ECLI:NL:TGZRAMS:2023:227 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5577

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:227
Datum uitspraak: 20-10-2023
Datum publicatie: 20-10-2023
Zaaknummer(s): A2023/5577
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klagers hebben een geregistreerd partnerschap en dienen samen een klacht in. De partner van de patiënt van de huisarts heeft de huisarts verzocht een antidepressivum voor te schrijven voor de patiënt. De huisarts heeft het antidepressivum citalopram voorgeschreven. De klacht houdt in dat de huisarts een medische fout heeft gemaakt door citalopram voor te schrijven in plaats van het gevraagde escitalopram. De partner van de patiënt wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover hij namens zichzelf klaagt. Verder oordeelt het college dat het niet kan vaststellen dat de huisarts een afdwingbare toezegging heeft gedaan om specifiek escitalopram voor te schrijven. Het college merkt in dat verband op dat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de huisarts is om, met in achtneming van de wensen van de patiënt, het meest geschikte medicijn voor te schrijven. Citalopram was geïndiceerd voor de depressieve klachten van de patiënt. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

A2023/5577
Beslissing van 20 oktober 2023


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 20 oktober 2023 op de klacht van:


A,

en

B
wonende te C,
klagers,


tegen


D,
huisarts,
werkzaam te C,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam te Amsterdam.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klagers hebben een geregistreerd partnerschap. B is patiënt bij de huisarts. A heeft de huisarts verzocht een antidepressivum voor te schrijven voor B. De huisarts heeft het antidepressivum citalopram voorgeschreven. De klacht houdt in dat de huisarts een medische fout heeft gemaakt door citalopram voor te schrijven in plaats van het gevraagde escitalopram.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover A namens zichzelf klaagt en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.


2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 20 april 2023;
- de brief van klagers met de bijlagen, ontvangen op 20 juni 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van klagers met de bijlagen (waaronder twee geluidsopnames), ontvangen op 4 juli 2023.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Alleen klagers wilden hiervan gebruik maken. Het mondeling vooronderzoek zou op 1 augustus 2023 worden gehouden maar klagers zijn niet verschenen. Het vooronderzoek is daarna gesloten.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. Wat is er gebeurd?
3.1 B, geboren in 1969, staat als patiënt ingeschreven bij de praktijk waar de huisarts werkzaam is. Op 28 maart 2022 zag de huisarts A op spreekuur. Hij vertelde dat B het niet kon opbrengen om zelf te komen. Volgens A had B last van depressiviteit en suïcidale gevoelens. Ook was zijn cocaïnegebruik toegenomen. A verzocht de huisarts om een antidepressivum voor te schrijven voor zijn partner. De huisarts heeft vervolgens citalopram 10 mg voorgeschreven voor 15 dagen, op voorwaarde dat B op de volgende afspraak op 31 maart 2022 zelf zou verschijnen. Ook schreef de huisarts voor B een verwijzing naar de GGZ van het E.

3.2 De afspraak van 31 maart 2022 werd tussentijds verplaatst naar 11 april 2022. B verscheen vervolgens niet op deze afspraak.

3.3 Op 14 april 2022 nam A telefonisch contact op met de praktijk. Hij besprak met de praktijkassistente dat de huisarts citalopram had voorgeschreven terwijl hij tijdens het consult op 28 maart 2022 om escitalopram had verzocht en vroeg of de escitalopram alsnog kon worden voorgeschreven. De praktijkassistente gaf toen aan dat de middelen hetzelfde waren. Hierna ontstond een discussie met de praktijkassistente. Een collega van de huisarts, huisarts F, heeft hierna telefonisch contact opgenomen met B. Hij vertelde dat hij sinds vier dagen citalopram gebruikte en wachtte op een oproep van de GGZ van het E. Huisarts F adviseerde hem door te gaan met het slikken van citalopram en het effect hiervan af te wachten. B ging hiermee akkoord en huisarts F verlengde het recept.

3.4 Op 19 mei 2022 verscheen A aan de balie van de praktijk om te vragen naar de status van de verwijzing naar het E. Ook vroeg hij opnieuw om escitalopram. De huisarts stelde voor dat B op 23 mei 2022 zelf langs zou komen op het spreekuur. Hierna ontstond aan de balie een discussie die uit de hand liep. De huisarts heeft A weggestuurd en vervolgens de politie gebeld.

3.5 Op 25 mei 2022 hoogde huisarts F de citalopram op naar 20 mg. Op 23 juni 2022 kwam B op spreekuur. Hij had nog depressieve klachten en de huisarts verhoogde de citalopram naar 40 mg. Ook schreef zij een verwijzing naar verslavingszorg vanwege het cocaïnegebruik van B.

3.6 Op 8 september 2022 sprak huisarts F telefonisch met B, naar aanleiding van brieven die waren ontvangen met het verzoek om informatie van B te delen met A. Huisarts F sprak met B af dat hij voortaan zelf zou bellen als hij klachten had en dit niet via zijn partner zou laten doen.


4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klagers verwijten de huisarts dat zij:
a) op 28 maart 2022 een medische fout heeft gemaakt door citalopram voor te schrijven in plaats van het verzochte escitalopram;
b) heeft geweigerd op 14 april 2022 om alsnog escitalopram voor te schrijven;
c) het dossier niet wil wijzigen.

4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 A is de partner van B. Hij heeft in het klaagschrift genoteerd dat hij zowel namens zichzelf als namens B een klacht indient tegen de huisarts. Het college stelt vast dat de klachtonderdelen zien op de behandeling van B door de huisarts. A heeft niet gesteld op welke manier hij door het handelen van de huisarts persoonlijk en rechtstreeks is geraakt in een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Het college verklaart A dan ook niet-ontvankelijk in deze klacht. De klacht wordt voor het overige inhoudelijk beoordeeld.

De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

5.3 Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a) voorschrijven citalopram i.p.v. escitalopram
5.4 B stelt dat de huisarts een medische fout heeft gemaakt door op 28 maart 2022 citalopram in plaats van het verzochte escitalopram voor te schrijven. Hij stelt verder dat 10 mg citalopram lager is dan de minimale werkdosering van 20 mg. De huisarts ontkent dat er expliciet is verzocht om escitalopram en voert verder aan dat de NHG-standaard depressie geen onderscheid maakt tussen beide middelen. Verder voert zij aan dat zij met opzet een lage dosis citalopram heeft voorgeschreven in een beperkte hoeveelheid omdat zij B eerst zelf wilde spreken en in verband met mogelijke bijwerkingen.

5.5 Uit het op 4 juli 2023 overgelegde geluidsfragment, waarvan het college
de volledigheid niet heeft kunnen vaststellen, valt naar het oordeel van het college op te maken dat de huisarts (alleen) akkoord gaat met het voorschrijven van een antidepressivum voor B. Dat de huisarts daarbij, op verzoek van A, een afdwingbare toezegging heeft gedaan om specifiek escitalopram voor te schrijven, is het college niet gebleken. Het college merkt in dat verband op dat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de huisarts is om, met in achtneming van de wensen van de patiënt, het meest geschikte medicijn voor te schrijven. Citalopram was geïndiceerd voor de depressieve klachten van B. Citalopram en escitalopram hebben een vergelijkbare werking, waar bij oudere mensen citalopram de voorkeur heeft boven escitalopram.
Voor zover de klacht erop ziet dat 10 mg citalopram lager is dan de minimale werkdosering van dit middel, oordeelt het college dat het gebruikelijk is om antidepressiva op te bouwen en dat 10 mg citalopram daarbij geen ongebruikelijk startdosering is. De dosering is daarna geleidelijk opgehoogd naar 40 mg. De huisarts heeft dus zorgvuldig gehandeld door citalopram voor te schrijven aan B. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) niet alsnog voorschrijven escitalopram op 14 april 2022
5.6 De huisarts stelt dat zij op 14 april 2022 A niet heeft gesproken. A kwam die dag naar de praktijk. Haar collega huisarts F heeft later die dag gebeld met B. Op 19 mei 2022 heeft de huisarts wel geweigerd escitalopram voor te schrijven toen A daarom vroeg. Zij wilde B eerst zelf zien om dit verzoek te bespreken.

5.7 Gelet op hetgeen besproken is bij klachtonderdeel a, was de huisarts niet gehouden om escitalopram in plaats van citalopram voor te schrijven. B ging bovendien op 14 april 2022 akkoord met het verlengen van het recept voor de citalopram. Toen A op 19 mei 2022 vroeg om escitalopram is het (niet klachtwaardig maar juist) zorgvuldig geweest dat de huisarts eerst B zelf wilde zien en spreken over dit verzoek omdat dit strijdig was met de informatie die huisarts F ontving van B op 14 april 2022. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c) niet willen wijzigen dossier
5.8 De huisarts heeft meerdere malen het verzoek gekregen om in het dossier van B op te nemen dat A op 28 maart 2022 om escitalopram heeft verzocht in plaats van citalopram. De huisarts heeft aangevoerd dat er geen reden was om in het dossier haar notities aan te passen. B heeft meerdere keren aangeven citalopram te gebruiken en hij heeft destijds geen bezwaar gemaakt tegen dit middel. Daarbij kan de huisarts zich niet herinneren dat er expliciet om escitalopram is gevraagd door A.

5.9 Het college overweegt dat de huisarts niet gehouden is om haar notities aan te passen als zij niet achter de gevraagde wijzigingen staat omdat zij zich niet kan herinneren dat expliciet om escitalopram is verzocht door A tijdens het consult van 28 maart 2022. Het college kan ook niet vaststellen wat er precies is besproken tijdens dit consult. Bovendien is er zodra A vertelde dat hij om escitalopram had verzocht in plaats van citalopram, op 14 april 2022, hiervan een aantekening gemaakt in het medisch dossier. Daarmee heeft de huisarts aan haar dossierplicht voldaan. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.


6. De beslissing
Het college:
-verklaart klager A niet-ontvankelijk in zijn klacht;
-verklaart de klacht van B in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 20 oktober 2023 door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, K.M. Volker, lid-jurist, I. Weenink, G.J. Dogterom en B. van Ek, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.