ECLI:NL:TGZRAMS:2023:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4022
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2023 |
Datum publicatie: | 31-01-2023 |
Zaaknummer(s): | A2022/4022 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. Klaagster is vanwege buikpijn en koorts via de Spoedeisende Hulp (SEH) opgenomen geweest in het ziekenhuis. Na verschillende onderzoeken werd de werkdiagnose gecompliceerde urineweginfectie gesteld en werd klaagster met antibiotica naar huis gestuurd. Een week later heeft klaagster opnieuw de SEH bezocht vanwege aanhoudende pijn en koorts. Er werd een gynaecologisch consult verricht, waaruit geen duidelijke diagnose naar voren kwam. Daarbij was de gynaecoloog als supervisor betrokken. Uiteindelijk bleek na het maken van een CT-scan dat er sprake was van een abces op basis van een geperforeerde blindedarmontsteking. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij de diagnose blindedarmontsteking heeft gemist. Het college is van oordeel dat de gynaecoloog in voldoende mate invulling heeft gegeven aan zijn taak als supervisor door de bevindingen van de beide betrokken AIOS met hen te bespreken en het te voeren beleid te accorderen. In het algemeen is het gebruikelijk dat een arts verschillende onderzoeken doet om zo tot een definitieve diagnose te komen. De gynaecoloog kan hierover geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2022/4022
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 31 januari 2023 naar aanleiding van de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
gynaecoloog, werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de gynaecoloog,
gemachtigde: mr. E.E. Schmitt-Hoogeterp, werkzaam te Utrecht.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 maart 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van 5 december 2022 van de gemachtigde van de gynaecoloog met de door
het college
opgevraagde labuitslagen.
1.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt. Het
college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.
2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 Klaagster is vanwege buikpijn en koorts in de nacht van 14 op 15 mei 2020 via
de Spoedeisende
Hulp (SEH) opgenomen in het F. Na verschillende onderzoeken werd de werkdiagnose gecompliceerde
urineweginfectie gesteld en werd klaagster met antibiotica naar huis gestuurd. Op
22 mei 2020 heeft
klaagster opnieuw de SEH bezocht vanwege aanhoudende pijn en koorts. Er werd een gynaecologisch
consult verricht, waaruit geen duidelijke diagnose naar voren kwam. Daarbij was de
gynaecoloog als
supervisor betrokken. Uiteindelijk bleek na het maken van een CT-scan dat er sprake
was van een
abces op basis van een geperforeerde blindedarmontsteking (appendicitis).
2.2 Klaagster verwijt de gynaecoloog kort gezegd dat hij de diagnose
blindedarmontsteking heeft gemist.
2.3 Het college komt tot de conclusie dat de gynaecoloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Het college licht dat hierna toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Klaagster, geboren in 1964, is in de nacht van 14 op 15 mei 2020 via de SEH
opgenomen op de
afdeling interne geneeskunde. Na verschillende onderzoeken werd de werkdiagnose gecompliceerde
urineweginfectie gesteld en is klaagster met antibiotica naar huis gestuurd.
3.2 Op 22 mei 2020 is klaagster opnieuw naar de SEH gekomen in verband met aanhoudende
koorts en
pijn, ondanks de behandeling met antibiotica. Op de SEH is klaagster onderzocht door
een arts
interne geneeskunde niet in opleiding tot specialist (ANIOS), onder supervisie van
een internist.
De ANIOS en de superviserende internist hebben klaagster lichamelijk onderzocht en
er zijn bloed-
en urinekweken uitgezet. Ook heeft de ANIOS een gynaecologisch consult aangevraagd
vanwege een
verdenking op een PID (pelvic inflammatory disease, infectie in het kleine bekken)
of TOA
(tubo-ovarieel abces, abces in de eileider/eierstok).
3.3 Tijdens het gynaecologisch consult is een transvaginale echo uitgevoerd door
twee artsen in
opleiding tot specialist (AIOS) gynaecologie, die werkten onder supervisie van de
gynaecoloog
(verweerder). Het verslag van de echo luidde als volgt:
‘ICC Gynaecologie
Klinisch lage verdenking PID. Transvaginale echo: uterus in AVF, slank endometrium
DED 2mm,
intravacitair geen aanwijzingen voor poliepen/myomen. Aan/naast de rechterzijde van
de uterus en
rondom/naast het rechter adnes een verdikking van circa 4x2 cm met wisselende echodensiteit.
De
tuba komt niet a vue. De afwijking loopt mogelijk door tot cavum Douglasi, alwaar
een
vochtcollectie zichtbaar is. Het beeld is lastig te duiden.’
Verder vermeldt het dossier:
‘(…)
Echografisch cave TOA rechts. (…)
Bij hoge verdenking TOA eerst een CT-scan te maken danwel het abces aan te prikken
alvorens AB te
starten. De Cotrimoxazol kan dan gestaakt worden.
Beleid: iom H, (GYN) en I, (SEH)/
- Banale kweek en SOA PCR afgenomen
- TC voor uitslagen aangevraagd
- Retour SEH voor verder beleid, zeer waarschijnlijk CT-scan (…)’
3.4 Omdat het beeld van de echo lastig te duiden was en er mogelijk sprake was van
een PID c.q.
TOA, werd in overleg met de ANIOS van de SEH besloten dat klaagster terug zou gaan
naar de SEH voor uitbreiding van de diagnostiek met een CT-scan van de buik en daarna
verder het beleid te bepalen. Hierna is de gynaecoloog niet meer betrokken geweest
bij de behandeling van
klaagster.
3.5 De CT-scan toonde dat er sprake was van een abces in de buik op basis van een
geperforeerde
blindedarmontsteking. In de avond van 22 mei 2020 werd klaagster hieraan geopereerd.
3.6 Tegen de ANIOS interne geneeskunde, de internist en de twee AIOS gynaecologie
heeft klaagster
ook klachten ingediend onder zaaknummers A2022-4021, 4019, 4023 en 4024.
4. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de gynaecoloog in de kern dat hij de diagnose blindedarmontsteking
heeft gemist.
Daarnaast verwijt klaagster hem dat er na de echo als diagnoseregistratie ten onrechte
‘ovariumcyste’ is genoteerd in haar medisch dossier.
5. Wat is het verweer?
De gynaecoloog heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna
verder
besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 Het is heel spijtig voor klaagster dat niet eerder dan 22 mei 2020 de blindedarmontsteking
is
ontdekt.
6.2 De vraag is of de gynaecoloog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. Dat
is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk
handelende
gynaecoloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de geldende beroepsnormen
en
wetenschappelijke inzichten ten tijde van het handelen. Kennis over het verdere ziektebeloop
van
klaagster moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten, omdat de gynaecoloog die
wetenschap op
het moment van handelen ook niet had.
6.3 De kern van het verwijt van klaagster is dat de diagnose blindedarmontsteking
is gemist. Nu
is het missen van de juiste diagnose niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Dat is alleen
het geval als de gynaecoloog niet zou hebben mogen vertrouwen op de bevindingen van
de twee AIOS
bij de echo en hij zelf nader onderzoek had moeten (laten) doen, of als hij uit de
bevindingen en
uitslagen van het onderzoek door de twee AIOS conclusies heeft getrokken die niet
verdedigbaar
zijn.
Beoordeling van de klacht
6.4 Volgens de gynaecoloog is op 22 mei 2020 een blindedarmontsteking niet specifiek
genoemd,
maar is wel gewezen op een ontstekingsproces dan wel abces in de buik, waarvoor een
CT-scan is aangevraagd met als doel het opsporen van de oorzaak van het abces. Verder heeft
de gynaecoloog nog opgemerkt dat er zowel voor het gynaecologisch onderzoek als voor
de CT-scan een wachttijd gold van enkele uren als gevolg van de drukte op deze vrijdag
na Hemelvaartsdag en de noodzaak patiënten met koorts te testen op Covid- 19 voordat
zij verder konden
worden onderzocht.
6.5 Het college stelt vast dat de twee AIOS gynaecologie de juiste diagnostische
stappen hebben
gezet en op een zorgvuldige wijze de gynaecologische echo hebben verricht. Zij hebben
daarbij een
ontstekingsproces in de buik ontdekt. Toen bleek dat het beeld van de echo lastig
te duiden was en
de origine van het ontstekingsproces onduidelijk was, hebben zij in overleg met de
ANIOS van de SEH
besloten om een CT-scan van de buik aan te vragen en daarna het verdere beleid te
bepalen. Uit het
dossier blijkt dat zij hierover overleg hebben gevoerd met de gynaecoloog als hun
supervisor. Het
college kan dit beleid volgen, gelet op de bevindingen bij de echo. Uiteindelijk kon
aan de hand
van de CT-scan de blindedarmontsteking worden vastgesteld. De gynaecoloog heeft in
voldoende mate
invulling gegeven aan zijn taak als supervisor door de bevindingen van de beide AIOS
met hen te
bespreken en het te voeren beleid te accorderen. In het algemeen is het gebruikelijk
dat een arts
verschillende onderzoeken doet om zo tot een definitieve diagnose te komen. De gynaecoloog
kan
hierover geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het is voor klaagster uiteraard
zeer te
betreuren dat er op 22 mei 2020 extra uren zijn verstreken voor er duidelijkheid was
en zij
geopereerd kon worden, maar die vertraging is, gelet op de geschetste omstandigheden,
niet aan de
gynaecoloog persoonlijk te wijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.6 Klaagster verwijt de gynaecoloog daarnaast dat er na de echo als diagnoseregistratie
‘ovariumcyste’ is genoteerd in het medisch dossier van klaagster. Het college overweegt
dat het
hier gaat om de registratie van een diagnose-behandelcombinatie (DBC). Na het maken
van de echo
moest een werkdiagnose worden ingevuld als DBC. Omdat op dat moment het vermoeden
bestond dat
sprake was van een ovariumcyste (TOA), is dat ingevuld. Dit gaat om een puur administratieve
handeling, die geen gevolgen heeft gehad voor de behandeling van klaagster. Dit klachtonderdeel
is
ook ongegrond.
Conclusie
6.7 De conclusie is dat beide onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
7. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,
I. Dawson, W.J.W. Bos, en J.W. de Leeuw, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E.A. Weiland en L.B.M. van ‘t Nedereind, secretarissen.