ECLI:NL:TGZRAMS:2023:220 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5398

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:220
Datum uitspraak: 13-10-2023
Datum publicatie: 13-10-2023
Zaaknummer(s): A2023/5398
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Volgens klaagster heeft de huisarts haar niet serieus genomen en niet goed behandeld. Met name heeft de huisarts haar ten onrechte geen verwijzing gegeven voor een full-body MRI-scan en voor onderzoek door een internist. Klaagster is in de ruim 15 maanden dat zij in de praktijk van de huisarts ingeschreven is geweest, met klachten van diverse aard bij de huisarts gekomen. De vele spreekuurbezoeken, verwijzingen naar medisch specialisten en wat in het medisch dossier is opgenomen over de behandeling van de huisarts zelf, geven de indruk van een zorgvuldige en betrokken huisarts die de klachten van haar patiënte serieus neemt. Voor de klachten die klaagster had, had een full-bodyscan of een verdere doorverwijzing naar een internist geen toegevoegde waarde. Het college vindt het niet doorverwijzen voor een full bodyscan of naar een internist dus niet verwijtbaar. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

A2023/5398

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 13 oktober 2023 op de klacht van:

A,
wonende in B, klaagster,

tegen

C,
huisarts,
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1   Klaagster, geboren in 1944, was van augustus 2020 tot en met november 2021 patiënte van de 
huisarts. Gedurende die periode is zij regelmatig op het spreekuur gekomen wegens diverse klachten. 
Naar haar mening heeft de huisarts haar niet serieus genomen en niet goed behandeld. Met name heeft 
de huisarts haar ten onrechte geen verwijzing gegeven voor een full body MRI-scan en voor onderzoek 
door een internist. De huisarts betwist dat klaagster om een verwijzing naar een internist heeft 
gevraagd en ook dat daar medisch gezien aanleiding voor was. De verwijzing voor een full body scan 
is wel gevraagd door klaagster maar daarvoor was evenmin aanleiding. De huisarts meent zorgvuldig 
gehandeld te hebben en klaagster wel degelijk serieus te hebben genomen.

1.2   Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent 
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht 
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is 
gekomen.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 16 februari 2023;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 28 juni 2023.

2.2   Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak 
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1   Wegens ontevredenheid met haar eerdere huisarts heeft klaagster zich op 12 augustus 2020 
laten inschrijven bij de huisartspraktijk waar de huisarts praktijkhouder is. Zij is dat gebleven 
tot 24 november 2021. Gedurende die periode heeft zij veelvuldig (telefonisch en spreekuur) contact 
gehad met de huisarts en haar praktijk. Wegens diverse klachten is zij veelvuldig op het spreekuur 
van de huisarts verschenen en heeft verschillende malen een verwijzing naar een medisch specialist 
plaatsgevonden en een enkele maal niet.

3.2  Onder meer:
- Heeft klaagster bij het spreekuur van 29 september 2020 verzocht om een bloedonderzoek. Dit is 
verricht. Naar aanleiding hiervan is zij verwezen naar de Praktijkondersteuner Somatiek voor een 
CVRM (Cardiovasculair risicomanagement) -controle;

- Heeft klaagster aangegeven dat zij buikklachten had. Op 6 en 11 november 2020 staat in het 
Huisartsinformatiesysteem (HIS) (alle citaten letterlijk weergegeven):

6 november 2020:
“P PANTOPRAZOL, TABLET MSR 20MG. 1 maal per dag 1 tablet
S Zout in haar lijf, voelt het omhoog komen vanuit de slokdarm in de mond, spuugt het dan uit en 
spoelt continue de mond. Lukt niet om over te geven (…) niet echt misselijk, geen buikpijn. (…) Nu 
ook borrelende buik. Wordt er angstig van, krijgt spanning in haar hoofd en dan bang voor beroerte 
bijvoorbeeld.

O niet ziek. Abd. Levendige P, WT, soepele buik, milde drukpijn, epigastrio en LOB, geen 
loslaatpijn, geen zwellingen.

P Moeilijk te duiden, misschien tgv reflux? Proefbehandeling PPI, bij onvoldoende effect retour. 
Gerust gesteld heeft niets met beroerte te maken.”

11 november 2020:
“S (…) Veel last van ontlasting, buikklachten wilt verw internist E D01.00 Gegeneraliseerde 
buikpijn/buikkrampen”.

- Kwam klaagster op 13 november 2020 op het spreekuur wegens pijnklachten in haar kuiten. Hierop 
werd zij verwezen naar een dermatoloog van het D;

- Zag de huisarts klaagster zowel op 3 als 13 november 2020 op het spreekuur in verband met een zoute smaak in haar mond, keelpijn en slijm. De huisarts verwees haar op 13 november 2020 naar een KNO-arts en toen er geen verbetering van de klachten optrad naar een logopedist;

- Heeft de huisarts op 13 november 2020 in overleg met klaagster E ingeschakeld om breder te kijken 
wat bij klaagster speelde en hoe haar thuissituatie was. Daarbij is zij verwezen naar de specialist 
ouderengeneeskunde. Uit een brief van deze laatste van 4 januari 2021 aan de huisarts blijkt dat 
deze ook aandacht heeft besteed aan de medicatie in verband met de maagklachten: “Mevrouw zou graag 
wederom naproxen met maagtablet erbij combineren.”

- Zag de huisarts klaagster op 11 december 2020 op het spreekuur vanwege onvrede over een 
orthopedisch chirurg. De huisarts heeft de brief waarover klaagster ontevreden was met haar 
doorgenomen;

- Zag de huisarts klaagster in 2021 viermaal op het spreekuur voor een blaasontsteking waarop zij 
haar onderzocht en behandelde. De gevraagde doorverwijzing naar een uroloog kreeg klaagster niet 
omdat daar volgens de huisarts geen medische indicatie voor was;

- Is op 20 september 2021 in het HIS genoteerd:
“S wilt verder diagnostiek keel slijm, heeft verleden acetylcyteine gehad, bijsluiter zegt bijwe en 
daardoor iets blijven beschadigd, bang dat zij een keer verlikst en daardoor stikt, Zou graag MRI 
willen, dit is niet gedaan, slikt maagbesch ging aanvankelijk wel beter, gewicht goed, def normaal 
bloed-slijm-.

P gesprek kno doorgenomne, uitleg dat mri niet nodig is en dat er in kno gebied is gekeken en dat 
het belangrijks is pte akkoord verw logopedist en advies niet schrapen maar slokje water drinken”.

- Is op 12 oktober 2021 de behandeling door E afgesloten. Er waren geen aanwijzingen voor 
cognitieve problemen en onduidelijkheden over het functioneel bewegingsapparaat. Een verwijzing 
naar orthopedie wilde klaagster niet.

4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1  Klaagster verwijt de huisarts dat zij:
a) haar niet heeft verwezen naar een internist voor nader onderzoek;
b) haar geen verwijzing heeft gegeven voor een full body MRI-scan;
c) haar niet serieus heeft genomen.

4.2  De huisarts heeft het college verzocht de klacht als ongegrond af te wijzen.

4.3  Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1   De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm 
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening 
gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. 
Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een 
tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk 
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

5.2   Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Bij de 
uitleg waarom niet lenen de klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.3   Klaagster stelt dat de huisarts haar niet serieus heeft genomen en niet goed heeft behandeld. 
De huisarts betwist dit. Uit de hiervoor onder 3.2 vermelde feiten en het uitgebreide medisch 
dossier komt naar voren dat klaagster in de ruim 15 maanden dat zij in de praktijk van de huisarts 
ingeschreven is geweest, met klachten van diverse aard bij de huisarts is gekomen. De vele 
spreekuurbezoeken, verwijzingen naar medisch specialisten en wat in het medisch dossier is 
opgenomen over de behandeling van de huisarts zelf, geven de indruk van een zorgvuldige en 
betrokken huisarts die de klachten van haar patiënte serieus neemt.

5.4   De inhoud van het medisch dossier en de onder 3.2 genoemde feiten betwist klaagster niet. Wel 
meent zij dus dat zij doorverwezen had moeten worden voor een full body scan en naar een internist. 
Uit haar klacht blijkt niet duidelijk voor welke klachten dat in haar visie nodig was of dat dit 
vanwege de combinatie van klachten had moeten gebeuren. Voor de, in het medisch dossier 
gedocumenteerde, klachten die klaagster had is zij door de huisarts behandeld en zo nodig 
doorverwezen naar een specialist. Op basis van gedocumenteerde klachten is zij verwezen naar de 
KNO-arts, een logopedist, een dermatoloog en een specialist ouderengeneeskunde. De keuze voor deze 
specialisten is op basis van de gedocumenteerde klachten naar het oordeel van het college een 
logische keuze. Voor de klachten die klaagster had, had een full body scan of een verdere 
doorverwijzing naar een internist geen toegevoegde waarde. Het college vindt het niet doorverwijzen 
voor een full body scan of naar een internist dus niet verwijtbaar.

5.5   Het oordeel van het college dat de huisarts (de klachten van) klaagster serieus heeft genomen 
en er geen indicatie bestond voor een full body scan of een doorverwijzing naar een internist wordt 
niet anders doordat haar opvolgende huisarts haar voor haar klachten zou hebben doorverwezen naar 
diverse medisch specialisten, waaronder een internist. Het college moet namelijk onderzoeken of het 
handelen van de huisarts op het moment dat dat plaatsvond, voldeed aan de professionele norm. Het 
college is bovendien niet bekend met de behandelingen die klaagster heeft ondergaan nadat zij op 24 
november 2021 van huisarts is gewijzigd.

Slotsom
5.6  Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 13 oktober 2023 door M.M. van ‘t Nedereind voorzitter,
C.H. van Dijk, lid-jurist, A. Medema, I. Weenink en B. van Ek, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris.