conclusie. Zoals in de
richtlijn is
vermeld, is de waarde van anamnestische gegevens bij een onderzoek naar alcoholmisbruik
beperkt. Ten slotte sluit ook het ontbreken van afwijkende waarden bij het laboratoriumonderzoek
in dit geval niet uit dat er ten
tijde van de aanhouding sprake was van alcoholtolerantie, aangezien dit onderzoek
pas drie maanden
na de aanhouding heeft plaatsgevonden.
5.9 De psychiater heeft ook de conclusie dat er sprake is van onderrapportage gebaseerd
op
meerdere bevindingen die hij in samenhang heeft beschouwd. De opmerking over de lage
pakkans is
hier op zichzelf geen doorslaggevend argument, maar het gaat om de samenhang tussen
de
verschillende bevindingen. Klager heeft tijdens het onderzoek bij de psychiater verklaard
dat hij
twee tot drie keer per week twee glazen wijn of een of twee flesjes bier dronk (een
zogenaamd
sociaal alcoholpatroon). Het college kan de psychiater volgen in zijn conclusie dat
deze verklaring
niet aansluit bij het gegronde vermoeden van alcoholtolerantie. De verklaring van
klager dat hij
veel meer dan gebruikelijk had gedronken vanwege de verdrietige situatie maakt dit
niet anders,
omdat de psychiater uit de dingen waar klager desondanks nog toe in staat was heeft
afgeleid dat er
sprake was van tolerantie, die het uitsluitend sociale alcoholpatroon dat klager had
opgegeven
minder aannemelijk maakte. Klager heeft nog gesteld dat de psychiater meer had moeten
doorvragen
naar de discrepantie tussen het opgegeven alcoholpatroon en het vermoeden van onderrapportage.
Dit
zou blijken uit de eerder aangehaalde uitspraak van het CTG. Daarin is echter overwogen
dat de
aangeklaagde psychiater niet bij de betrokkene had doorgevraagd op het aantal glazen
alcoholhoudende drank dat zij op de dag van de (meest recente) aanhouding had gedronken.
Dat
betekende dat de psychiater ook niet tot een discrepantie ten opzichte van het gemeten
alcoholpromillage kon komen. De psychiater heeft in het onderhavige geval goed uitgevraagd
wat
klager voor zijn aanhouding had gedronken, wat correspondeerde met het geconstateerde
alcoholpromillage. Uit de genoemde uitspraak kan niet geconcludeerd worden dat de
psychiater klager
had moeten confronteren met de door hem aangenomen tolerantie ten opzichte van het
opgegeven
alcoholgebruik. Het college acht dit ook niet zonder meer noodzakelijk of zinvol,
omdat er geen
objectieve bron was voor het vaststellen van het reguliere alcoholgebruik van klager.
Bovendien is
klager voldoende in staat gesteld om hierover een opmerking te maken tegen de psychiater,
omdat hij
een reactie heeft kunnen geven op de conceptrapportage. Dit heeft hij ook gedaan.
In ieder geval is
dit niet voldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van de psychiater.
5.10 Samengevat is het college van oordeel dat het rapport van de psychiater aan
de gestelde eisen
voldoet. De psychiater heeft zijn bevindingen voldoende toegelicht en de conclusie
is door het
college te volgen. Hij heeft ook vermeld dat het aannemelijk lijkt dat betrokkene
vanaf de datum
van de aanhouding met het alcoholmisbruik is gestopt.
Wel merkt het college op dat de psychiater zijn bevindingen beknopt heeft weergegeven
en dat er
geen sprake is van een duidelijk relaas waarin de lezer wordt meegenomen. De psychiater
heeft voor
het opstellen van zijn rapport gebruikt gemaakt van een format van de organisatie
waaraan hij
verbonden is. Door gebruik te maken van dit format wordt de psychiater beperkt in
het weergeven van
zijn bevindingen. Het college adviseert hem daarom in overleg te gaan met zijn organisatie
om dit
format aan te passen, of in voorkomende gevallen een aanvulling op het format te doen.
Conclusie
5.11 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist,
C.M. Sonnenberg, T.A. Wouters en A.J.K. Hondius, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.