ECLI:NL:TGZRAMS:2023:288 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5396

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:288
Datum uitspraak: 27-07-2023
Datum publicatie: 23-02-2024
Zaaknummer(s): A2023/5396
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een huisarts kennelijk niet-ontvankelijk. Klager heeft een klacht ingediend over het door hem veronderstelde handelen van de huisarts rondom het overlijden van zijn moeder. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager zijn klacht onvoldoende verduidelijkt. Klager heeft niet duidelijk gemaakt op welk handelen of nalaten van de huisarts zijn klacht betrekking heeft. Klager heeft ook te kennen gegeven dat hij niet weet wat er is gebeurd en dat hij dat nu juist graag wil achterhalen. De procedure bij het tuchtcollege is echter niet bedoeld om op deze wijze informatie te verkrijgen omtrent het handelen van een zorgverlener. Nu geen sprake is van een voldoende concreet verwijt aan het adres van de huisarts, voldoet de klacht niet aan de daaraan gestelde eisen. Bovendien is klager niet gerechtigd om de klacht in te dienen. Uit het klaagschrift en het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek blijkt dat de moeder van klager een levensgezel had, te weten de vader van de huisarts. Daarnaast zijn er bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om eraan te twijfelen dat klager de wil van zijn moeder vertegenwoordigt. Klager kan niet geacht worden de wil van zijn overleden moeder te vertegenwoordigen. De levensgezel zou daartoe wel gerechtigd zijn, maar van zijn instemming met het indienen van deze tuchtklacht is niet gebleken. Dit betekent dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

A2023/5396


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Voorzittersbeslissing van 27 juli 2023 naar aanleiding van de klacht van


A,
wonende in B,
klager,
gemachtigde: C,


tegen:


D,
huisarts,
werkzaam in E,
verweerder, hierna ook: de huisarts.


1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 16 februari 2023;
- de brief van de secretaris aan klager van 3 maart 2023;
- een brief van klager van 4 maart 2023 met een aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 7 maart 2023;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het op 27 juni 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.


2. De overwegingen
2.1 Klager heeft een klacht ingediend over het door hem veronderstelde handelen van de huisarts rondom het overlijden van zijn moeder, geboren in 1948, overleden in februari 2023. Voordat de klacht inhoudelijk kan worden beoordeeld, moet de voorzitter beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor die beslissing is het volgende van belang.

2.2 Een klaagschrift moet voldoen aan een aantal krachtens de wet gestelde eisen (artikel 65 lid 2 van de Wet BIG in verbinding met artikel 4 lid 1 van het Tuchtrechtbesluit BIG). Naar het oordeel van de voorzitter is niet voldoende duidelijk geworden wat de klacht van klager precies is.

2.3 Klager heeft in zijn klaagschrift niet duidelijk aangegeven tegen wie de klacht is gericht en wat hij die persoon precies verwijt. In de brief van 3 maart 2023 heeft de secretaris klager daarom aan klager gevraagd om zijn klacht te verduidelijken. Daarbij heeft zij klager gevraagd om aan te geven tegen wie hij een klacht wil indienen en wat precies de klacht is. De secretaris heeft klager erop gewezen dat als de klacht niet duidelijk wordt, de klacht niet in behandeling kan worden genomen. Klager heeft in reactie hierop zijn aanvullend klaagschrift van 7 maart 2023 toegezonden. In deze aanvulling heeft klager enkel informatie doorgegeven over de huisarts tegen wie hij de klacht wil indienen, maar zijn klacht niet verder verduidelijkt.

2.4 In het verweerschrift heeft de huisarts toegelicht dat hij niet betrokken is geweest bij de behandeling van de moeder van klager rondom haar overlijden en niet aanwezig was bij haar overlijden. Hij heeft haar bij leven bezocht, omdat zij een relatie had met zijn vader.

2.5 Vervolgens heeft er een mondeling vooronderzoek plaatsgevonden. Klager heeft tijdens het mondeling vooronderzoek opgemerkt dat hij wil weten wat er precies is gebeurd rondom het overlijden van zijn moeder en welke rol de huisarts daarbij heeft gespeeld. Zijn gemachtigde heeft verder opgemerkt dat de klacht inhoudt dat de huisarts geen verantwoording heeft willen afleggen over de rol die hij heeft gespeeld tijdens de behandeling en tijdens de stervensfase van patiënte.

2.6 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager zijn klacht onvoldoende verduidelijkt. Klager heeft niet duidelijk gemaakt op welk handelen of nalaten van de huisarts zijn klacht betrekking heeft. Klager heeft ook te kennen gegeven dat hij niet weet wat er is gebeurd en dat hij dat nu juist graag wil achterhalen. De procedure bij het tuchtcollege is echter niet bedoeld om op deze wijze informatie te verkrijgen omtrent het handelen van een zorgverlener. Nu geen sprake is van een voldoende concreet verwijt aan het adres van de huisarts, voldoet de klacht niet aan de daaraan gestelde eisen. Klager heeft verder ook niet toegelicht op grond waarvan de huisarts aan hem verantwoording zou moeten afleggen omtrent zijn (eventuele) handelen rondom het overlijden van de moeder van klager. Uit wat hierna onder 2.9 wordt overwogen blijkt dat klager niet nauw bij de behandeling van zijn moeder was betrokken. De huisarts zou daarom, ook al zou hij wel een rol hebben gespeeld bij de behandeling van de moeder van klager, niet zonder schending van zijn beroepsgeheim informatie aan klager kunnen verstrekken. Ook in zoverre is de klacht niet duidelijk.

2.7 Bovendien is klager niet gerechtigd om de klacht in te dienen. Uit de rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg volgt dat het klachtrecht van een nabestaande is afgeleid van de in het algemeen te veronderstellen of veronderstelde wil van de patiënt. Van belang is dus of degene die klaagt de veronderstelde wil van de overleden patiënt uitdrukt. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij de vertegenwoordigingsregeling in artikel 7:465, lid 3 BW. Als de patiënt tijdens zijn leven een levensgezel had, is deze levensgezel de eerst aangewezen klachtgerechtigde, omdat deze persoon wordt geacht de (overleden) patiënt meer na te staan dan de overige nabestaanden en de wil van de patiënt het best te kennen.

2.8 Uit het klaagschrift en het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek blijkt dat de moeder van klager een levensgezel had, te weten de vader van de huisarts. Dat die relatie slechts anderhalf jaar heeft geduurd en niet juridisch was vastgelegd, is daarvoor niet van belang. Klager heeft verklaard dat zijn moeder deze man haar levenspartner noemde en de huisarts heeft onweersproken verklaard dat zijn vader de moeder van klager de laatste maanden van haar leven intensief heeft verzorgd. Ook heeft klager in het klaagschrift opgeschreven dat zijn moeder heeft laten vastleggen dat deze levenspartner bevoegd was om medische beslissingen te nemen als zijn moeder daar niet meer toe in staat zou zijn. Daaruit blijkt voldoende dat sprake is van een levensgezel in de zin van het genoemde wetsartikel.

2.9 Daarnaast zijn er bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om eraan te twijfelen dat klager de wil van zijn moeder vertegenwoordigt. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager verklaard dat het contact tussen hem en zijn moeder de laatste maanden voorafgaand aan haar overlijden niet goed was, dat zijn moeder tijdens zijn bezoeken aan haar haar medische toestand niet met hem heeft besproken en dat zij ook niets heeft gezegd over wie haar huisarts was en wat de rol was van verweerder. Gelet op deze omstandigheden kan klager niet geacht worden de wil van zijn overleden moeder te vertegenwoordigen. De levensgezel zou daartoe wel gerechtigd zijn, maar van zijn instemming met het indienen van deze tuchtklacht is niet gebleken.

2.10 Dit betekent dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.


3. De beslissing
De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.


Deze beslissing is gegeven op 27 juli 2023 door N.B. Verkleij, voorzitter, bijgestaan door
R.C. Kruit, secretaris.