ECLI:NL:TGZRAMS:2023:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4609

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:48
Datum uitspraak: 24-02-2023
Datum publicatie: 24-02-2023
Zaaknummer(s): A2022/4609
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat zij de voormalig persoonlijk begeleider van klager bij een GGZ-instelling beschermt ten koste van klager en dat zij hem als patiënt verwaarloost. Ook verwijt hij haar met zijn dossier te hebben geknoeid en medisch bewijs te hebben verduisterd, om hem in een kwaad daglicht te stellen. Tot slot verwijt klager de huisarts dat zij een overstap naar een andere huisarts zou blokkeren. Voor het vermoeden van klager dat de huisarts een rol speelt in het conflict tussen klager en zijn voormalig persoonlijk begeleider bij de GGZ-instelling, kan het college in het dossier geen aanwijzingen vinden. Ditzelfde geldt voor de stelling dat sprake is van verduistering van medisch bewijs. Voor zover klager met ‘knoeien’ bedoelt dat de huisarts de in het verleden door de GGZ gestelde diagnose ‘depressie’ in het dossier heeft veranderd in ‘zenuwinzinking’, merkt het college op dat dit na herhaalde verzoeken van klager is gedaan. Dat de huisarts klager zou hebben weerhouden van een overstap naar een andere huisarts is evenmin gebleken. Klacht is kennelijk ongegrond.

A2022/4609

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 24 februari 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klager,

tegen

C,
huisarts, werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. S.T. Könning, werkzaam te Utrecht.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:

-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 augustus 2022;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
-  de aanvullende reactie van verweerster.

De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in 
gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Van die gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.

Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over?
2.1   Klager, geboren in 1955, is sinds februari 2016 patiënt bij de huisarts. Eind 2017 ontstond 
een conflict tussen klager en zijn persoonlijk begeleider van een GGZ-instelling (hierna: de 
GGZ-instelling). Een voorstel van de huisarts in 2017 om overleg te voeren met deze persoonlijk 
begeleider, heeft klager afgewezen. Op 24 april 2018 verzocht klager de huisarts om de diagnose 
‘depressie’ uit zijn dossier te verwijderen. Na uitleg kon klager zich erin vinden de diagnose te 
laten staan. In november 2018 kreeg klager een nieuwe persoonlijk begeleider bij de GGZ-instelling, 
over wie hij evenmin tevreden was. Tijdens een consult op 4 december 2019, toen klager wilde 
spreken over zijn rechtszaak tegen de GGZ- instelling, heeft de huisarts grenzen gesteld aan de 
vele hulpvragen van klager. Op 22 maart 2020 heeft klager verzocht om inzage in en wijziging van zijn dossier (verwijdering van de diagnose ‘depressie’). Daarbij uitte hij het vermoeden dat de huisarts met zijn voormalig persoonlijk begeleider zou hebben gesproken. Klager heeft het wijzigingsverzoek in augustus 2020 herhaald. Op 
27 oktober 2020 bleek dat klager een conflict had met zijn nieuwe persoonlijk begeleider bij de 
GGZ-instelling, waardoor hij niet langer begeleiding ontving. Op 16 maart 2021 heeft er een 
uitvoerig gesprek plaatsgevonden tussen klager en de huisarts, onder meer over het wantrouwen van 
klager jegens de huisarts en over zijn wens tot wijziging van de diagnose. De huisarts heeft 
daarop, naar de wens van klager, de diagnose ‘depressie’ veranderd in ‘zenuwinzinking’. Hierna 
annuleerde klager zijn afspraken en kreeg de huisarts geen contact meer met hem. Bij een huisbezoek 
wilde klager de deur niet opendoen. Het laatste consult dateert van 26 april 2022. Tijdens dit 
consult informeerde klager voornamelijk naar de contacten van de huisarts met zijn voormalig 
persoonlijk begeleider bij de GGZ-instelling. Klager staat nog steeds als patiënt ingeschreven in 
de praktijk van de huisarts.

2.2   Klager verwijt de huisarts dat zij de voormalig persoonlijk begeleider van klager bij de 
GGZ-instelling beschermt ten koste van klager en dat zij hem als patiënt verwaarloost. Zij heeft 
met zijn dossier geknoeid en medisch bewijs verduisterd, dit alles om hem in een kwaad daglicht te 
stellen.

3. Wat is het verweer?
De huisarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

4. Wat zijn de overwegingen van het college?
4.1   Het college komt tot de conclusie dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft 
gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.

4.2   Voor het vermoeden van klager dat de huisarts een rol speelt in het conflict tussen klager en 
zijn voormalig persoonlijk begeleider bij de GGZ-instelling, kan het college in het dossier geen 
aanwijzingen vinden. De huisarts bestrijdt nadrukkelijk dat zij enig contact, schriftelijk of 
telefonisch, met de voormalig persoonlijk begeleider van klager bij de GGZ- instelling heeft gehad. 
Dat de huisarts ten koste van klager heeft gehandeld en dat zij (de belangen van) klager aldus zou 
hebben verwaarloosd, is dan ook niet gebleken.

4.3   De huisarts heeft het verwijt van verduistering van medisch bewijs niet goed kunnen plaatsen. 
Klager heeft in dit verband verwezen naar het feit dat brieven van eerdere huisartsen zich niet in 
zijn medisch dossier zouden bevinden. In deze brieven vindt klager bevestiging van zijn 
problematiek. Door deze brieven niet te ‘erkennen’ als onderdeel van zijn medisch dossier, is de 
GGZ-instelling in staat hem de schuld te blijven geven van de problematiek met zijn voormalig 
persoonlijk begeleider, aldus klager. In de toelichting van klager zijn naar het oordeel van het 
college geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat sprake is van verduistering van medisch bewijs. Dit klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.

4.4   Voor zover klager met knoeien bedoelt dat de huisarts de in het verleden door de GGZ gestelde 
diagnose ‘depressie’ in het dossier heeft veranderd in ‘zenuwinzinking’, merkt het college op dat 
dit na herhaalde verzoeken van klager is gedaan. Dit kan niet worden gekwalificeerd als ‘knoeien’ 
en leidt daarom evenmin tot gegrondverklaring van de klacht.

4.5   In de aanvullende klachtbrief verwijt klager de huisarts dat zij zou liegen en dat zij 
corrupt is, omdat zij een overstap van klager naar een andere huisarts blokkeert. Het college is 
van oordeel dat de forse aantijgingen van klager – van liegen en corruptie – op geen enkele wijze 
zijn onderbouwd. Dat de huisarts klager zou hebben weerhouden van een overstap naar een andere 
huisarts is evenmin gebleken. De huisarts heeft aangevoerd dat zij juist meermaals aan klager heeft 
voorgesteld om een andere huisarts te zoeken. Geografische verdelingsafspraken tussen huisartsen en 
een patiëntenstop maakten dit echter onmogelijk. Twee andere huisartspraktijken heeft klager zelf 
afgehouden vanwege hun christelijke signatuur of vanwege de reisafstand. Dat de overstap tot op 
heden niet is gelukt kan de huisarts tegen deze achtergrond niet worden verweten.

Conclusie
4.6  De conclusie is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

5. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid- jurist, 
H.C. Baak, G.J. Dogterom en B.C.A.M. van Casteren-van Gils, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.