ECLI:NL:TGZRAMS:2023:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4084

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:50
Datum uitspraak: 24-02-2023
Datum publicatie: 24-02-2023
Zaaknummer(s): A2022/4084
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is van mening dat de (waarnemend) huisarts laks met haar acute oogklachten is omgegaan. Zij neemt het hem kwalijk dat hij geen belang heeft gehecht aan haar verzoek een verwijsbrief te sturen voor haar oogarts en dat ook niet heeft gedaan, waardoor pas laat serieus naar haar klachten is gekeken. Het college is van oordeel dat de huisarts juist heeft gehandeld door onmiddellijk (telefonisch) contact op te nemen met het academisch medisch centrum waar klaagster was behandeld en met de oogkliniek waar klaagster patiënt is. Daarmee hield de verantwoordelijkheid van de huisarts evenwel niet op. Het enkel neerleggen van de casus bij de specialist, volstaat in dit geval niet. Nu niet duidelijk was wat er aan de hand was, was het de verantwoordelijkheid van de huisarts om zich er in samenspraak met de specialist van te verzekeren dat zijn (voorlopige) inschatting van de situatie en daarmee de verwijzing, juist was, en dat daaraan een goed gevolg werd gegeven. Gebleken is dat de huisarts zich daarvan niet bewust is (geweest) en hij op dat punt tekort is geschoten. Het college verklaart de klacht gegrond en legt de huisarts de maatregel van een waarschuwing op.

A2022/4084

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 24 februari 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klaagster,
gemachtigde: C, zoon van klaagster,

tegen

D,
huisarts, werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de huisarts, gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 22 maart 2022;
-  het verweerschrift;
-  het proces-verbaal van het op 30 september 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
-  aanvullende stukken van klaagster, ontvangen op 16 november 2022;
-  de brief met bijlage van klaagster, ontvangen op 23 december 2022.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 13 januari 2023. De partijen zijn verschenen. Zij 
werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1   Klaagster heeft zich op 6 december 2019 gewend tot de huisarts, die op die dag voor de eigen 
huisarts van klaagster waarnam, met het verzoek een verwijsbrief te schrijven voor haar oogarts in 
verband met acute oogklachten die zij sinds enkele dagen had. Dat die verwijsbrief nodig was, had 
zij begrepen uit haar contact eerder die week met de oogkliniek waar zij patiënt was. De huisarts 
heeft daarop telefonisch contact opgenomen met de oogarts van de oogkliniek met het verzoek ‘op 
korte termijn’ contact op te nemen met klaagster. Een verwijsbrief heeft hij niet gestuurd, omdat 
dit naar zijn mening niet nodig was. Aan klaagster heeft de huisarts (alleen) teruggekoppeld dat de 
oogkliniek ‘op korte termijn’ contact met haar zou opnemen. Dit gebeurde niet, naar klaagster later 
vernam omdat geen verwijsbrief was ontvangen en evenmin bekend was dat klaagster moest worden gebeld. Pas nadat zij een week later zelf contact had opgenomen met de oogkliniek kon zij daar, met een verwijsbrief die de huisarts toen wel afgaf, terecht voor een (spoed)consult. Vervolgonderzoek in een academisch ziekenhuis wees uit dat klaagster een netvliesloslating en een beschadigde macula had.

2.2   Klaagster is van mening dat de huisarts laks met haar acute oogklachten is omgegaan. Zij 
neemt het hem kwalijk dat hij geen belang heeft gehecht aan haar verzoek een verwijsbrief te sturen 
en dat ook niet heeft gedaan, waardoor pas laat serieus naar haar klachten is gekeken.

2.3   Het college komt tot de conclusie dat de klacht gegrond is en legt verweerder een 
waarschuwing op. Het college licht dat hierna toe.

3. Wat is er precies gebeurd?
3.1   Klaagster, geboren in 1955, is sinds 2017 patiënt bij de oogkliniek. Op 10 december 2018 werd 
zij in verband met een spasme door de oogkliniek verwezen naar E voor een eenmalige behandeling met 
botox. Die behandeling heeft nooit plaatsgevonden, maar dit is niet teruggekoppeld aan de 
oogkliniek. Op 3 september 2019 heeft klaagster op medische gronden een ooglidcorrectie gehad in E. 
Op 22 november 2019 vond daar een nacontrole plaats. Klaagster heeft toen aangegeven dat het leek 
alsof zij minder scherp zag. Zij werd daarvoor terugverwezen naar de oogkliniek.

3.2   Op zondagavond 1 december 2019 zag klaagster met haar linkeroog plotseling vervormde beelden 
en kon zij nauwelijks nog lezen. De daaropvolgende dag belde zij daarover met de oogkliniek. Zij 
kreeg toen te horen dat zij alleen een afspraak kon maken als er van E een verwijzing was, omdat 
zij bij E onder behandeling was.

3.3   Dinsdag 3 december 2019 ging klaagster met haar klachten naar haar opticiën en deze 
adviseerde haar naar de oogarts te gaan.

3.4   Op donderdag 5 december 2019 heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk van haar 
huisarts. Zij heeft toen de assistente over haar klachten verteld en gemeld dat zij uit haar 
contact met de oogkliniek had begrepen dat een verwijzing nodig was om door haar eigen oogarts te 
kunnen worden gezien. Klaagster kon de daaropvolgende dag, op
6 december 2019, terecht voor een consult bij de huisarts, die op die dag als waarnemend huisarts 
in de praktijk werkzaam was.

3.5   Klaagster heeft bij het consult de huisarts gevraagd een verwijzing naar de oogkliniek te 
sturen zodat zij bij haar oogarts terecht kon. Ook heeft zij hem gevraagd de oogkliniek te bellen. 
De huisarts heeft tijdens het consult geen specifieke vragen gesteld aan klaagster en geen 
lichamelijk onderzoek gedaan. Wel zegde hij haar toe telefonisch contact op te nemen met de 
oogkliniek. Dat heeft hij ook gedaan. Diezelfde middag nog heeft hij klaagster erover geïnformeerd 
dat hij intercollegiaal overleg met de oogarts had gehad en dat zij op korte termijn door de 
oogkliniek zou worden gebeld.

3.6   Over het intercollegiaal overleg is het volgende in het dossier van de oogkliniek genoteerd: 
“Patient heeft eind controle na botox behandeling in E gehad; en wil nu weer een afspraak maar E 
zegt dat ze naar [de oogkliniek] moet en [de oogkliniek] wil geen afspraak inplannen zonder 
verwijzing. Huisarts wil geen nieuwe verwijzing maken, brief wordt opgestuurd. Ik heb gebeld met de 
SV” (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en spelfouten).

3.7   De huisarts heeft niet aan klaagster gecommuniceerd dat hij ook telefonisch contact had 
opgenomen met E en dat toen besloten is dat de verwijzing van E moest komen, noch dat hij zelf geen 
verwijzing naar de oogkliniek had gezonden.

3.8   Omdat klaagster vervolgens maar niets hoorde van de oogkliniek heeft zij op vrijdag 13 
december 2019 zelf met de oogkliniek gebeld. Dit resulteerde er uiteindelijk in dat zij die middag 
met een alsnog door de huisarts afgegeven verwijsbrief op het spoedspreekuur van de oogkliniek 
terecht kon.

3.9  In een vervolgonderzoek in E is bij klaagster een netvliesloslating en een beschadigde macula 
vastgesteld.

3.10  Op een later moment heeft klaagster met de huisarts een gesprek gehad over zijn weigering op 
6 december 2019 om de verwijzing voor de oogkliniek af te geven. De huisarts voerde aan dat daar 
een ‘technische reden’ voor was.

4. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de huisarts dat hij op 6 december 2019:
a) de visusklachten niet voldoende heeft uitgevraagd en/of onderzocht waardoor het acute karakter 
van de netvliesloslating onopgemerkt is gebleven;
b) om technische redenen geen verwijzing heeft ge-e-maild naar de oogkliniek en voorbij is gegaan 
aan de acute oogklachten en hulpvraag daaromtrent;
c) in het telefoongesprek met klaagster niet heeft gemeld dat hij geen verwijzing had verstrekt en 
niet heeft vermeld dat hij contact had opgenomen met E, waardoor klaagster niet de kans heeft 
gekregen om eventuele onjuistheden in de informatie waar de huisarts vanuit ging alsnog op te 
helderen;
d) in het intercollegiaal overleg met de oogarts van de oogklinkiek niet de acute visusklachten 
heeft genoemd als reden voor verwijzing.

5. Wat is het verweer?
De huisarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1   De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. Dat is 
een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende 
huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende 
beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter 
anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het 
uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen 
handelen.

6.2  Omdat de klachtonderdelen nauw met elkaar samenhangen, zal het college deze gezamenlijk 
bespreken en beoordelen.

6.3   De huisarts heeft aangevoerd dat hij bij het consult niet aan een netvliesloslating had 
gedacht, maar dat het hem vanwege de aard van de klachten (vervormde beelden) duidelijk was dat 
klaagster op korte termijn door een oogarts moest worden gezien. Onderzoek aan het oog heeft hij 
niet verricht, omdat dit naar zijn verwachting geen nieuwe inzichten zou geven. Wel heeft hij 
visueel waargenomen dat er geen roodheid was en dat klaagster het oog gewoon open kon houden en er 
dus geen lichtschuwheid was. Omdat de klachten vijf dagen eerder al waren ontstaan en klaagster al 
contact had gehad met de oogkliniek en haar opticiën, schatte hij de situatie in als ‘subacuut’.

6.4   Het college acht de conclusie van de huisarts dat klaagster door een oogarts moest worden 
gezien juist. Geheel terecht heeft hij daarop ook onmiddellijk contact opgenomen met E, en 
aansluitend de oogkliniek. Daarmee hield de verantwoordelijkheid van de huisarts evenwel niet op. 
Het enkel neerleggen van de casus bij de specialist, zoals de huisarts naar is gebleken heeft 
gedaan, volstaat in dit geval niet. Juist in een situatie als deze, waarin niet duidelijk is wat er 
aan de hand is, is het de verantwoordelijkheid van de huisarts zich er in samenspraak met de 
specialist van te verzekeren dat zijn (voorlopige) inschatting van de situatie en daarmee de 
verwijzing, juist is, alsook dat daaraan een goed gevolg wordt gegeven. Gebleken is dat de huisarts 
zich daarvan niet bewust is (geweest) en op dat punt ook tekort is geschoten. Over een diagnose is 
volgens de huisarts niet gesproken, hetgeen het college bevestigd ziet in het medisch dossier van 
de oogkliniek, dat over de klachten van klaagster inhoudelijk niets vermeld. Wel is volgens de 
huisarts afgesproken dat klaagster ‘op korte termijn’ zou worden gebeld (de oogkliniek heeft 
aangegeven hiervan niet te weten), maar die tijdsaanduiding is weinig concreet. Daarbij heeft de 
huisarts de urgentie van de situatie miskend, door, ten onrechte, doorslaggevende betekenis toe te 
kennen aan het feit dat de klachten enkele dagen eerder al waren ontstaan en klaagster daarover 
reeds contact had gehad met de oogkliniek en de opticiën.

6.5   Daar waar de huisarts inhoudelijk aldus het nodige heeft laten liggen, heeft hij zich wel 
druk gemaakt over de administratief-technische redenen voor het wel of niet afgeven van een 
verwijsbrief. In feite is dit ook de kern van de aantekening in het medisch dossier van de 
oogkliniek. Het standpunt van de huisarts dat een verwijsbrief niet nodig was is overigens onjuist, aangezien klaagster zich met nieuwe klachten had gemeld. Wat daarvan ook zij, door het afgeven van een verwijsbrief had de huisarts de urgentie en inhoud van de klachten van klaagster naar voren kunnen brengen, maar dit heeft hij ook langs deze weg niet gedaan.

6.6   Al met al is de conclusie van het college dat de huisarts bij de doorverwijzing van klaagster 
naar de oogarts tekort is geschoten in de zorg die hij jegens haar in acht had moeten nemen. Ook in 
de terugkoppeling van één en ander aan klaagster is hij tekortgeschoten. Waar haar uitdrukkelijke 
verzoek was een verwijsbrief af te geven, had het op de weg van de huisarts gelegen aan klaagster 
duidelijk te maken dat en waarom hij daaraan geen gevolg had gegeven, opdat klaagster daarop de 
haar passende maatregelen zou kunnen nemen.

Conclusie
6.7  De conclusie is dat de klacht gegrond is.

Maatregel
6.8   De huisarts heeft de urgentie van de klachten van klaagster miskend en is bij de 
doorverwijzing van klaagster naar de oogarts tekortgeschoten in de zorg die hij jegens haar in acht 
had moeten nemen. De huisarts heeft in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling 
klaagster zijn spijt betuigd over ‘dat het gelopen is zoals het gelopen is’, omdat dit nooit zijn 
bedoeling is geweest. Volgens hem heeft deze casus er wel in geresulteerd dat hij in voorkomende 
gevallen laagdrempeliger alsnog een verwijzing afgeeft. Het college is desalniettemin van oordeel 
dat de huisarts er, ook nog ter zitting, onvoldoende blijk van heeft gegeven dat hij inzicht heeft 
in de rol die hij bij de verwijzing heeft gespeeld en dat en waar hij daarin is tekortgeschoten. 
Het college acht een waarschuwing daarom passend.

Publicatie
6.9   Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen 
of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere 
huisartsen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor onder 6.4 en 6.5 is overwogen.

7. De beslissing
Het college:
-  verklaart de klacht gegrond;
-  legt de huisarts de maatregel op van een waarschuwing;
-  bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen 
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter 
publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid- jurist, 
H.C. Baak, G.J. Dogterom en B.C.A.M. van Casteren-van Gils, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door 
S. Verdaasdonk, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari
2023.