ECLI:NL:TGZRAMS:2023:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4383

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:56
Datum uitspraak: 03-03-2023
Datum publicatie: 03-03-2023
Zaaknummer(s): A2022/4383
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster verwijt de fysiotherapeut onder meer het maken van ongepaste opmerkingen, het doen van ongewenste aanrakingen en het onzorgvuldig afhandelen van het evaluatiegesprek aan het einde van de behandelperiode. Over het maken van ongepaste opmerkingen en het doen van ongewenste aanrakingen lopen de lezingen van partijen uiteen. Het college kan daarom niet vaststellen dat de fysiotherapeut op die punten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit het geluidsfragment van het evaluatiegesprek blijkt dat de fysiotherapeut het gesprek op zorgvuldige wijze heeft gevoerd en, toen bleek dat het gesprek stagneerde en partijen niet verder kwamen, heeft afgerond. Het was beter geweest als de fysiotherapeut zelf initiatief had genomen om nogmaals het gesprek met klaagster aan te gaan of haar naar de klachtenfunctionaris te verwijzen. Dat hij hierin geen initiatief heeft getoond en heeft afgewacht, verdient geen schoonheidsprijs, maar acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

A2022/4383

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 3 maart 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klaagster,

tegen

C,
fysiotherapeut, werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de fysiotherapeut,
gemachtigde: mr. M.E. Klein Overmeen, werkzaam te Utrecht.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 juni 2022;
-  het verweerschrift;
-  stukken van de zijde van klaagster, ontvangen op 6 september 2022;
-  het proces-verbaal van het op 12 september 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
-  de brief met bijlagen van de gemachtigde van de fysiotherapeut, binnengekomen op 29 december 2022.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2023. De partijen zijn verschenen. De 
fysiotherapeut werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling 
toegelicht. De gemachtigde van de fysiotherapeut heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het 
college en de andere partij overgelegd.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1   Klaagster is tijdens een revalidatietraject door de fysiotherapeut behandeld. Zij verwijt de 
fysiotherapeut onder meer het maken van ongepaste opmerkingen, het doen van ongewenste aanrakingen 
en het onzorgvuldig afhandelen van het evaluatiegesprek aan het einde van de behandelperiode.

2.2   Het college komt tot de conclusie dat de fysiotherapeut niet tuchtrechtelijk verwijtbaar 
heeft gehandeld. Het college licht dat hierna toe


3. Wat is er precies gebeurd?

3.1   Klaagster heeft bij een val haar schouder geblesseerd en is in een revalidatietraject bij de 
fysiotherapeut terechtgekomen. De fysiotherapeut werkt in een multidisciplinair team in een 
revalidatiecentrum en heeft klaagster in 2021 twee keer per week, gedurende een periode van enkele 
maanden, behandeld.

3.2   Op 7 juni 2021 hebben klaagster en de fysiotherapeut vanwege het einde van het 
revalidatietraject een evaluatiegesprek gevoerd. Tijdens dit gesprek heeft klaagster tegen de 
fysiotherapeut gezegd dat zij zijn behandeling als onprettig had ervaren. Zij zei onder meer dat de 
fysiotherapeut ongepaste opmerkingen had gemaakt en ongepaste aanrakingen had gedaan. De 
fysiotherapeut vroeg vervolgens naar concrete voorbeelden, maar klaagster antwoordde hem dat ze 
niet alles wilde benoemen. Het gesprek verliep stroef en de fysiotherapeut beëindigde het gesprek 
na tien tot vijftien minuten.

3.3   Klaagster heeft vervolgens de klachtenfunctionaris van het revalidatiecentrum ingeschakeld. 
Er volgde een traject bij de klachtenfunctionaris met een gesprek tussen alle betrokkenen op 7 juli 
2021. Klaagster diende vervolgens op 13 juli 2021 een klacht in bij de klachtenadviescommissie van 
het revalidatiecentrum, en op 16 september 2021 heeft bij die commissie een hoorzitting 
plaatsgevonden. De commissie verklaarde het klachtonderdeel over ongepaste opmerkingen gegrond, en 
het klachtonderdeel over ongewenste aanrakingen ongegrond. De Raad van Bestuur van het 
revalidatiecentrum heeft vervolgens het advies van de commissie opgevolgd, waarna de fysiotherapeut 
onder meer een cursus ‘Cultuursensitief handelen’ volgde. Ook vonden er leerinterventies op het 
gebied van communicatie plaats binnen het team van de fysiotherapeut.

3.4   Op 13 juni 2022 diende klaagster een tuchtklacht in tegen de fysiotherapeut. Ook deed zij 
aangifte bij de politie.

4. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij gedurende haar revalidatietraject
a) ongepaste opmerkingen heeft gemaakt;
b) ongewenste en onnodige aanrakingen heeft gedaan zonder toestemming van klaagster;
c) een mobilisatie bij klaagster heeft uitgevoerd zonder voldoende uitleg en zonder haar 
toestemming;
d) de deur van de oefenruimte onnodig op slot heeft gedaan terwijl hij met klaagster in de 
oefenruimte was; en
e) dat hij het evaluatiegesprek op 7 juni 2021 niet zorgvuldig heeft afgehandeld en afgerond en 
daarna geen vervolg heeft gegeven aan het gesprek of haar klachten.

5. Wat is het verweer?
De fysiotherapeut heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder 
besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1   De vraag is of de fysiotherapeut heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm 
daarvoor is die van een redelijk handelende en redelijke bekwame beroepsgenoot. Het college houdt 
bij de beoordeling onder meer rekening met wat ten tijde van het handelen in de beroepsgroep als 
norm was aanvaard, zoals de Beroepscode voor de Fysiotherapeut, waarin gedragsregels voor 
fysiotherapeuten zijn neergelegd. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet 
altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt, het gaat erom of het handelen ook anders had 
gemoeten, gelet op normen van de beroepsgroep.

Klachtonderdeel a) ongepaste opmerkingen
6.2   Klaagster stelt dat de fysiotherapeut verschillende ongepaste opmerkingen heeft gemaakt, met 
name op seksueel gebied. Zij heeft deze opmerkingen opgesomd in haar klaagschrift. De 
fysiotherapeut heeft in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling ontkend dat hij 
deze opmerkingen heeft gemaakt. In zijn algemeenheid heeft hij verklaard dat de verwijten ofwel 
onwaar zijn, ofwel dat opmerkingen uit de context zijn gehaald.

6.3   Het college stelt vast dat de lezingen van klaagster en de fysiotherapeut over de door de 
fysiotherapeut gemaakte opmerkingen uiteenlopen. Het dossier bevat geluidsopnames en transcripties 
van het evaluatiegesprek van 7 juni 2021, het gesprek met de klachtenfunctionaris van 7 juli 2021 
en de hoorzitting bij de klachtenadviescommissie. Daaruit blijkt dat klaagster tijdens het 
evaluatiegesprek van 7 juni 2021 de opmerking “Ik hoop wel dat je man je wel laat doorademen” heeft 
benoemd. De fysiotherapeut heeft toen gezegd: “Kijk, sommige dingen roep ik uit humor en als dat 
dan niet past bij jouw humor, dan mijn excuses daarvoor”
en “Maar als dat verkeerd gevallen is, dan 
is dat hetzelfde als een mislukte grap. En dat is dan voor jou heel erg.”  
Tijdens het mondeling 
vooronderzoek heeft de fysiotherapeut over deze opmerking echter gezegd: “Ik wil de therapie soms 
wat luchtiger maken. Ik herken me niet in de opmerkingen, daar zat ik mee. Het is lastig als 
therapeut.”
Tijdens de zitting heeft de fysiotherapeut vervolgens verklaard dat hij de betreffende 
opmerking helemaal niet heeft gemaakt. Het college constateert dan ook dat de fysiotherapeut niet 
eenduidig verklaart over (bijvoorbeeld) deze opmerking: het kan immers niet zowel niet gezegd zijn 
als een verkeerd gevallen grapje betreffen. Dit neemt echter niet weg dat de verwijten gaan over 
communicatie tussen klaagster en de fysiotherapeut tijdens de behandeling. Het college is van díe 
communicatie geen getuige geweest en kan ook niet vaststellen welke opmerkingen de fysiotherapeut 
wel of niet heeft gemaakt. Dat de fysiotherapeut hierover niet eenduidig heeft verklaard, is 
onvoldoende om vast te stellen dat de verwijten juist zijn; de fysiotherapeut heeft immers in de 
verschillende reacties die hij heeft gegeven geen enkele keer erkend dat hij deze opmerkingen ook 
daadwerkelijk heeft gemaakt.

6.4   Het college vindt het belangrijk om te benadrukken dat gemaakte grappen in het algemeen 
verkeerd begrepen kunnen worden en dat grappen over seksualiteit in een professionele behandelrelatie hoe dan ook ongepast zijn. De fysiotherapeut heeft echter weersproken dat hij dergelijke seksuele grappen of opmerkingen heeft gemaakt. Omdat niet kan worden vastgesteld welke opmerkingen wel of niet zijn gemaakt, kan het college ook niet vaststellen dat de fysiotherapeut klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het 
woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de fysiotherapeut, maar op de omstandigheid 
dat voor het oordeel dat een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet 
worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het 
college dus, ook als aan het woord van klaagster en van de fysiotherapeut evenveel geloof wordt 
gehecht, hier niet vaststellen. Dit betekent dat de klacht op dit klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel b) ongewenste en onnodige aanrakingen zonder toestemming
6.5   Klaagster stelt dat de fysiotherapeut haar ongewenst en onnodig heeft aangeraakt, zonder dat 
hij haar toestemming daarvoor had gevraagd. Zij zegt onder meer dat de fysiotherapeut haar tijdens 
een sessie op de behandeltafel onnodig over haar bil heeft gestreken. De fysiotherapeut ontkent dit 
verwijt ten stelligste. Het aanraken van de bil heeft volgens hem niet plaatsgevonden. Hij heeft 
ter zitting uitgelegd dat hij een ‘hands off- therapeut’ is, wat wil zeggen dat hij patiënten zo 
min mogelijk aanraakt, namelijk alleen als het noodzakelijk is. De overige aanrakingen hebben 
volgens hem wel plaatsgevonden, maar waren minimaal en functioneel in het kader van de behandeling. 
De fysiotherapeut heeft ook toegelicht dat hij altijd veel informatie geeft voordat hij iets doet, 
zodat zijn handelingen niet als verrassing komen voor patiënten.

6.6   Het college neemt tot uitgangspunt dat een fysiotherapeut niet voor elke aanraking die hij 
tijdens de behandeling doet bij een patiënt de toestemming van de patiënt behoeft. Indien het gaat 
om gebruikelijke functionele aanrakingen zonder ingrijpende gevolgen is geen afzonderlijke 
toestemming nodig. Het aankondigen of toestemming vragen voor een dergelijke aanraking kan geen 
kwaad, maar het achterwege laten is niet in strijd met een beroepsnorm. Het college is van oordeel 
dat de fysiotherapeut voldoende duidelijk heeft uitgelegd dat de aanrakingen die hij bij klaagster 
heeft gedaan functioneel waren in het kader van haar behandeling en passend bij zijn 
beroepsuitoefening, dit met uitzondering van de gestelde aanraking van de bil. Omdat de 
fysiotherapeut deze specifieke aanraking ontkent, moet geconstateerd worden dat hier sprake is van 
uiteenlopende lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken. Net zoals in 
rechtsoverweging 6.4 over de opmerkingen is geoordeeld, geldt ook hier dat niet kan worden 
vastgesteld dat de door klaagster gestelde aanraking van de bil heeft plaatsgevonden en dus ook 
niet dat de fysiotherapeut op dat punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat de andere 
aanrakingen functioneel en passend binnen de beroepsuitoefening worden geacht, slaagt de klacht op 
dat punt evenmin. Alles overziend is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel c) mobilisatie zonder uitleg of toestemming

6.7   Dit klachtonderdeel luidt dat de fysiotherapeut de rug van klaagster zonder uitleg of zonder 
toestemming gemobiliseerd heeft. Klaagster zegt te zijn overvallen door de fysiotherapeut die 
ineens over haar heen hing en over haar heen rolde. Volgens de fysiotherapeut zag hij tijdens een 
behandelsessie dat klaagster een bepaalde beweging niet kon maken, heeft hij haar eerst oefeningen 
laten doen en toen dat geen effect bleek te hebben, heeft hij klaagster voorgesteld mee te gaan 
naar de behandelbank. De fysiotherapeut heeft ter zitting gezegd dat hij met klaagster heeft 
besproken wat hij zou gaan doen. Vervolgens heeft hij handdoeken over haar heen gelegd toen ze op 
de behandeltafel lag, haar haar armen laten kruisen en daarna haar rug gemobiliseerd.

6.8   Ook hier geldt dat de lezingen van beide partijen over de feitelijke gang van zaken 
uiteenlopen. De fysiotherapeut ontkent dat hij klaagster zonder uitleg behandeld heeft. Over de 
toestemming voor een behandeling merkt het college op dat deze niet altijd expliciet uitgesproken 
hoeft te worden: indien een patiënt (na uitleg) meewerkt aan de behandeling kan, afhankelijk van de 
omstandigheden, impliciete toestemming aangenomen worden. Klaagster is op de behandelbank gaan 
liggen en heeft na instructie van de fysiotherapeut haar armen gekruist, zodat hij de mobilisatie 
kon uitvoeren. Dat de fysiotherapeut verder geen uitleg over de mobilisatie heeft gegeven, kan het 
college niet vaststellen. De toelichting van de fysiotherapeut over zijn werkwijze ten aanzien van 
deze mobilisatie brengt het college tot het oordeel dat de behandeling adequaat is geweest en 
zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het gebruik van handdoeken duidt er specifiek op dat 
zorgvuldigheid is betracht. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d) deur onnodig op slot
6.9   Volgens klaagster heeft de fysiotherapeut meerdere keren tijdens behandelsessies in de 
oefenruimte de deur van de oefenruimte op slot gedaan, waardoor zij zich onveilig heeft gevoeld. De 
fysiotherapeut ontkent dat hij de deur op slot heeft gedaan. De behandelingen van klaagster vonden 
grotendeels plaats in de oefenzaal. Dit is een ruimte waarvan ook de drie collega’s van de 
fysiotherapeut én de 26 fysiotherapeuten van het ziekenhuis (waarin de revalidatiekliniek is 
gevestigd) gebruikmaken. Deze oefenzaal is te betreden via drie deuren. Eén van de deuren werd wel 
eens dichtgedaan (niet op slot) om te voorkomen dat deze tegen een patiënt aan zou komen. Volgens 
de fysiotherapeut heeft hij deze deur wel eens gesloten als klaagster oefeningen deed op of bij de 
brede oefenbank die bij de deur naar de algemene gang stond, zodat deze deur niet tegen klaagster 
of tegen de oefenbank aan zou slaan. De oefenruimte was volgens de fysiotherapeut altijd via drie 
deuren bereikbaar, dus hoe dan ook niet afgesloten.

6.10  Het college stelt vast dat klaagster de omschrijving van de fysiotherapeut van de oefenruimte 
en de toegang daartoe niet heeft weersproken. Het sluiten van één van de toegangsdeuren als een 
patiënt daarbij in de buurt oefeningen uitvoert, acht het college niet onzorgvuldig. Of deze deur 
ook op slot is gedraaid, kan niet worden vastgesteld maar kan ook in het midden blijven. Gelet op 
de onbetwiste beschrijving van de oefenruimte moet geconstateerd worden dat deze, ook met een 
afgesloten deur, steeds toegankelijk is gebleven. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel e) evaluatiegesprek niet goed afgehandeld
6.11  Dit klachtonderdeel luidt dat de fysiotherapeut het evaluatiegesprek van 7 juni 2021 met 
klaagster niet zorgvuldig heeft afgehandeld, dat hij is weggelopen uit dat gesprek en vervolgens 
dit gesprek niet op zorgvuldige wijze heeft opgevolgd. De fysiotherapeut zegt dat hij werd 
overvallen door de verwijten van klaagster tijdens het evaluatiegesprek, maar dat hij geprobeerd 
heeft rustig antwoord op haar vragen te geven en geprobeerd heeft te achterhalen met welke 
opmerkingen en gedragingen hij in de ogen van klaagster ongepast had gehandeld. Volgens de 
fysiotherapeut wilde klaagster echter geen voorbeelden geven en wilde zij het gesprek hierover niet 
aangaan. Behandeltechnisch was alles al afgerond en besproken, en de verwijsbrief was klaar. De 
fysiotherapeut heeft daarom het gesprek afgerond en de gespreksruimte verlaten. Hij is van mening 
dat hij de zaak daarna te lang op zijn beloop heeft gelaten: een gesprek in het bijzijn van de 
klachtenfunctionaris vond pas vier weken later plaats, nadat klaagster zich bij de 
klachtenfunctionaris had gemeld. Hij zegt dat hij in de periode na het evaluatiegesprek sneller 
actie had kunnen ondernemen om nogmaals met klaagster in gesprek te gaan over haar verwijten.

6.12  Het college is van oordeel dat uit het geluidsfragment van het evaluatiegesprek van 7 juni 
2021 blijkt dat de fysiotherapeut inderdaad rustig is gebleven tijdens dit gesprek, empathie met 
klaagster heeft getoond door te benoemen dat het vervelend voor klaagster was dat zij zich 
kennelijk niet prettig heeft gevoeld tijdens zijn behandelingen, uitgelegd heeft dat zijn 
bedoelingen anders waren dan klaagster had geïnterpreteerd, en geprobeerd heeft te achterhalen wat 
haar verwijten precies inhielden. Uit het geluidsfragment blijkt volgens het college ook dat 
klaagster inderdaad geen verdere uitleg over haar verwijten wilde of kon geven. Het college is 
daarom van oordeel dat de fysiotherapeut het evaluatiegesprek op zorgvuldige wijze heeft gevoerd 
en, toen bleek dat het gesprek stagneerde en partijen niet verder kwamen, heeft afgerond. Aan 
klaagster kan worden toegegeven dat de opvolging door de fysiotherapeut na dit gesprek beter had 
gekund. De fysiotherapeut merkt terecht op dat het beter zou zijn geweest als hij zelf initiatief 
had genomen om nogmaals het gesprek met klaagster aan te gaan of haar naar de klachtenfunctionaris 
te verwijzen. Dat hij hierin geen initiatief heeft getoond en heeft afgewacht, verdient geen 
schoonheidsprijs, maar acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is 
ongegrond.

Overig
6.13  Ter zitting heeft klaagster benoemd dat zij van mening is dat de dossiervoering van de 
fysiotherapeut ontoereikend is. Voor zover klaagster heeft bedoeld haar klacht uit te breiden met 
het verwijt dat de fysiotherapeut onvoldoende of onzorgvuldig dossier heeft gevoerd, dan is het 
college van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel te laat, namelijk pas tijdens de zitting, 
naar voren heeft gebracht. De fysiotherapeut heeft zich tegen dit klachtonderdeel niet kunnen 
verweren en reeds daarom kan het college hierover niet oordelen. Het college laat dit 
klachtonderdeel dan ook buiten beschouwing.

Conclusie
6.14  De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

7. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, K.M. Volker, lid-jurist,
J.L. Keijzer, W. Langoor, en G. van der Sluis, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
M.A.E. Veeren, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.