ECLI:NL:TGZRAMS:2023:281 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A20023/6289
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:281 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-12-2023 |
Datum publicatie: | 29-12-2023 |
Zaaknummer(s): | A20023/6289 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klaagster heeft meerdere klachten over haar behandeling door de psychotherapeut. Zij verwijt de psychotherapeut onder andere dat hij (bewust) onjuiste diagnoses heeft gesteld en daardoor onjuiste behandelingen heeft uitgevoerd, dat hij verkeerde medicatie heeft voorgeschreven en dat hij klaagster ten onrechte heeft doorverwezen met valse classificaties. Uit de overlegde stukken blijkt niet dat er sprake is geweest van onjuiste diagnoses, behandelingen, doorverwijzingen of het verstrekken van onjuiste medicatie. Uit de door klaagster overgelegde werkaantekeningen van de psychotherapeut volgt onder andere dat hij de diagnose genderdysforie ondersteunde en dat er sprake was van sociale problematiek die, in overleg met klaagster, aangepakt zou worden voorafgaand aan het transitietraject. Deze aanpak kan het college goed volgen. De stukken geven verder geen aanleiding om te oordelen dat de doorverwijzing voor een EMDR-behandeling onzorgvuldig was, dan wel dat er anderszins sprake is geweest van onjuiste doorverwijzingen. Er waren aanwijzingen voor posttraumatische klachten en de psychotherapeut heeft klaagster voor behandeling en diagnostiek doorverwezen naar de juiste instanties. De klacht dat de psychotherapeut verkeerde medicijnen zou hebben voorgeschreven is door klaagster niet geconcretiseerd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. |
A2023/6289
Beslissing van 22 december 2023
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 22 december 2023 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
psychotherapeut,
destijds werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de psychotherapeut,
gemachtigde mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De psychotherapeut heeft klaagster als patiënt in behandeling gehad van november
2011 tot en met augustus 2019. Klaagster heeft binnen deze periode een traject tot
geslachtsverandering doorlopen. In 2018 is klaagster – niet door de psychotherapeut
– gediagnosticeerd met ASS en ADHD. Klaagster heeft meerdere klachten over haar behandeling
door de psychotherapeut. De kern van de klacht is dat de psychotherapeut (bewust)
onjuiste diagnoses heeft gesteld en daardoor onjuiste behandelingen heeft uitgevoerd.
Dit heeft ertoe geleid dat de klachten van klaagster voortkomend uit de aandoeningen
ASS en ADHD jarenlang onbehandeld zijn gebleven. Dit heeft ernstige gevolgen gehad
voor haar fysieke en geestelijk gezondheid en haar sociaal maatschappelijke participatie.
De psychotherapeut voert verweer.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 23 maart 2023;
- de aanvullende stukken van klaagster, ontvangen op 6 juni 2023;
- het verweerschrift met de bijlage, ontvangen op 6 juli 2023.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De klacht en de reactie van de psychotherapeut
3.1 Klaagster verwijt de psychotherapeut dat hij:
a) een verkeerde DSM-classificatie heeft gesteld, wat heeft geleid tot misdiagnoses;
b) klaagster zeven jaar lang mentaal, psychologisch, fysiek en emotioneel heeft mishandeld;
c) de verkeerde behandeling in gang heeft gezet;
d) een onjuiste verklaring en een onjuist rapport heeft afgegeven;
e) zich grensoverschrijdend heeft gedragen;
f) verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven en een verkeerde behandeling heeft uitgevoerd;
g) klaagster ten onrechte heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar met
valse classificaties;
h) zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
3.2 De psychotherapeut heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
3.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen. Het college ziet hierbij aanleiding de klachtonderdelen samen te vatten en gezamenlijk te bespreken.
4. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
4.1 In het tuchtrecht voor de gezondheidszorg geldt een termijn van tien jaar om te
klagen over het handelen of nalaten van een zorgverlener. Deze termijn begint te lopen
op de dag nadat dit handelen heeft plaatsgevonden of – als sprake is van nalaten –
had moeten plaatsvinden. Na het verstrijken van deze tienjaarstermijn kan een klacht
niet meer in behandeling worden genomen. Dit betekent dat de klacht van klaagster
is verjaard voor wat betreft de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór 23 maart
2013 en de klacht wat dat deel betreft kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor zover
de klacht ziet op gebeurtenissen na 23 maart 2013 wordt die hieronder inhoudelijk
beoordeeld.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.2 De vraag is of de psychotherapeut de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychotherapeut geldende
beroepsnormen en andere professionele standaarden.
4.3 Het college oordeelt dat de psychotherapeut niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdelen a), c), f) en g): verkeerde diagnose, verkeerde behandeling, verkeerde
medicijnen en ten onrechte doorverwezen met valse classificaties
4.4 Volgens klaagster heeft de psychotherapeut in al de jaren dat hij haar heeft behandeld
bewust de klachten van klaagster onjuist behandeld dan wel onbehandeld gelaten. De
psychotherapeut zou de klachten in eerste instantie hebben afgeschoven op de gestarte
hormoonbehandeling in het kader van het geslachtsveranderingstraject. Klaagster stelt
dat de psychotherapeut achter de schermen en zonder klaagster te informeren claimde
dat het geslachtsveranderingstraject niet goed voor klaagster was. Vervolgens heeft
hij de klachten bestempeld als jeugdtrauma en daarmee (opnieuw) een onjuiste classificatie
gedaan en een onjuiste behandeling (namelijk EMDR-traumabehandeling) in gang gezet.
Volgens klaagster heeft de psychotherapeut haar opzettelijk ten onrechte doorverwezen
naar andere zorgverleners, contacten van de psychotherapeut, en heeft hij samen met
zijn contacten de diagnostiek en behandeling voor ASS en ADHD tegengewerkt. Daarnaast
heeft de psychotherapeut in 2016 medicatie voorgeschreven die ervoor moest zorgen
dat klaagster in ‘complete passiviteit’ zou verkeren, aldus klaagster.
4.5 Volgens de psychotherapeut was er op het moment van de aanmelding van klaagster sprake van ernstige sociale problematiek (slechte huisvesting, armoede en grote schulden, sociale isolatie). Ook had klaagster vele vragen met betrekking tot haar complexe achtergrond en had zij de wens om vrouw te worden. Hiervoor stond zij op de wachtlijst voor behandeling bij het C. De psychotherapeut heeft uiteengezet dat er in de loop van de tijd verschillende diagnoses zijn gesteld, door hem en door anderen, maar dat het klachtenpatroon en de omstandigheden in die jaren ook wijzigden. Om die reden heeft de behandeling ook verschillende invalshoeken gehad. Daarbij is geen sprake geweest van het bewust onjuist diagnosticeren of behandelen, en ook niet van verkeerd doorverwijzen met valse classificaties. De psychotherapeut stelt zijn uiterste best te hebben gedaan om de behandeling zo goed mogelijk te laten verlopen en klaagster te helpen. Volgens de psychotherapeut is de transitie van man naar vrouw in de periode van de behandeling volledig gerealiseerd en zijn tijdens de eerste jaren van de behandeling vele sociale problemen, mede door bemiddeling van de psychotherapeut, opgelost. Gezien de complexiteit van de behandeling heeft de psychotherapeut geprobeerd om klaagster onder te brengen bij multidisciplinaire teams, maar diverse instellingen vonden de situatie te complex. Wat betreft de medicatie stelt de psychotherapeut dat klaagster van hem geen medicatie voorgeschreven heeft gekregen (behoudens mogelijk een incidentele lichte dosering anxiolyticum).
4.6 Het college stelt voorop dat een relevant deel van het medisch dossier niet is overgelegd. De psychotherapeut heeft aangegeven het dossier te hebben opgevraagd bij de praktijk, maar dat het dossier niet zonder toestemming van klaagster aan hem ter beschikking wordt gesteld. Klaagster heeft op verzoeken om het relevante gedeelte van het medisch dossier in te dienen, of anders de secretaris van het college te machtigen om de relevante gegevens op te vragen, niet gereageerd.
4.7 Uit de overlegde stukken blijkt niet dat er sprake is geweest van onjuiste diagnoses, behandelingen, doorverwijzingen of het verstrekken van onjuiste medicatie. Uit de door klaagster overgelegde werkaantekeningen van de psychotherapeut volgt onder andere dat hij de diagnose genderdysforie ondersteunde en dat er sprake was van sociale problematiek die, in overleg met klaagster, aangepakt zou worden voorafgaand aan het transitietraject. Deze aanpak kan het college goed volgen. De stukken geven verder geen aanleiding om te oordelen dat de doorverwijzing voor een EMDR-behandeling onzorgvuldig was, dan wel dat er anderszins sprake is geweest van onjuiste doorverwijzingen. Er waren aanwijzingen voor posttraumatische klachten en de psychotherapeut heeft klaagster voor behandeling en diagnostiek doorverwezen naar de juiste instanties. Ook ziet het college geen grond om te oordelen dat de psychotherapeut eerder onderzoek had moeten doen naar de eventuele aanwezigheid van ASS of ADHD. De psychotherapeut heeft klaagster in 2018 laten testen op ASS en zodra aanwijzingen voor ASS konden worden vastgesteld heeft hij haar doorverwezen naar in ASS gespecialiseerde instanties. De klacht dat de psychotherapeut verkeerde medicijnen zou hebben voorgeschreven is door klaagster niet geconcretiseerd. Onduidelijk is welke medicijnen zij bedoelt. Uit de overlegde stukken blijkt niet dat de psychotherapeut medicatie heeft voorgeschreven.
4.8 Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) en h) een onjuiste verklaring en een onjuist rapport afgegeven
en het beroepsgeheim geschonden
4.9 Klaagster stelt dat de psychotherapeut onjuiste verklaringen op schrift heeft
gesteld, zoals dat klaagster aan ernstige vormen van psychopathische aandoeningen
lijdt. Ook zou de psychotherapeut dit met meerdere contacten hebben gedeeld, met als
doel een beeld te laten ontstaan dat overeenkwam met zijn misclassificaties en om
zijn mishandelingen in te dekken. De psychotherapeut bestrijdt dit. Hij kan de verwijten
dat hij onjuiste rapporten en verklaringen heeft afgegeven en zijn beroepsgeheim heeft
geschonden niet plaatsen.
4.10 Klaagster heeft deze klachtonderdelen onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Haar verwijt wordt niet onderbouwd met de overgelegde stukken. Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) en e) mentale, psychologische, fysieke en emotionele mishandeling
en grensoverschrijdend gedrag
4.11 Klaagster stelt dat de psychotherapeut haar zeven jaar lang mentaal, psychologisch,
fysiek en emotioneel heeft mishandeld en zich grensoverschrijdend heeft gedragen.
Klaagster heeft deze zware aantijgingen niet verder toegelicht. Voor zover zij heeft
bedoeld hiermee de verwijten uit de overige klachtonderdelen als mishandeling en grensoverschrijdend
gedrag samen te vatten, dan is dit al onder 4.4 tot en met 4.10 behandeld. Voor zover
klaagster iets anders heeft bedoeld met deze klachtonderdelen, is het college van
oordeel dat zij onvoldoende heeft duidelijk gemaakt en onderbouwd waar zij op doelt.
Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.12 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
5 De beslissing
De klacht is niet-ontvankelijk voor zover die ziet op gebeurtenissen vóór 23 maart
2013.
De klacht is voor het overige in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 22 december 2023 door W.A.H. Melissen, voorzitter, T.A.W. van der Schoot en M.J.E. Lemmens, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.