ECLI:NL:TGZRAMS:2023:231 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4887

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:231
Datum uitspraak: 20-10-2023
Datum publicatie: 20-10-2023
Zaaknummer(s): A2022/4887
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht en deels klaagster niet ontvankelijk. Klaagster vindt dat de orthopedisch chirurg (ook verweerder) en zijn collega een onjuiste behandelwijze hebben gekozen bij de operatie aan haar rechter knie. Bij klaagster was sprake van een volledig gescheurde voorste kruisband van oudere datum en een recent gescheurde meniscus. Naar de mening van klaagster had tegelijk met de ingreep aan de meniscus ook de voorste kruisband moeten worden gecorrigeerd. Voorts verwijt klaagster de orthopedisch chirurg dat hij geen profylactische antistolling heeft voorgeschreven en hij bij de nacontroles geen trombose heeft gediagnosticeerd of vermoed. Tenslotte verwijt klaagster het ziekenhuis in het algemeen een onvoldoende medische behandeling te hebben gegeven. Met betrekking tot de ontvankelijkheid oordeelt het college de klacht niet ontvankelijk te verklaren voor zover die is gericht  tegen het handelen van verweerders collega en voor zover die is gericht tegen het ziekenhuis in het algemeen. De overeengekomen operatie was, gezien klaagsters situatie, een vaker gekozen behandeling en redenen waarom verweerder op dat moment anders hadden moeten beslissen zijn het college, ook niet in hetgeen klaagster daarover aanvoert, niet gebleken. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard. Verweerder heeft naar het oordeel van het college met betrekking tot het niet voorschrijven van tromboseprofylaxe volgens de richtlijn gehandeld en was er in dit geval ook geen reden om daar van af te wijken, ook niet in de door klaagster genoemde omstandigheid dat zij rookt en anticonceptie gebruikt. Tenslotte oordeelt het college dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder tijdens de nacontroles aanwijzingen voor trombose heeft gemist. Klaagster niet ontvankelijk voor zover de klachtonderdelen zijn gericht op het handelen van verweerders collega en het ziekenhuis in het algemeen, klacht voor het overige ongegrond.

A2022/4887

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 20 oktober 2023 op de klacht van:

A,
wonende te B, klaagster,
gemachtigde: mr. Y. Ersoy, werkzaam in Amsterdam,

tegen

C,
orthopedisch chirurg,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de orthopedisch chirurg, gemachtigde: mr. A.C. de Die, werkzaam te 
Amsterdam.

1. De zaak in het kort
1.1   Verweerder heeft op 4 oktober 2021 bij klaagster via een kijkoperatie de meniscus in de 
rechterknie verwijderd. Enige maanden daarna is bij klaagster trombose in deze knie vastgesteld.

1.2   Klaagster verwijt verweerder dat hij bij en na de door hem uitgevoerde operatie onzorgvuldig 
heeft gehandeld. Daarnaast is een deel van de door klaagster ingediende klachten gericht tegen een 
collega van verweerder en tegen het ziekenhuis waar verweerder werkt.

1.3   Het college komt tot het oordeel dat de klacht, voor zover die tegen anderen dan verweerder 
is gericht, niet ontvankelijk is. Daarnaast is het college van oordeel dat verweerder niet 
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 16 september 2022;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
-  het proces-verbaal van het op 24 januari 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.

2.2   De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 september 2023. De partijen zijn verschenen 
en zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. Hetgeen daarbij werd besproken is, ten behoeve van 
klaagster, van en naar het Engels vertaald door tolk/vertaler mevrouw D, eveneens ter zitting 
aanwezig.

3. De feiten.
3.1   Klaagster (geboren in 1987) heeft zich in september 2021 gemeld bij een collega van 
verweerder in het E (hierna: het ziekenhuis) in verband met klachten aan de rechterknie. Uit 
onderzoek bleek een volledig gescheurde voorste kruisband van oudere datum, waarvoor tot dat moment 
in overleg met klaagster een niet-operatief traject werd gevolgd, en een recent gescheurde 
meniscus. In overleg is besloten op korte termijn de meniscus te verwijderen via een kijkoperatie 
en is besloten tot een conservatieve behandeling van de kruisband.

3.2   Omdat verweerder ruimte had in zijn operatieschema is deze operatie op 4 oktober 2021 door 
hem uitgevoerd. Nadien heeft verweerder klaagster gezien voor een reguliere controle op 15 oktober 
2021. In verband met aanhoudende klachten heeft hij haar op 22 november 2021 opnieuw gezien. Toen 
is besloten een eenmalige injectie in de knie te geven tegen de zwelling en een nieuwe MRI te laten 
maken. Na dit gesprek is klaagster naar -en terug- van F gevlogen. Op 7 december 2021 hebben 
partijen elkaar in verband met de uitslag van de MRI telefonisch gesproken.

3.3   In de loop van december is klaagster naar G en H gevlogen. Omdat zij in die periode klachten 
bleef houden, heeft zij in H een arts bezocht die trombose in de rechterknie heeft vastgesteld. Tot 
dezelfde diagnose kwam een door “I” ingeschakelde orthopedisch chirurg die, in opdracht van de 
verzekeraar van klaagster, een second opinion uitbracht.

3.4   Mede naar aanleiding van een door klaagster ingediende klacht bij het ziekenhuis hebben 
partijen nadien nog schriftelijk met elkaar gecorrespondeerd, waarna dit college op 16 september 
2022 de onderhavige klacht ontving.

4. De klacht en de reactie van de orthopedisch chirurg
4.1   Volgens klaagster hebben verweerders collega en verweerder een onjuiste behandelwijze 
gekozen. Daarnaast had verweerder haar, gezien het feit dat zij rookt en anticonceptie gebruikt, 
profylactische antistolling dienen voor te schrijven. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij 
tijdens de nacontroles de trombose bij klaagster niet heeft gediagnostiseerd of vermoed. Tenslotte 
verwijt klaagster het ziekenhuis in het algemeen een onvoldoende medische behandeling te hebben 
gegeven.

4.2  Verweerder heeft het college verzocht de tegen hem gerichte klachtonderdelen ongegrond te 
verklaren.

4.3  Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
De ontvankelijkheid
5.1   Bij het antwoord op de vraag of de orthopedische chirurg tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft 
gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele 
gezondheidszorg (Wet BIG) staat zijn persoonlijk handelen centraal. Voor zover klaagster met haar 
klachtonderdelen het oog heeft gehad op verwijtbaar handelen van anderen kan zij niet ontvangen 
worden in haar klacht. Dat betekent dat het college de klacht niet-ontvankelijk zal verklaren voor 
zover die is gericht tegen het handelen van verweerders collega en voor zover die is gericht tegen 
het ziekenhuis in het algemeen.

De criteria voor de beoordeling
5.2   De vraag is of de orthopedisch chirurg de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht 
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende zorgverlener. Bij de 
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere 
professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd 
genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

De beoordeling door het college.
5.3   Klaagster verwijt verweerder een onjuiste ingreep te hebben verricht. Naar haar mening had 
er, gezien de problemen met de voorste kruisband aan dezelfde knie, beter gekozen kunnen worden 
voor een operatie waarbij die kruisband gelijktijdig werd gecorrigeerd. Verweerder heeft ter 
terechtzitting nader toegelicht waarom er voor hem geen reden was de door klaagster en zijn collega 
afgesproken operatie niet te willen uitvoeren. Het college is van oordeel dat verweerder niet 
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de operatie uit te voeren. Gezien de hem op 
voorhand bekende informatie, waaronder klaagsters dossier met daarin vermeld de problemen aan haar 
knie, en de tussen klaagster en verweerders collega gemaakte afspraken, was er op dat moment voor 
hem geen reden de geplande operatie niet uit te voeren of de geplande operatie uit te breiden naar 
een hersteloperatie van de voorste kruisband. De overeengekomen operatie was, gezien klaagsters 
situatie, een vaker gekozen behandeling en redenen waarom verweerder op dat moment anders hadden 
moeten beslissen zijn het college, ook niet in hetgeen klaagster daarover aanvoert, niet gebleken. 
Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5.4   Klaagster verwijt verweerder verder dat hij haar geen profylactische antistolling heeft 
voorgeschreven en verwijst daarbij naar de inhoud van een door haar overgelegd onderdeel van de 
richtlijn Antitrombotisch beleid. Verweerder stelt evenwel dat dit onderdeel van deze richtlijn 
(die ziet op anticonceptie en trombose in de algemene bevolking) niet van toepassing is in dit 
geval, maar dat het (door hem overgelegde) onderdeel van de richtlijn Antitrombotisch beleid dat 
ziet op ‘Tromboseprofylaxe bij arthroscopische ingreep van de knie’ van toepassing is. Het college 
stelt vast dat de door verweerder genoemde richtlijn de richtlijn is die van toepassing is op de bij klaagster uitgevoerde ingreep en dat die derhalve dient te worden betrokken bij de beoordeling van dit klachtonderdeel. Nu volgens die richtlijn het overwegen van profylactische antistolling is beperkt tot twee categorieën (patiënten met een 
uitgebreide arthroscopie en patiënten met een trombose in de voorgeschiedenis), waaronder klaagster 
niet valt, heeft verweerder volgens deze richtlijn gehandeld. Naar het oordeel van het college was 
er in dit geval geen reden voor verweerder om daarvan af te wijken, ook niet in de door klaagster 
genoemde omstandigheid dat zij rookt en anticonceptie gebruikt, zodat ook dit klachtonderdeel 
ongegrond zal worden verklaard.

5.5   Ten slotte verwijt klaagster verweerder dat hij tijdens de nacontroles, ondanks de door haar 
geuite klachten, geen trombose heeft gediagnostiseerd of vermoed. Ter onderbouwing van haar 
stelling stelt klaagster dat haar knie tijdens de nacontroles gezwollen, rood en glanzend was. Zij 
verwijst daarbij naar een door haar overgelegd fysiotherapeutisch rapport, een brief van haar 
verloofde en naar door haar overgelegde foto’s van haar benen. Verweerder daarentegen stelt dat er, 
gezien zijn bevindingen tijdens die nacontroles, geen enkele aanwijzing bestond om aan trombose te 
denken. Hij zag weliswaar een enigszins gezwollen knie maar dat paste bij de kort daarvoor 
uitgevoerde ingreep. Hij heeft geen zwelling of roodheid van het onderbeen waargenomen. Verweerder 
verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar zijn aantekeningen in klaagsters dossier waarin 
hij van roodheid of glans geen melding heeft gemaakt. Hij stelt daarbij dat hij dat anders 
uiteraard zou hebben vermeld en daarnaar zou hebben gehandeld.

5.6   Het college stelt vast dat de lezingen van partijen over de toestand van klaagster knie bij 
de nacontroles verschillen zodat de vraag voorligt of aan de hand van de overgelegde stukken kan 
worden gezegd dat verweerder op het moment van de nacontroles trombose had dienen te diagnosticeren 
of te vermoeden. In dit verband stelt het college vast dat uit de door klaagster overgelegde brief 
van haar fysiotherapeut weliswaar blijkt dat, ten tijde van de nacontroles bij verweerder, de 
knie-flexie nog beperkt was maar de fysiotherapeut daarbij geen melding maakt van door hem 
waargenomen roodheid of glans bij de knie. Voor wat betreft de door klaagster overgelegde foto’s 
overweegt het college, dat - nog daargelaten de vraag wanneer de verschillende foto’s zijn gemaakt 
- foto’s een dusdanig vertekend of verkleurd beeld kunnen geven dat daaraan noch in het voordeel, 
noch in het nadeel van klaagster doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Klaagsters 
verloofde schrijft in zijn verklaring dat klaagsters knie en enkel twee weken na de operatie erg 
gezwollen waren, dat haar huid glanzend en opgerekt was en er rode verkleuringen op haar been 
waren. Daar tegenover staan de aantekeningen van verweerder in het medisch dossier van klaagster 
waarin van roodheid en glans geen melding wordt gemaakt. Het college is op grond van het 
vorenstaande van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verweerder tijdens de nacontroles 
aanwijzingen voor trombose heeft gemist. De enkele verklaring van klaagsters verloofde over hetgeen 
hij heeft waargenomen, acht het college onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de 
stelling van verweerder dat hij bij de nacontroles geen roodheid of glans heeft waargenomen. Dat 
betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.

Slotsom
5.7  Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de tegen verweerder gerichte klachtonderdelen ongegrond 
zijn.

6. De beslissing
Het college:
-  verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover de klachtonderdelen zijn gericht op het 
handelen van verweerders collega en het ziekenhuis in het algemeen;
-  verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, E. Pans, lid-jurist,
H.W.B. Schreuder, A.M.J.S. Vervest en R.L. Diercks, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.