ECLI:NL:TGZRAMS:2023:253 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5516

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:253
Datum uitspraak: 24-11-2023
Datum publicatie: 24-11-2023
Zaaknummer(s): A2023/5516
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft klaagster als begeleidend psycholoog behandeld in een traject tot geslachtsverandering. Klaagster verwijt de gz-psycholoog onder meer dat hij onjuiste diagnoses in haar medisch dossier heeft opgenomen en dit dossier heeft gedeeld met derden. Het college is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat door de gz-psycholoog een andere diagnose is gesteld dan die van een genderidentiteitsstoornis. Ook blijkt niet dat hij verklaringen over een andere (vermeende) stoornis van klaagster in haar dossier heeft opgenomen, of dat hij anderszins op onzorgvuldige wijze dossier heeft gevoerd. Verder oordeelt het college dat de gz-psycholoog zich in de tuchtprocedure mag verdedigen met relevante informatie uit het medisch/psychologisch dossier van klaagster. Hiervoor was geen toestemming van klaagster vereist. Het college is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat de gz-psycholoog zonder toestemming van klaagster (delen uit) haar medisch/psychologisch dossier heeft gedeeld met derden, anders dan in deze tuchtprocedure. Uit de stukken blijkt overigens nog wel dat klaagster toestemming aan de gz-psycholoog heeft gegeven om contact op te nemen met haar behandelend psychiater. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

A2023/5516
Beslissing van 24 november 2023

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 24 november 2023 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,

tegen

C
gezondheidszorgpsycholoog,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. D, werkzaam te B.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster heeft een traject tot geslachtsverandering doorlopen bij de genderpoli van het ziekenhuis waarin de gz-psycholoog werkzaam is. De gz-psycholoog heeft klaagster van 2012 tot 2016 als begeleidend psycholoog behandeld in dit traject. Klaagster heeft eerder, in 2017, een tuchtklacht tegen de gz-psycholoog ingediend. In die procedure verweet klaagster de gz-psycholoog onder meer een onheuse bejegening en het niet nagekomen zijn van afspraken. Die klachten zijn door het Regionaal Tuchtcollege en in beroep door het Centraal Tuchtcollege afgewezen. Klaagster verwijt de gz-psycholoog nu onder meer dat hij onjuiste diagnoses in haar medisch dossier heeft opgenomen en dit dossier heeft gedeeld met derden.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 23 maart 2023;
- de brief van klaagster met digitale stukken, ontvangen op 1 juni 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlage.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
3.1 Klaagster verwijt de gz-psycholoog:
a) valsheid in geschrifte;
b) afgifte van een onjuiste verklaring en een psychologisch rapport;
c) grensoverschrijdend gedrag;
d) het plegen van karaktermoord vanwege het plegen van smart en laster in het medisch/psychologisch dossier van klaagster;
e) het achterhouden van misinformatie die verwerkt stond in het medisch/psychologisch dossier van klaagster;
f) het verwerken van een misleidende DSM-kwalificatie in het medisch/psychologisch dossier van klaagster en deze zonder toestemming delen met derden;
g) het blokkeren van de juiste diagnose en de juiste behandelingen;
h) het aanzetten tot en het bijdragen aan het stellen van een verkeerde diagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ in 2016 met de daarbij behorende behandelingen.

3.2 De gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

3.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen. Het college ziet hierbij aanleiding de klachtonderdelen samen te vatten en gezamenlijk te bespreken.

4. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

4.2 Het college oordeelt dat de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdelen a), b)(deels), d), e), f)(deels), g) en h) gezamenlijk besproken: misclassificaties en onjuiste verklaringen over de geestelijke gezondheid van klaagster in haar dossier.
4.3 Volgens klaagster heeft de gz-psycholoog allerlei miskwalificaties en onjuiste verklaringen over de geestelijke gezondheid van klaagster in haar medisch/psychologisch dossier opgenomen. Hiermee heeft hij volgens klaagster karaktermoord gepleegd, om zo de door hemzelf en zijn collega’s in het ziekenhuis uitgevoerde mishandelingen – namelijk de mislukte operatieve geslachtsverandering van klaagster in 2015 en daaropvolgende mislukte heroperatie in 2016 – te maskeren en te doen voorkomen als zorg.

4.4 De gz-psycholoog zegt dat binnen het behandeltraject van klaagster, startend in februari 2012, geen andere diagnose is gesteld dan de DSM-IV-TR diagnose ‘Genderidentiteitsstoornis bij adolescenten en volwassenen’. Er zijn toen maar ook later geen andere diagnoses of DSM-classificaties gesteld. Volgens de gz-psycholoog is klaagster op grond van deze diagnose met haar toestemming het behandeltraject ingegaan. Verder zegt de gz-psycholoog dat hij op zorgvuldige wijze verslag heeft gedaan van zijn bevindingen en dat op geen enkele wijze sprake is van verslaggeving op grond waarvan het door klaagster ervaren onzorgvuldig handelen zou zijn bedekt.

4.5 Het college is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat door de gz-psycholoog een andere diagnose is gesteld dan die van een genderidentiteitsstoornis. Ook blijkt niet dat hij verklaringen over een andere (vermeende) stoornis van klaagster in haar dossier heeft opgenomen, of dat hij anderszins op onzorgvuldige wijze dossier heeft gevoerd. Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b)(deels) en f)(deels) gezamenlijk besproken: zonder toestemming met derden delen van (mis)informatie uit medisch/psychologisch dossier van klaagster.

4.6 Klaagster stelt dat de gz-psycholoog in 2016 het medisch/psychologisch dossier van klaagster zonder haar toestemming met anderen heeft gedeeld, waarbij dus ook de misclassificaties zijn gedeeld.

4.7 De gz-psycholoog zegt dat hij in 2017 en 2018 (dus niet in 2016) relevante gedeelten uit het medisch/psychologisch dossier van klaagster met het Regionaal Tuchtcollege (RTG) en het Centraal Tuchtcollege (CTG) heeft gedeeld in het kader van de vorige tuchtprocedure van klaagster tegen hem. Daarbuiten heeft hij geen dossierinformatie gedeeld met derden. Vanuit het psychologisch dossier is volgens de gz-psycholoog verder op te maken dat er eenmaal tijdens het behandeltraject van klaagster contact is geweest met een externe behandelaar, op 26 augustus 2013, om informatie te vragen. Klaagster heeft hiervoor toestemming gegeven door een schriftelijke machtiging te tekenen.

4.8 Het college stelt vast dat klaagster eerder een klacht tegen de gz-psycholoog heeft ingediend, namelijk op 13 oktober 2017. Het college stelt verder vast dat het verweerders in onder meer juridische procedures is toegestaan zichzelf te verdedigen met de relevante informatie uit het medische dossier van degene die de klacht heeft ingediend en over wiens behandeling wordt geklaagd. Daarom mocht de gz-psycholoog zich in die vorige tuchtprocedure bij zowel het RTG als het CTG verdedigen met relevante informatie uit het medisch/psychologisch dossier van klaagster. Hiervoor was geen toestemming van klaagster vereist. Het college is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat de gz-psycholoog zonder toestemming van klaagster (delen uit) haar medisch/psychologisch dossier heeft gedeeld met derden, anders dan in deze tuchtprocedure. Uit de stukken blijkt overigens nog wel dat klaagster toestemming aan de gz-psycholoog heeft gegeven om contact op te nemen met haar behandelend psychiater. Gelet op het hiervoor onder 4.5 geoordeelde is niet gebleken van door de gz-psycholoog opgetekende misinformatie in het medisch/psychologisch dossier van klaagster. Daarmee is evenmin gebleken dat de gz-psycholoog door hem opgetekende misinformatie met derden heeft gedeeld op de momenten dat relevante gegevens uit dit dossier werden overgelegd.

4.9 Deze klachtonderdelen zijn voor het hier besproken gedeelte ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c): grensoverschrijdend gedrag.
4.10 Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet verder toegelicht. Voor zover zij heeft bedoeld hiermee de verwijten uit de overige klachtonderdelen als grensoverschrijdend gedrag samen te vatten, dan is dit klachtonderdeel al onder 4.3 tot en met 4.9 behandeld. Voor zover klaagster iets anders heeft bedoeld met dit klachtonderdeel, is het college van oordeel dat zij onvoldoende heeft duidelijk gemaakt en onderbouwd waar zij op doelt. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

5. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 24 november 2023 door E.A. Messer, voorzitter, L.A.B.M. Wijntjens, lid-jurist, E.H. Muste, Ch. Oele en L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris.