ECLI:NL:TGZRAMS:2023:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4019

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:32
Datum uitspraak: 31-01-2023
Datum publicatie: 31-01-2023
Zaaknummer(s): A2022/4019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een internist. Klaagster is op de Spoedeisende Hulp onderzocht door een arts, niet in opleiding tot specialist (ANIOS). De ANIOS en haar supervisor – een collega van de internist – vonden dat er een indicatie was voor aanvullende diagnostiek en hebben klaagster de volgende ochtend overgedragen aan de dagdienst. Klaagster verwijt de internist dat zij niet de diagnose blindedarmontsteking heeft gesteld en geen aanvullende onderzoeken heeft verricht om de juiste diagnose te kunnen stellen. Volgens klaagster was de internist de supervisor van de ANIOS. De internist weerspreekt dat zij betrokken was bij de opname en het onderzoek op de SEH. Op grond van een verklaring van de ANIOS, in combinatie met de informatie in het medische dossier en het door de internist overgelegde dienstrooster, acht de voorzitter het niet aannemelijk dat de internist betrokken is geweest bij de opname en het onderzoek van klaagster op de SEH. De klacht is kennelijk ongegrond.

A2022/4019

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Voorzittersbeslissing van 31 januari 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klaagster,

tegen

C,
internist, werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de internist,
gemachtigde: mr. E.E. Schmitt-Hoogeterp, werkzaam te Utrecht.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 maart 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van 17 september 2022, binnengekomen op 22 september 2022, van klaagster;
- de brief van 22 september 2022 met de bijlage, binnengekomen op 23 september 2022, van
klaagster;
- de brief van 26 oktober 2022 met de bijlagen, binnengekomen op 27 oktober 2022, van de
gemachtigde van verweerster.

2. Waar gaat de zaak over
2.1 Klaagster is in de nacht van 14 op 15 mei 2020 door de huisartsenpost verwezen naar de
Spoedeisende Hulp (SEH) van het F, in verband met hevige buikpijn en koorts. Op de SEH is klaagster
onderzocht door een arts, niet in opleiding tot specialist interne geneeskunde (hierna: de anios).
De anios en haar supervisor – een collega van de internist – vonden dat er een indicatie was voor
aanvullende diagnostiek en hebben klaagster de volgende ochtend overgedragen aan de dagdienst.

2.2 Op 15 mei 2020 is na aanvullend onderzoek de werkdiagnose (gecompliceerde) urineweginfectie
gesteld. Besloten werd dat klaagster met antibiotica naar huis kon gaan. Zij kreeg het advies om,
als de klachten zouden aanhouden of verergeren, weer contact op te
nemen met de huisarts.

2.3 Op 22 mei 2020 heeft klaagster zich opnieuw op de SEH gemeld vanwege aanhoudende pijn en
koorts. Uit de CT-scan die op die dag werd gemaakt, bleek dat er sprake was van een geperforeerde
blindedarmontsteking (appendicitis). Klaagster werd hieraan diezelfde dag geopereerd.

3. De klacht en het verweer
3.1 Klaagster verwijt de internist dat zij op 15 mei 2020 niet de diagnose blindedarmontsteking
heeft gesteld en geen aanvullende onderzoeken heeft verricht om de juiste diagnose te kunnen
stellen.

3.2 Volgens klaagster was de internist de supervisor van de anios en heeft de internist in de
vroege ochtend van 15 mei 2020 (om 6.20 uur) bij klaagster een vaginaal toucher uitgevoerd.

3.3 De internist weerspreekt dat zij betrokken was bij de opname en het onderzoek van klaagster
op 14 en 15 mei 2020. De internist heeft verder naar voren gebracht dat zij wel betrokken was bij
de opname van klaagster op 22 mei 2020 en klaagster toen heeft onderzocht en een vaginaal tocher
heeft uitgevoerd.

4. De beoordeling
4.1 De voorzitter stelt vast dat de lezingen van klaagster en de internist uiteenlopen en moet
daarom onderzoeken of er voor één van beide lezingen meer bevestiging kan worden gevonden dan voor
de andere. Het medische dossier is daarvoor een belangrijke bron.

4.2 Uit het medische dossier kan niet worden afgeleid dat de internist op 14 en 15 mei 2020
betrokken is geweest bij het onderzoek en de opname van klaagster. Haar naam komt op de genoemde
data niet voor in het dossier. Daarin wordt wel een andere internist als de supervisor van de anios
vermeld en deze internist heeft ook aantekeningen in het dossier gedicteerd.

4.3 Ter onderbouwing van haar verweer heeft de internist verder het dienstenrooster van mei 2020
en een verklaring van de anios overgelegd. Uit de afdruk van het dienstenrooster van mei 2020
blijkt dat de internist op 14 en 15 mei 2020 een reguliere dagdienst had. De internist heeft
toegelicht dat een dagdienst in het ziekenhuis tussen 7.30 en 8.15 uur begint en dat zij op 15 mei
2020 om 6.20 uur dus niet werkzaam was. De anios heeft verklaard dat het een misverstand is dat de
internist in de nacht van 14 op 15 mei 2020 haar supervisor was en dat de internist klaagster zou
hebben beoordeeld, waarbij een vaginaal toucher heeft plaatsgevonden. Na de beoordeling van
klaagster door de anios heeft zij telefonisch overlegd met haar supervisor, de dienstdoende
internist G. In het medisch dossier is vermeld dat er die nacht wel een uitstrijk is gemaakt, maar
dit betrof volgens de anios waarschijnlijk een uitstrijk van de neus/keel om te controleren of
klaagster niet besmet was met Covid-19. Zij heeft geen andere uitstrijk aangevraagd.

4.4 Op grond van deze verklaring van de anios, in combinatie met de informatie in het medische
dossier en het overgelegde dienstrooster, acht de voorzitter het niet aannemelijk dat de internist
betrokken is geweest bij de opname en het onderzoek van klaagster op
15 mei 2020.

4.5 Wel is duidelijk geworden dat de internist klaagster op 22 mei 2020 heeft onderzocht.
Klaagster verwijt de internist - ook na het lezen van het verweer – echter niet dat zij op 22 mei
2020 onjuist heeft gehandeld. Het handelen van de internist op 22 mei 2020 is daarom niet in deze
beoordeling betrokken.

4.6 De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, bijgestaan door
L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.