ECLI:NL:TGZRAMS:2023:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4026
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2023 |
Datum publicatie: | 31-01-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4026 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Klaagster is geopereerd in verband met een geperforeerde blindedarmontsteking. Zij verwijt de arts, die na de operatie als zaalarts betrokken was bij de postoperatieve opname van klaagster, dat hij na de operatie lange tijd geen CT-scan heeft willen maken en niet naar haar heeft geluisterd. Op het moment dat er wel een CT-scan werd aangevraagd bleek er sprake van abcesvorming in het operatiegebied. Naar het oordeel van het college heeft de arts gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende arts mag worden verwacht. Gelet op eerdere ervaringen van klaagster is voorstelbaar dat zij graag wilde dat er een CT-scan van haar buik zou worden gemaakt. Het is echter de arts die de indicatie voor een CT-scan stelt. Uit het dossier blijkt dat de arts aan klaagster heeft uitgelegd waarom er op dat moment (nog) geen reden was om een CT-scan te maken en dat zij die uitleg heeft begrepen en aanvaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2022/4026
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 31 januari 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
arts,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. E.E. Schmitt-Hoogeterp, werkzaam te Utrecht.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 maart 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail met de bijlage van de gemachtigde van verweerster, ontvangen op 5 december
2022.
1.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt. Het
college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klaagster, geboren in 1964, heeft in de nacht van 14 op 15 mei 2020 in verband
met
buikklachten de Spoedeisende Hulp (SEH) van het F, bezocht. Een korte opname volgde.
Onderzoek wees
volgens de dienstdoende artsen in de richting van een gecompliceerde urineweginfectie.
Geadviseerd
werd de door de huisarts gestarte antibiotica te continueren, waarna klaagster naar
huis mocht.
2.2 Op 22 mei 2020 heeft klaagster zich opnieuw bij de SEH gemeld in verband met
aanhoudende
koorts en pijn. Een CT-scan werd gemaakt waaruit bleek dat er sprake was van een abces
in de buik
op basis van een geperforeerde blindedarmontsteking. Later op de
dag werd klaagster hieraan geopereerd.
2.3 De arts, destijds werkzaam als arts in opleiding tot specialist (AIOS) heelkunde,
was op 23
en 24 mei 2020 als zaalarts betrokken bij de postoperatieve opname van klaagster.
Klaagster heeft
na de operatie meerdere keren gevraagd om het maken van een CT-scan voordat zij uit
het ziekenhuis
zou worden ontslagen. Daarvoor werd telkens geen indicatie gezien. Op 29 mei 2020
is daar wel toe
besloten en bleek sprake van abcesvorming in het operatiegebied. Hiervoor kreeg klaagster
intraveneus antibiotica toegediend. Op 1 juni 2020 kon klaagster worden ontslagen.
2.4 Klaagster verwijt de arts dat hij niet naar haar heeft geluisterd en niet heeft
willen
meewerken aan het maken van een vervolg CT-scan, ondanks aanhoudende koorts en pijnklachten.
Hierdoor is volgens klaagster de abcesvorming niet tijdig gezien. De arts heeft de
klacht
bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
3. Wat zijn de overwegingen van het college?
3.1 Het college komt tot de conclusie dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.2 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling wordt
rekening
gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de wetenschappelijke
inzichten ten
tijde van het handelen. De kennis van het verdere ziektebeloop van klaagster moet
daarbij buiten
beschouwing worden gelaten, omdat de arts die wetenschap op het moment van handelen
ook niet had.
Beoordeling van de klacht
3.3 Volgens het dossier heeft klaagster op 24 mei 2020 voor het eerst gevraagd of
vóór haar
ontslag een CT-scan kon worden gemaakt. Naar het oordeel van het college was er op
dat moment nog
geen indicatie voor het maken van een CT-scan. In de decursus van 23 en 24 mei 2020
is genoteerd
dat het goed met klaagster ging, dat ze minder pijn had en dat de controles goed waren.
Op
zondagochtend 24 mei 2020 had klaagster nog wel pijn in de buik, in het dossier omschreven
als “op
het randje van acceptabel in rust en bij mobiliseren”. Haar is toen geadviseerd om
vaker gebruik te
maken van de PCA-pomp (door klaagster zelf te regelen pijnmedicatie) en veertig minuten
later was
de pijn onder controle. Daarna heeft klaagster het verzoek om een CT-scan gedaan.
De arts heeft dit
verzoek met klaagster besproken en heeft over dit gesprek de volgende notitie in het
dossier
gemaakt (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):
“(...) Pte heeft sterke wens voor CT voor ontslag (tav voor evt. verklevingen en rest
abces).
Uitgebreide uitleg, mi als infectie waardes morgen sterk dalen en klinisch goed dan
niet zoveel
reden voor CT op dag 3 (verklevingen ook niet zichtbaar op CT). Nav lab en kliniek
morgen dit
opnieuw bespreken (nu te veel “als dan..”), Ook uitgebreid met echtgenoot gesproken,
tevreden over
chirurgisch beleid, geen vragen meer.(…)”
3.4 Het college onderschrijft dit beleid en voegt er nog aan toe dat zo kort na
de operatie,
vanwege vocht in het operatiegebied, met een CT-scan ook geen duidelijke diagnose
kan worden
gesteld. Ook zou een eventuele diagnose van een (beginnend) abces vooralsnog geen
behandelconsequenties hebben, omdat klaagster nog werd behandeld met breedspectrum
intraveneuze
antibiotica, en een abces in eerste instantie ook met antibiotica behandeld wordt.
3.5 Naar het oordeel van het college heeft de arts op deze manier gehandeld zoals
van een
redelijk bekwame en redelijk handelende arts mag worden verwacht. Dat de arts niet
naar klaagster
heeft geluisterd is het college niet gebleken. Gelet op haar ervaringen in de periode
van 15 tot en
met 22 mei 2020 is voorstelbaar dat klaagster graag wilde dat er een CT-scan van haar
buik zou
worden gemaakt. Het is echter de arts die de indicatie voor een CT-scan stelt. Uit
de hiervoor
genoemde notitie blijkt dat de arts aan klaagster heeft uitgelegd waarom er op dat
moment (nog)
geen reden was om een CT-scan te laten maken en dat zij die uitleg toen ook heeft
begrepen en
aanvaard.
3.6 Na 24 mei 2020 is de arts niet meer betrokken geweest bij de opname van klaagster.
Hij kan
dus ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor het verdere beleid.
Conclusie
3.7 De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,
I. Dawson,
W.J.W. Bos en J.W. de Leeuw, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland en
L.B.M. van ‘t Nedereind, secretarissen.