ECLI:NL:TGZRAMS:2023:224 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5542

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:224
Datum uitspraak: 13-10-2023
Datum publicatie: 13-10-2023
Zaaknummer(s): A2023/5542
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster vindt dat de huisarts geen goede diagnose heeft gesteld en verkeerde medicatie heeft voorgeschreven. De echte diagnose bleek namelijk borstkanker te zijn. Uit de klachten die klaagster noemde en uit het onderzoek volgt geen aanleiding om een borstonderzoek te doen of om te denken aan de diagnose borstkanker. Dat later de diagnose borstkanker is gesteld, betekent niet dat de diagnose van de huisarts onjuist is geweest. Beide diagnoses kunnen namelijk naast elkaar bestaan. Het college oordeelt dat de huisarts geen verkeerde medicatie heeft voorgeschreven. Het college kan de toelichting van de huisarts goed volgen en acht de overwegingen van de huisarts om Betahistine voor te schrijven juist. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 13 oktober 2023 op de klacht van:


A,
wonende te B,
klaagster,


tegen


C,
huisarts,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de huisarts
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster, geboren in 1960, heeft in augustus 2022 de huisartsenpost bezocht met klachten van duizeligheid en misselijkheid en is daar behandeld door de huisarts. Klaagster vindt dat de huisarts geen goede diagnose heeft gesteld en verkeerde medicatie heeft voorgeschreven.


1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 19 januari 2023;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlage;
- de brief van de gemachtigde van de huisarts van 15 mei 2023, binnengekomen op 16 mei 2023;
- de repliek;
- de dupliek.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.


2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


2.4 Klaagster heeft ook een klacht ingediend tegen een andere huisarts, die haar in september 2022 in verband met dezelfde klachten op de huisartsenpost heeft onderzocht. Die klacht (met nummer A2023/5294) wordt beoordeeld in een andere beslissing. Deze beslissing gaat alleen over het handelen van deze huisarts.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster heeft op zaterdagavond 27 augustus 2022 na voorafgaand telefonisch overleg de huisartenpost bezocht in verband met klachten van duizeligheid en misselijkheid.


3.2 De huisarts had die avond vanaf 20:00 uur dienst op de huisartsenpost. Toen zij binnenkwam trof zij klaagster liggend op de grond bij de balie. Zij heeft klaagster in een rolstoel geholpen en in een spreekkamer onderzocht.


3.3 Klaagster vertelde dat zij sinds vier weken last had van toenemende duizeligheid zonder duidelijke aanleiding. Klaagster was ook misselijk, had soms hoofdpijn en had het koud. Er was geen sprake van uitval, maar klaagster was in verband met de duizelingen wel gaan liggen. Eerder labonderzoek bracht geen afwijkingen naar voren. De huisarts heeft klaagster lichamelijk onderzocht. Behoudens een iets verhoogde temperatuur waren er geen bijzonderheden. De CRP-waarde (ontstekingswaarde) in het bloed was met 16 iets verhoogd. De huisarts had geen aanwijzingen voor acute neurologische pathologie. Er was geen sprake van sepsis. Er werden geen neurologische afwijkingen gevonden bij lichamelijk onderzoek. De huisarts concludeerde dat er waarschijnlijk sprake was van een virale infectie waarbij het virus mogelijk op het evenwichtsorgaan zat, maar aspecifieke duizeligheid of een psychosomatische oorzaak kon ook.


3.4 De huisarts heeft aan klaagster uitgelegd dat er geen sprake was van een acute situatie waarvoor klaagster doorverwezen moest worden naar het ziekenhuis. Toen klaagster verzocht om medicijnen tegen de duizeligheid heeft de huisarts Betahistine voorgeschreven. De huisarts heeft geadviseerd om bij aanhoudende klachten of verergering ervan contact op te nemen met de eigen huisarts. Klaagster had al een afspraak bij haar eigen huisarts gepland staan, enkele dagen later.

3.5 In november 2022 is bij klaagster de diagnose borstkanker gesteld.


4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Volgens klaagster heeft de huisarts niet de goede diagnose gesteld, de echte diagnose bleek namelijk borstkanker te zijn. Betahistine heeft misselijkheid als bijwerking, terwijl klaagster al misselijk was, dus de voorgeschreven medicatie was verkeerd.


4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.


4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college


Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Heeft de huisarts een verkeerde diagnose gesteld?


5.2 Het college oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld, om de volgende redenen.


5.3 Het college stelt voorop dat duizeligheid niet altijd een duidelijk aanwijsbare oorzaak heeft. Een oorzaak kan ernstig of juist onschuldig zijn. Uit het dossier blijkt dat de huisarts klaagster grondig lichamelijk heeft onderzocht, waarbij zij aandacht heeft besteed aan mogelijke ernstige oorzaken van de duizeligheid, zoals een acute neurologische oorzaak. De onderzoeksresultaten, zoals die blijken uit het dossier, geven inderdaad geen aanwijzing voor een acute oorzaak. Een CRP-waarde van 16 is mild verhoogd, maar geen aanleiding voor verder onderzoek. De huisarts heeft ook terecht gevonden dat er geen sprake was van een acute situatie waarvoor een doorverwijzing nodig was. Er zijn geen aanwijzingen dat de waarschijnlijkheidsdiagnose van een virale infectie, mogelijk op het evenwichtsorgaan, onjuist was.


5.4 Uit de klachten die klaagster noemde en uit het onderzoek volgt geen aanleiding om een borstonderzoek te doen of om te denken aan de diagnose borstkanker. Dat later de diagnose borstkanker is gesteld, betekent niet dat de diagnose van de huisarts onjuist is geweest. Beide diagnoses kunnen namelijk naast elkaar bestaan.


5.5 Van belang is verder dat het onderzoek door de huisarts plaatsvond op de huisartsenpost, buiten kantooruren. De huisartsenpost is bedoeld voor spoedeisende huisartsenzorg. Omdat na het onderzoek bleek dat er geen sprake was van een acute situatie, mocht de huisarts volstaan met het advies om bij aanhoudende klachten of verergering ervan contact op te nemen met de eigen huisarts. Zij hoefde op dat moment geen verder onderzoek te doen. Heeft de huisarts verkeerde medicatie voorgeschreven? 5.6 Het college oordeelt dat de huisarts geen verkeerde medicatie heeft voorgeschreven. De huisarts heeft toegelicht dat Betahistine niet benoemd wordt in de NHG-standaard over duizeligheid, maar dat zij de medicijnen die wel in de standaard genoemd worden niet geïndiceerd vond bij klaagster, gelet op de ernstigere bijwerkingen ervan en omdat bij klaagster geen sprake was van braken en ernstige misselijkheid. Daarom heeft zij in overleg met klaagster, die zelf vroeg om medicijnen tegen de duizeligheid, Betahistine voorgeschreven. Het college kan deze toelichting goed volgen en acht de overwegingen van de huisarts juist. Dat dit medicijn misselijkheid als mogelijke bijwerking kent, terwijl klaagster al misselijkheidsklachten had, maakt dat oordeel niet anders, omdat de duizeligheid op de voorgrond stond, het medicijn tegen die klachten werd voorgeschreven en er geen sprake was van braken.

Klacht bij de huisartsenpost
5.7 Het college merkt nog op dat klaagster schrijft dat zij in november 2022 ook bij de huisartsenpost zelf een klacht heeft ingediend en dat zij, behalve een bevestiging van ontvangst, daarop niets meer heeft gehoord, ook niet nadat zij zelf telefonisch contact heeft opgenomen. De huisarts schrijft zelf dat zij niet over deze klacht is geïnformeerd en dat zij begrijpt dat de latere diagnose borstkanker vragen bij klaagster heeft opgeroepen over het eerdere consult, waarover zij graag met klaagster in gesprek was gegaan.


5.8 Het college beschouwt dit onderdeel niet als een klacht tegen de huisarts. Er is ook niet gebleken dat de huisarts zelf bij deze klachtenafhandeling betrokken is geweest en het uitgangspunt is dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. Het is wel te betreuren dat de klacht bij de huisartsenpost niet adequaat is behandeld omdat daarmee misschien deze tuchtprocedure, die belastend is voor klaagster en voor de huisarts, voorkomen had kunnen worden.

Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 13 oktober 2023 door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, C.H. van Dijk, lid-jurist, A. Medema, I. Weenink en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris.